Verplicht eerst intern beroep

ECLI:NL:RBAMS:2019:4008

In deze zaak zijn de feiten in hoge mate hetzelfde als in deze zaak. Het bestuur besluit om het lidmaatschap van een lid te beëindigen, een paar weken later stemt de ALV ook over beëindiging van het lidmaatschap. Ook in deze zaak oordeelt de rechter dat bestuursbesluit een besluit tot ontzetting (royement) is, en dat het het bestuur bevoegd was dat besluit te nemen. De rechter oordeelt ook dat het lid eerst intern beroep had moeten instellen bij de ALV en gaat dus niet in op de argumenten van het lid waarom het besluit ongeldig was: ” [deze] vernietigingsgrond slaagt niet omdat deze in de […] procedure van beroep [nbij de ALV] tegen het ontzettingsbesluit had kunnen worden aangevoerd en beoordeeld; het ontzette lid dat van de mogelijkheid van beroep op de algemene vergadering geen gebruik heeft gemaakt, kan niet vervolgens ten overstaan van de rechter de vernietiging van het ontzettingsbesluit inroepen (vgl. Hoge Raad 14 mei 1965, NJ 1965/259).” De rechter oordeelt verder dat het bestuursbesluit tot ontzetting genomen is tijdens de ALV, omdat in de ALV alle bestuursleden voor de ontzetting hebben gestemd.

Daarbij maakt het niet uit, volgens de rechter, dat het bestuur heeft geschreven aan het lid heeft geschreven dat: “U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)”. 
De rechter overweegt dat: ” De zojuist geciteerde zin uit de brief van 28 april 2018 is dus onjuist: voor [het lid] stond wél beroep open op de ALV. De zin is kennelijk door een misvatting van het ter zake geldende verenigingsrecht door het bestuur in de brief opgenomen. [Het lid] had dezelfde misvatting, zo heeft hij aangevoerd.” Echter, volgens de rechter was het aan het lid ” zélf was om, als ontzet verenigingslid, op basis van wet en statuten zijn rechtspositie ten opzichte van de vereniging te bepalen; voor het kunnen bepalen van die rechtspositie was hij niet afhankelijk van informatie van de zijde van [de vereniging] .” 
De regel dat een lid dat geen intern beroep instelt, later niet de geldigheid van het besluit kan betwisten bij de rechter, is dus van onverminderd van toepassing in deze zaak.

Naar mijn mening is deze uitspraak van de Rb. Amsterdam erg formalistisch. Ook zou moeten worden overwogen of de uitspraak van de Hoge Raad van 14 mei 1965 nog steeds geldend recht is, bijv. vanwege het grondrecht op toegang tot de rechter (artikel 6 EVRM).

De feiten

2.1.

De aard en het doel van [gedaagde] blijken uit de statuten van haar vereniging:
“INTRODUCTIE:

Wij zijn de “ [gedaagde] ” (verder te noemen [gedaagde] ) en gevestigd in [vestigingsplaats] Randstad, gevestigd op (…). De [functie naam 1] is (…). [gedaagde] is geen MC en heeft ook geen streven om een MC te worden.

Doelstelling van onze Association (vereniging) is het toeren op onze motoren (Harley’s, Buell’s, & Indian’s). Dit houdt in dat er ritten georganiseerd worden, denk hierbij aan:
– Harley, Buell, & Indian evenementen,
– [gedaagde] -weekenden o.a.: de Eifel, het Harts gebergte, Alpen, Sauerland, etc.
– Open evenementen o.a.: Faak am See European Bike week, Hamburg Harley Days, Harley Days Willingen, etc.
– Charity ritten o.a.: Kika, Anne Frank, Prostaat stichting, Nierstichting, Vrijgezellen ritten, etc.

Onze leden bestaan voornamelijk uit Veteranen, Oud-militairen en nog dienende militairen welk het volgende hebben geleerd en gewaardeerd in dienst:

“Hierarchy, Respect, Loyalty, Honor, Honesty, Glory, Dignity, Family”

Dit zijn dan ook onze idealen binnen onze Association (vereniging). Het woord “SÆMD” symboliseert dan ook waar wij voor staan als Association (vereniging).

“SÆMD” is afkomstig van de Vikings en verwijst naar de Noorse Goden, de “ [naam leden tourclub] ” welk gevestigd zijn conform hun legende op [vestigingsplaats] .
Deze Goden leven naar deze bovengenoemde idealen.

Wij eren deze Goden en hun idealen met het dragen van de naam “ [naam leden tourclub] ”.”.

2.2.

Het bestuur van de vereniging wordt volgens het handelsregister gevormd door de heren [naam 1] (als [functie naam 1] ), [naam 2] (als [functie naam 2] ) en [naam 3] (als [functie naam 3] ), die tevens lid van de vereniging zijn. Naast deze drie waren er nog vijf leden die volgens de statuten en het door [gedaagde] gehanteerde reglement (“ [naam reglement] ”) bestuurlijke functies hadden binnen de vereniging. [eiser] was een van die vijf: hij had de functie van ‘ [functie eiser] ’ en in die hoedanigheid bestuurlijke taken, zoals nader omschreven in het reglement. Een ander lid met bestuurlijke functies was de heer [naam 4] , die de titel ‘ [functie naam 4] ’ droeg.
2.2.1.

De zojuist bedoelde acht leden worden in een in de statuten opgenomen organogram aangeduid als “KADER” en in het reglement aangeduid als “Executive Committee welk het bestuur vormt (verder te noemen “ [gedaagde] KADER”)”.
2.3.

Op 6 april 2018 heeft [naam 1] een spoedvergadering belegd voor hen die binnen de vereniging bestuurlijke functies hadden, behoudens [eiser] en [naam 4] . In de vergadering is gesproken en gestemd over “lidmaatschap [gedaagde] continueren of beëindigen” met betrekking tot [eiser] en [naam 4] . Blijkens de notulen hebben alle aanwezigen ( [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en de drie overige leden met bestuurlijke functies) gestemd vóór “lidmaatschap per direct beëindigen”. Aan het slot van de notulen is vermeld: “Het besluit zal in de ALV van 26 april 2018 nader toegelicht worden aan de leden gevolgd door een stemming. (uitnodiging volgt spoedig)”.
2.3.1.

De notulen van de vergadering van 6 april 2018 zijn destijds niet aan [eiser] bekendgemaakt; eerst doordat [gedaagde] de notulen in dit geding als productie heeft overgelegd, heeft [eiser] daarvan kennisgenomen.
2.4.

Bij e-mail van 9 april 2018 is de zojuist bedoelde uitnodiging voor de algemene ledenvergadering (ALV) aan de leden verzonden. Omdat er een fout in die uitnodiging stond, is bij e-mail van 16 april 2018 de volgende hersteluitnodiging gedaan:
Onderwerp: ALV op donderdag 26 april 2018

Geachte leden,
In de mail verstuurd op 09 april 2018 zit een fout in de onderwerpen van de vergadering.
In de mail wordt gesproken over uitzetting, dit moet zijn ontzetting, conform de [gedaagde] statuten artikel 4.
Hieronder de correcte versie van deze mail.
(…)

Geachte leden,
Op donderdag 26 april 2018 is er een [gedaagde] Algemene Leden Vergadering.
Aanvang 19:30 op een nader te bepalen locatie, welke later bekend zal worden gemaakt.

Onderwerpen welke in deze vergadering zullen worden besproken zijn:

• Ontzetting [functie eiser] [eiser] . Gevolgd door een stemming.
• Ontzetting [functie naam 4] [naam 4] , gevolgd door een stemming.
(…)

Mocht u niet in de gelegenheid zijn om te komen laat het ons dan weten via email.

Wij hopen op uw komst, zodat u zelf uw stem kunt laten horen.
(…)”.

2.4.1.

Bij aanvullende e-mail van 22 april 2018 is de locatie voor de ALV bekendgemaakt, namelijk de woning van [functie naam 1] [naam 1] .
2.5.

In het in de hersteluitnodiging genoemde artikel 4 van de statuten van [gedaagde] staat het volgende over het onderwerp ‘ontzetting’:
“4.1 Het lidmaatschap eindigt:
(…)
d. door ontzetting.
(…)
4.3

Ontzetting kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
4.4

Tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen, geschiedt de ontzetting door het bestuur. Het lid wordt ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld. Hem staat, behalve wanneer krachtens de statuten het besluit door de algemene vergadering is genomen, binnen één maand na ontvangst van de kennisgeving van het besluit, beroep op de algemene vergadering of een daartoe bij de statuten aangewezen orgaan of derde open. De statuten kunnen een andere regeling van het beroep bevatten, doch de termijn kan niet korter dan op één maand worden gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
(…)”.

2.6.

In de ochtend c.q. middag van 26 april 2018 heeft [eiser] zich tot zijn advocaat gewend. Bij e-mail van die middag heeft de advocaat van [eiser] (i) het bestuur van [gedaagde] bericht dat de ontzetting van [eiser] als lid van [gedaagde] volstrekt onterecht en zonder enige grond als besluit is geagendeerd voor de ALV van die avond en (ii) het bestuur van [gedaagde] verzocht en zonodig gesommeerd de ALV van die avond af te gelasten.
2.7.

In de avond van 26 april 2018 heeft de ALV plaatsgevonden.
2.7.1.

Blijkens de notulen waren de deelnemers van de ALV: “Kader en overige leden”.
2.7.2.

Blijkens de notulen waren noch aanwezig noch vertegenwoordigd: [eiser] ( [functie eiser] ), [naam 4] [functie naam 4] ) en de ‘ [functie naam 5] ’ (blijkens statuten en reglement betreft dit [naam 5] , behorend tot het Kader).
2.7.3.

In de notulen van de ALV staan onder het kopje “Uitleg voorstel uitzetting [functie eiser] [eiser] ” de gronden voor de ‘uitzetting’ vermeld. Daarna wordt vermeld:
“ [eiser] heeft ervoor gekozen om niet aanwezig te zijn en daardoor afgezien van zijn recht op hoor en wederhoor.
Na deze uitleg volgt een stemming.
Uitslag van de stemming is unaniem (10 voor, 0 tegen) voor uitzetting van [eiser] in “Bad Standing”. Uitslag is bindend en hier is geen hoger beroep op mogelijk omdat deze in de ALV besloten is.
[eiser] zal van deze uitslag op de hoogte gebracht worden d.m.v. een aangetekende brief”.

2.8.

Op 27 april 2018 heeft [eiser] verzocht om de notulen van de ALV, welke vervolgens aan hem zijn toegezonden.
2.9.

Bij brief van 28 april 2018 heeft het bestuur van [gedaagde] het volgende aan [eiser] bericht:
“(…)
Het bestuur van [ [gedaagde] ] heeft besloten u met ingang van 26 april 2018 te ontzetten uit de vereniging (out in bad standing).

Reden van de ontzetting is:
(…)

Redelijke wijs kan van de vereniging niet verwacht worden het lidmaatschap te laten voortduren.

Het rest de club dan ook niet anders dan u te ontzetten als lid van [ [gedaagde] ] ([ [gedaagde] ] statuten artikel 4.1 d).

Dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018.

U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)
(…)”.

2.10.

Op enig moment na 28 april 2018 heeft [gedaagde] het volgende bericht geplaatst op haar Facebook-pagina:
“Mededeling inzake de structuur van de vereniging [gedaagde]

Als gevolg van herhaaldelijk geconstateerde onregelmatigheden van 2 bestuursleden van de [gedaagde] is tijdens de Algemene Ledenvergadering van 26 april 2018 bepaald dat de volgende kaderfuncties per direct zijn komen te vervallen en de betreffende leden per direct uit de [gedaagde] zijn ontzet:
– [functie eiser]
– [functie naam 4]

Het is de betreffende voormalige leden die deze functies uitoefenden derhalve niet meer toegestaan om [naam leden tourclub] club patches of andere [naam leden tourclub] uitingen te bezitten of te tonen of zich op welke wijze dan ook als een [gedaagde] lid te profileren.

Announcement regarding the structure of the [gedaagde] association

As a result of repeated irregularities of 2 board members of the [gedaagde] , it was decided during the General Members’ Meeting of April 26, 2018 that the following board functions are made obsolete effective immediately and that the respective individuals membership is terminated effective immediately:
– [functie eiser]
– [functie naam 4] ”.

De huurovereenkomst

2.11.

[eiser] heeft op enig moment tijdens zijn lidmaatschap van [gedaagde] op eigen naam een huurovereenkomst met een derde-verhuurder gesloten, strekkende tot huur van een bedrijfspand. [eiser] heeft deze huurovereenkomst gesloten met het doel dat daar verenigingsactiviteiten van [gedaagde] konden plaatsvinden. Dat laatste is vanwege de conflictueuze situatie nooit gebeurd. [eiser] heeft op enig moment na het aanvangen van het onderhavige rechtsgeding de huurovereenkomst doen eindigen, zulks per 1 februari 2019.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert het volgende, in hoofdlijnen weergegeven:
I verklaring voor recht dat het besluit van de ALV waarbij [eiser] is ontzet als lid van [gedaagde] nietig is,
althans
vernietiging van dat besluit;

II verklaring voor recht dat [gedaagde] door middel van het genomen besluit onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;

III veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , te weten:
(a) € 5.000 aan immateriële schadevergoeding;
(b) € 544,50 inclusief btw per maand sedert 1 april 2018 voor zolang de huurovereenkomst duurt;

IV bevel aan [gedaagde] tot rectificatie van alle berichtgeving met betrekking tot het
ontzettingsbesluit door middel van:
(a) een officiële verklaring van het bestuur van [gedaagde] houdende rectificatie en
kennisgeving van de ongedaanmaking van het ontzettingsbesluit middels de door [gedaagde] gebezigde communicatiekanalen en social media accounts, te weten de website en Facebook, en
(b) een kennisgeving aan alle verenigingen die door [gedaagde] in kennis zijn gesteld van het gewraakte ontzettingsbesluit.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Kwalificatie van de gang zaken: welk besluit is door welk orgaan genomen?

4.1.

Inzet van het geding is de geldigheid van de beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] . Punt van geschil is ten eerste de vraag welk verenigingsorgaan de beëindiging feitelijk heeft gedaan, het bestuur of de ALV. Een ander geschilpunt is de vraag of de beëindiging moet worden geduid als een ‘ontzetting’ of als iets anders: in de dagvaarding en de geformuleerde eis gaat [eiser] nog uit van een ontzetting (gelijk aan het standpunt van [gedaagde] ), maar ter comparitie heeft hij het standpunt ingenomen dat het gelet op de bewoordingen van het op 6 april 2018 genomen besluit onwaarschijnlijk is dat het om een ontzetting ging.
4.1.1.

Opgemerkt wordt dat partijen geen debat hebben gevoerd over de vraag of [eiser] destijds niet alleen lid maar ook bestuurder van de vereniging in de zin van artikel 2:37 lid 1 BW is geworden en, zo ja, of de (al dan niet geldige) beëindiging van het lidmaatschap van [eiser] automatisch de (al dan niet geldige) beëindiging van het bestuurderschap heeft ingehouden. Deze zaak gaat alleen over het lidmaatschap.
4.2.

Aanknopingspunt voor de beoordeling is de brief van 28 april 2018. In dat stuk heeft (het bestuur namens) de vereniging immers neergelegd haar aan [eiser] gerichte verklaring over het eindigen van zijn lidmaatschap, en de brief van 28 april 2018 heeft [eiser] destijds ook bereikt (vgl. artikel 3:37 lid 3 jo. artikel 3:59 BW). Voor de uitleg van die verklaring komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de inhoud van die verklaring mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In dat verband kan bijvoorbeeld ook betekenis toekomen aan de notulen van de ALV van 26 april 2018, omdat die ALV wordt aangehaald in de brief van 28 april 2018 en de notulen van die vergadering ook daadwerkelijk aan [eiser] zijn bekendgemaakt. De notulen van de vergadering van 6 april 2018 hebben daarentegen geen betekenis in dit verband; die notulen worden immers niet genoemd in de brief van 28 april 2018, worden ook niet genoemd in de uitnodiging voor en de notulen van de ALV van 26 april 2018, en zijn ook niet aan [eiser] toegezonden (eerst in dit geding is hij ermee bekend geworden).
4.2.1.

In de brief van 28 april 2018 wordt als eerste medegedeeld dat “het bestuur” van [gedaagde] heeft besloten [eiser] “te ontzetten”. Verderop in de brief wordt nog gesproken over ontzetting waarbij wordt verwezen naar artikel 4.1 sub d van de statuten, waarin is bepaald dat het lidmaatschap eindigt door ontzetting. Dit alles wijst er duidelijk op dat het verenigingsorgaan ‘het bestuur’ heeft besloten tot ‘ontzetting’ van het lid [eiser] .
4.2.2.

In de brief van 28 april 2018 wordt nog gesproken van “de club” die de ontzetting doet. Dat is in termen van verenigingsrecht geen duidelijk begrip, maar doet niet af aan het zojuist onder 4.2.1 overwogene. Immers, als moet worden bepaald welk verenigingsorgaan onder “de club” moet worden verstaan, kan men op basis van het onder 4.2.1 overwogene redelijkerwijs alleen maar tot de conclusie komen dat het bestuur het handelende verenigingsorgaan is geweest.
4.2.3.

In het laatste deel van de brief van 28 april 2018 wordt ineens gesproken van de ALV. Dit is verwarrend:
  • de mededeling “Dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018” zou, op zichzelf beschouwd, kunnen worden opgevat als de mededeling dat de ALV als verenigingsorgaan het besluit heeft genomen;
  • die mededeling kan redelijkerwijs echter ook worden opgevat, gelet op de inhoud van de brief tot dan toe, als inhoudende dat het bestuur het ontzettingsbesluit heeft genomen ‘ter gelegenheid van’ (“in”) de ALV van 26 april 2018;
  • de inhoud notulen van de ALV van 26 april 2018 wijzen echter weer in de richting van een ALV-besluit, omdat in die notulen niet wordt gesproken van een bestuursbesluit dat wordt genomen ter gelegenheid van een ALV; die notulen wijzen met andere woorden niet op iets anders dan een ALV-besluit;
  • de laatste zin in de brief van 28 april 2018, waarin wordt verwezen naar artikel 4.4 van de statuten, wijst of kan wijzen op een ALV-besluit.
4.3.

De tussenconclusie is dat [eiser] redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat er is besloten tot ‘ontzetting’ van hem als lid en dat er aanwijzingen zijn dat dit besluit is genomen door het bestuur, maar dat er ook aanwijzingen zijn dit besluit is genomen door de ALV. Van belang is nu (i) dat de wet bepaalt dat ontzetting door het bestuur geschiedt, tenzij de statuten dit aan een ander orgaan opdragen (artikel 2:35 lid 4 BW) en (ii) dat de statuten slechts een herhaling van de wettekst bevatten en derhalve de ontzetting niet opdragen aan een ander orgaan dan het bestuur. Het bestuur van [gedaagde] , en niet de ALV, is dus bevoegd tot ontzetting. Het bestuur hééft ook daadwerkelijk besloten tot ontzetting: dit blijkt uit de door het bestuur namens de vereniging gestuurde brief van 28 april 2018 (zie 4.2.1 en 4.2.2) en de notulen van de ALV van 26 april 2018 spreken dit niet tegen. Uit die notulen blijkt immers dat “het Kader” (naast de overige leden) heeft gestemd vóór ‘uitzetting’ van [eiser] , waarbij het woord ‘uitzetting’ redelijkerwijs mag worden opgevat als een verschrijving van ‘ontzetting’ zoals ook volgt uit de ALV-hersteluitnodiging. Daarnaast zou op basis van de ALV-notulen kunnen worden gezegd dat óók de ALV heeft besloten tot de ontzetting van [eiser] : zo’n besluit is dan nietig omdat het door een onbevoegd orgaan is genomen, maar dat doet niet af aan het zelfstandige rechtsgevolg van het door het bestuur genomen ontzettingsbesluit. Voor de duidelijkheid: voor een bestuursvergadering bestaan bij [gedaagde] geen oproepingsvereisten.
4.4.

Dus wat er ook zij van het al dan niet hebben plaatsgevonden van een ALV-besluit, in elk geval kan uit de brief van 28 april 2018 gelezen in verbinding met de notulen van 26 april 2018 alsmede de wet en de statuten worden opgemaakt dat het bestuur van [gedaagde] op 26 april 2018 conform zijn bevoegdheden heeft besloten tot ontzetting van [eiser] als lid van de vereniging, en [eiser] heeft dit redelijkerwijs zo moeten kunnen begrijpen.
4.4.1.

Opgemerkt wordt dat [gedaagde] heeft gesteld dat het bestuur reeds op 6 april 2018 onvoorwaardelijk heeft besloten tot ontzetting van [eiser] , en dat dit besluit slechts in het kader van het doen van kennisgeving alsmede het plaatsvinden van hoor en wederhoor nog ter ALV is besproken. Deze lezing is onbegrijpelijk omdat het uitoefenen van hoor en wederhoor geen enkele zin heeft als het besluit tot ontzetting al onvoorwaardelijk is genomen en slechts ter kennisgeving aan de ALV wordt gebracht. Uit de uitnodiging voor en de notulen van de ALV van 26 april 2018 blijkt ook geenszins van een reeds onvoorwaardelijk genomen bestuursbesluit. Bovendien is, zoals al eerder overwogen, de inhoud van de vergadering van 6 april 2018 nooit aan [eiser] medegedeeld.
4.5.

Aparte aandacht verdient de aan het slot van de brief van 28 april 2018 opgenomen zin: “U heeft gekozen om niet aanwezig te zijn op de ALV, hierdoor is uw recht op hoor en wederhoor komen te vervallen. Het niet mogelijk om tegen dit besluit in beroep te gaan (artikel 4.4)”. Echter, artikel 4.4 van de statuten is niet meer dan een herhaling van artikel 2:35 lid 4 BW. Het houdt in dat ontzetting door het bestuur geschiedt en dat van zo’n ontzettingsbesluit beroep open staat op de ALV.
4.5.1.

De zojuist geciteerde zin uit de brief van 28 april 2018 is dus onjuist: voor [eiser] stond wél beroep open op de ALV. De zin is kennelijk door een misvatting van het ter zake geldende verenigingsrecht door het bestuur in de brief opgenomen. [eiser] had dezelfde misvatting, zo heeft hij aangevoerd.
4.5.2.

De vraag is vervolgens of de omstandigheid dat [eiser] de beroepsmogelijkheid niet heeft benut op een of andere manier aan [gedaagde] moet worden toegerekend. Het antwoord luidt ontkennend, omdat het aan [eiser] zélf was om, als ontzet verenigingslid, op basis van wet en statuten zijn rechtspositie ten opzichte van de vereniging te bepalen; voor het kunnen bepalen van die rechtspositie was hij niet afhankelijk van informatie van de zijde van [gedaagde] . De onjuiste mededeling vanuit [gedaagde] over de beroepsmogelijkheid heeft [eiser] redelijkerwijs wel op het verkeerde been kunnen zetten, maar betekende niet dat het voor [eiser] redelijkerwijs niet meer mogelijk was om zijn rechtspositie te bepalen en daadwerkelijk gebruik te maken van zijn wettelijk vastgelegde beroepsmogelijkheid op een termijn van één maand na de kennisgeving van 28 april 2018.
Vordering I, primair: verklaring voor recht dat het besluit van de ALV waarbij [eiser] is ontzet als lid van [gedaagde] nietig is

4.6.

[eiser] stelt de volgende gronden voor nietigheid.
De vereniging heeft een non-existent besluit genomen aangezien aan het besluit dermate fundamentele gebreken kleven dat (zo zou men kunnen zeggen) eigenlijk in het geheel geen besluitvorming in de zin van de wet heeft plaatsgevonden. [eiser] en onder anderen verschillende getuigen weten uit ervaring dat de leden bij het uitbrengen van hun stem door bestuurders en/of andere leden onder druk werden gezet om geheel in lijn met de wens van de [functie naam 1] te stemmen. Deze methode staat op gespannen voet met de essentiële kernbeginselen van een vereniging. De algemene vergadering van een vereniging bestaat uit alle leden samen, elk lid heeft daarin één stem die hij in vrijheid moet kunnen uitoefenen. Deze afkeurenswaardige gang van zaken levert een grove schending (zowel inhoudelijk als processueel) op van de besluitvormingsregels. Non-existente besluiten zijn evenals nietige besluiten van meet af aan krachteloos.
Voorts zijn besluiten nietig als deze strijdig zijn met dwingend recht. Ook misbruik van een bevoegdheid ex artikel 3:40 lid 2 en lid 3 BW kan leiden tot een nietig besluit op grond van artikelen 3:13 jo. 3:15 BW. Gelet op de omstandigheden van het geval (samengevat: solistisch en autoritair optreden door de [functie naam 1] ) moet worden geconcludeerd dat de [functie naam 1] zijn bevoegdheid heeft misbruikt om [eiser] te ontzetten uit de vereniging. De nietigheid van het ontzettingsbesluit is mede hierdoor een gegeven.
Aldus [eiser] .

4.7.

De besproken vordering is gebaseerd op de stelling dat het besluit tot ontzetting is genomen door de ALV. Deze stelling is niet gevolgd, zodat de vordering reeds daarom niet kan worden toegewezen.
Vordering I, subsidiair: vernietiging van het ontzettingsbesluit

4.8.

[eiser] stelt dat het ontzettingsbesluit vernietigbaar is op de volgende gronden.
4.8.1.

Er is niet gebleken van een rechtsgeldig door het bestuur genomen besluit tot bijeenroeping van de ALV, zodat de oproeping van de algemene vergadering onbevoegdelijk is geweest. De op de ALV genomen besluiten, zoals het ontzettingsbesluit, zijn daarom vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW.
4.8.2.

Bij het nemen van het ontzettingsbesluit zijn bovendien de belangen van [eiser] onvoldoende afgewogen. Met name zijn het oneervolle karakter van ontzetting en de staat van dienst van [eiser] niet overwogen. Het ontzettingsbesluit betekent gezichtsverlies voor [eiser] en krenking van de goede eer en naam. Het etiket ‘bad standing’ betekent dat hij nooit meer lid kan worden van welke motorclub dan ook; met dit vergaande gevolg is geen rekening gehouden, en dat gevolg staat ook in geen enkel verband tot de beweerdelijke overtredingen die [eiser] zou hebben begaan. In plaats van ontzetting had ook een minder vergaande sanctie kunnen worden opgelegd, waarvoor het door [gedaagde] gehanteerde reglement ook mogelijkheden biedt. Het ontzettingsbesluit voldoet dus niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien is aan [eiser] geen mogelijkheid gegeven zich te verweren. Gelet op het voorgaande is het ontzettingsbesluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid en deswege vernietigbaar ex artikel 2:15 lid 1 sub b BW.
Aldus [eiser] .

4.9.

De onder 4.8.1 benoemde vernietigingsgrond slaagt reeds niet omdat het ontzettingsbesluit niet door de ALV is genomen, althans: het is in elk geval ook door het bestuur genomen. De onder 4.8.2 benoemde vernietigingsgrond slaagt niet omdat deze in de onder 4.5 bedoelde procedure van beroep tegen het ontzettingsbesluit had kunnen worden aangevoerd en beoordeeld; het ontzette lid dat van de mogelijkheid van beroep op de algemene vergadering geen gebruik heeft gemaakt, kan niet vervolgens ten overstaan van de rechter de vernietiging van het ontzettingsbesluit inroepen (vgl. Hoge Raad 14 mei 1965, NJ 1965/259).
Vordering II-IV: onrechtmatige daad

4.10.

[eiser] stelt als volgt ter onderbouwing van de onrechtmatige-daadsvordering.
4.10.1.

[gedaagde] heeft een nietig althans vernietigbaar besluit genomen en in stand gehouden. Vervolgens heeft [gedaagde] in verschillende social media berichten geplaatst aangaande het ontzettingsbesluit van [eiser] . Mede hierdoor heeft [gedaagde] doelbewust en zeer berekenend de eer en goede naam van [eiser] aangetast en daarmee in strijd met ongeschreven zorgvuldigheidsnormen gehandeld. [eiser] is door [gedaagde] ten onrechte getypeerd als een gevaarlijke en agressieve man. Als gevolg daarvan wordt [eiser] regelmatig geconfronteerd met vervelende berichten vanuit de wereld van de motorclubs. Bovendien is hij vanwege de lasterlijke berichtgeving niet langer welkom bij andere motorclubs.
4.10.2.

[eiser] lijdt schade als gevolg van de handelwijze van [gedaagde] , zoals
hierboven geschetst. Die schade wordt veroorzaakt door het ontzettingsbesluit zelf, maar ook door de communicatie vanuit [gedaagde] richting derden, onder meer via sociale media waarin [eiser] wordt afgeschilderd als respectloos, gewelddadig etc. Als gevolg hiervan is de eer en goede naam van [eiser] aangetast. Dit levert reputatieschade op. Voor [gedaagde] was immers voorzienbaar dat door een deel van het besluit en de communicatie, [eiser] beschadigd zou worden en daarmee zijn naam en reputatie te grabbel zou worden gegooid. Echter is daarop doelbewust aangestuurd door [gedaagde] .
Daarnaast levert dit ook psychische schade op voor [eiser] . Hij kan niet
functioneren zoals hij voorheen deed. Hij wordt als gevolg van de berichtgeving aan
derden beperkt in zijn sociale leven. Zo kan hij bijvoorbeeld niet meer bepaalde
horecagelegenheden bezoeken waar leden van andere verenigingen aanwezig zijn. Dat heeft zijn weerslag op hem. Derhalve heeft [eiser] als benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 lid 1 sub a BW.
Voorts lijdt [eiser] vermogensschade, aangezien hij zich verbonden heeft tot
het aangaan van de huurovereenkomst. Hij zit derhalve aan deze
huurovereenkomst vast en betaalt de huur voor een bedrag van EUR 544,50 inclusief btw per maand sedert 1 april 2018. De schade wordt veroorzaakt als direct gevolg van het besluit van de vereniging.
Aldus [eiser] .

4.11.

[gedaagde] voert het volgende verweer tegen het gestelde onrechtmatige handelen.
Uit niets blijkt dat [eiser] door [gedaagde] als een gevaarlijke en agressieve man is getypeerd, en uit niets blijkt dat hij vervelende berichten uit de motorwereld heeft gekregen. Ook is niet gebleken dat [eiser] niet welkom is bij andere verenigingen. [eiser] spreekt over motorclubs, maar [gedaagde] is een motorvereniging en dat maakt in de motorwereld nogal wat uit.
Aldus [gedaagde] .

4.12.

Het door [eiser] als onrechtmatig aangemerkte betreft de inhoud van de communicatie vanuit [gedaagde] richting derden. [gedaagde] heeft echter terecht aangevoerd dat niet is gebleken dat [gedaagde] [eiser] richting derden heeft getypeerd als een gevaarlijke en agressieve man. Ook is niet gebleken dat [eiser] , zoals hij in zijn schadeonderbouwing stelt, is afgeschilderd als respectloos, gewelddadig etc. [eiser] heeft zijn stellingen slechts concreet gemaakt door te wijzen op het onder de feiten aangehaalde Facebook-bericht, maar dat bericht bevat niet de door [eiser] gestelde passages. Ter comparitie, gevraagd naar wat er over het ontzettingsbesluit is gepubliceerd, heeft [eiser] weer op het Facebook-bericht gewezen, en daarnaast op e-mails aan andere verenigingen. Die e-mails zijn echter in het geheel niet concreet gemaakt, zodat die niet ten gunste van [eiser] kunnen meewegen.
4.12.1.

De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen moeten gezien het voorgaande worden afgewezen wegens niet-voldoen aan de stelplicht.
Conclusie

4.13.

Het gevorderde zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op:

Ontzetting en beroep bij ALV

ECLI:NL:RBNHO:2019:6533

In deze zaak neemt het bestuur een besluit om het lidmaatschap van een lid per direct te beëindigen. Het beëindigen van het lidmaatschap wordt vervolgens op een ALV in stemming gebracht, de leden stemmen voor. Er wordt ook een boete van € 1.000 opgelegd. Het lid betaalt niet, de vereniging gaat naar de rechter voor betaling van de boete en het restant van de contributie.
 “De kantonrechter [stelt] vast dat het bestuur conform zijn bevoegdheid op 6 april 2018 heeft besloten om [gedaagde] te ontzetten. Op grond van de artikel 2:35 lid 4 BW en de statuten had het bestuur [gedaagde] ten spoedigste schriftelijk van dit besluit in kennis moeten stellen en hem moeten meedelen dat hem beroep op de ALV openstaat. Vast staat dat dit niet is gebeurd, hetgeen het bestuur is te verwijten.” Bij de ALV was namelijk nooit gezegd dat het ging om een beroep tegen het eerdere bestuursbesluit (er was ook geen beroep ingediend). ” Het bestuur [heeft het lid] op het verkeerde been gezet en hem een beroepsmogelijkheid na het nemen van het besluit van 6 april 2018 onthouden. De kantonrechter acht dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 lid 2 BW.”  Dat maakt het bestuursbesluit echter niet ongeldig, het lid had ook geen argumenten aangevoerd in de rechtszaak waarom dat zo zou zijn. Het lid hoeft het restant van de contributie echter niet te betalen.
” De kantonrechter is van oordeel dat [het lid] terecht een beroep doet op artikel 2:8 BW. Het bestuur heeft met bovenomschreven handelwijze [het lid] tot op heden de mogelijkheid onthouden om beroep in te stellen. Hij dient immers eerst van deze interne beroepsmogelijkheid gebruik te maken voordat hij zijn ontzetting kan aanvechten bij de rechter. Het bestuur heeft daarmee zijn recht op hoor en wederhoor veronachtzaamd. De kantonrechter acht het tegen deze achtergrond onaanvaardbaar om [het lid] te houden aan de verplichting tot het betalen van het restant van de contributie over 2018. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering van [het lid] niet voor toewijzing in aanmerking komt.” Het lid hoeft de boete niet te betalen omdat de statuten geen grondslag geven voor de boete.

2De feiten

2.1.

[eiseres] is een vereniging in georganiseerd toeren op motoren.
2.2.

Het bestuur van de vereniging wordt volgens het handelsregister gevormd door de heren [naam 1] (als voorzitter), [naam 2] (als secretaris) en [naam 3] (als penningmeester), die tevens lid van de vereniging zijn. Naast deze drie waren er nog vijf leden die volgens de statuten en het door [eiseres] gehanteerde reglement bestuurlijke functies hadden binnen de vereniging. [gedaagde] was een van die vijf: hij had de functie van ‘Captain at Arms’. Een ander lid met bestuurlijke functies was [naam 4] . Hij had de functie van ‘Vice President’.
2.3.

Op 6 april 2018 heeft [naam 1] een spoedvergadering belegd voor hen die binnen de vereniging bestuurlijke functies hadden, behoudens [gedaagde] en [naam 4] . In de vergadering is gesproken en gestemd over “lidmaatschap [eiseres] continueren of beëindigen” met betrekking tot [gedaagde] en [naam 4] . Blijkens de notulen hebben alle aanwezigen gestemd vóór “lidmaatschap per direct beëindigen”. Aan het slot van de notulen is vermeld: “Het besluit zal in de ALV van 26 april 2018 nader toegelicht worden aan de leden gevolgd door een stemming. (uitnodiging volgt spoedig)”.
2.4.

Het besluit van het bestuur en de notulen van de vergadering van 6 april 2018 zijn niet aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. Eerst in deze procedure, doordat [eiseres] deze notulen heeft overgelegd, heeft [gedaagde] daarvan kennisgenomen.


2.5.

Bij e-mail van 9 april is de zojuist bedoelde uitnodiging voor de algemene vergadering (ALV) aan de leden verzonden. Een hersteluitnodiging is bij e-mail van 16 april 2018 uitgegaan aan de leden. Bij aanvullende e-mail van 22 april 2018 is de locatie van de ALV aan de leden bekend gemaakt, namelijk de woning van voorzitter [naam 1] .
2.6.

Op 26 april 2018 heeft de ALV plaatsgevonden, alwaar [gedaagde] niet is verschenen. [naam 4] is evenmin verschenen bij de ALV.
2.7.

Blijkens de notulen van de ALV is met unanimiteit van stemmen voor uitzetting van [gedaagde] in ‘bad standing’ gestemd.
2.8.

Bij brief van 28 april 2018 heeft [eiseres] aan [gedaagde] onder meer bericht dat hij met ingang van 26 april 2018 is ontzet uit de vereniging. Verder is een boete van € 1.000,00 opgelegd in verband met ‘out in bad standing’ en is aangegeven dat [gedaagde] nog € 400,00 aan restant contributie over 2018 is verschuldigd.
2.9.

Bij brief van 8 mei 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] geschreven het niet eens te zijn met de ontzetting en de vordering niet te zullen betalen.

3De vordering

3.1.

[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.400,00, [
3.2.

[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat tijdens de ALV is besloten om [gedaagde] met ingang van 26 april 2018 uit de vereniging te ontzetten omdat hij herhaaldelijk in strijd met de statuten handelde. Omdat [gedaagde] ervoor heeft gekozen niet bij de ALV aanwezig te zijn is de ontzetting tezamen met vordering ter zake van de opgelegde boete van € 1.000,00 en de onbetaalde contributie van € 400,00 bij brief van 28 april 2018 aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. [gedaagde] heeft, ondanks daartoe te zijn aangemaand, nagelaten de boete en de contributie te betalen, zodat [eiseres] genoodzaakt was haar vordering ter incasso uit handen te geven. Naast de hoofdsom van € 1.400,00 vordert [eiseres] de buitengerechtelijke kosten van € 210,00 en de proceskosten van € 423,50. In de gedragingen van [gedaagde] heeft [eiseres] aanleiding gezien om aangifte te doen bij de politie.
3.3.

In de conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in de tegenvordering voert [eiseres] aan dat de incidenten, waarbij [gedaagde] en [naam 4] betrokken waren, relatief kort achter elkaar in april 2018 zijn voorgevallen waardoor er geen mogelijk bestond om tussentijdse maatregelen te nemen. De incidenten hebben ertoe geleid dat alle leden van [eiseres] , behoudens [gedaagde] en [naam 4] , een verzoek om het houden van een ALV hebben ingediend. Verder voert [eiseres] aan dat de ALV via meerdere platformen aan [gedaagde] kenbaar is gemaakt, dat de vrees van [gedaagde] voor escalatie en voor zijn gezondheid ongegrond is en dat [gedaagde] er dus zelf voor heeft gekozen om niet bij de ALV aanwezig te zijn en daarmee zijn recht om verweer te voeren heeft prijsgegeven. Tijdens de ALV is [gedaagde] met unanimiteit van stemmen ontzet met ‘dishonorable discharge’. Verder voert [eiseres] aan dat [gedaagde] niet aangeeft met welke bepalingen uit de statuten het besluit strijdig is. Volgens [eiseres] is het besluit juist niet strijdig met de statuten omdat daarin staat dat het bestuur gerechtigd is een lidmaatschap te eindigen door ontzegging. De genomen besluiten tijdens de ALV zijn dan ook rechtsgeldig. De vordering van € 400,00 in verband met het lidmaatschapsgeld is gebaseerd op artikel 4.5 van de statuten. De vordering van € 1.000,00 hangt samen met de ‘out in bad standing’ en is gebaseerd op artikel 3.19 van het huisreglement van [eiseres] .
3.4.

In de conclusie van dupliek in de tegenvordering voert [eiseres] aan dat [gedaagde] bij besluit van 4 april 2018 slechts is geschorst en dat het bestuur op 6 april 2018 de ontzetting van [gedaagde] heeft uitgesproken, nadat de incidenten hebben plaatsgevonden. Voorts voert [eiseres] aan dat uit de notulen van de vergadering van 26 april 2018 blijkt dat de vergadering door de leden bijeen is geroepen. Van deze ALV is [gedaagde] een uitnodiging gestuurd om zich tegen de ontzetting te kunnen verweren, maar van die gelegenheid heeft [gedaagde] geen gebruik gemaakt. Bij de ALV is door de leden unaniem ingestemd met het besluit van het bestuur van 6 april 2018. Verder voert [eiseres] aan dat [gedaagde] wel degelijk in strijd met het reglement heeft gehandeld en dat ‘dishonorable discharge’ feitelijk hetzelfde is als ‘out in bad standing’.

4Het verweer en de tegenvordering

4.1.

[gedaagde] betwist de vordering en voert aan – samengevat – dat het besluit nietig althans vernietigbaar is wegens strijd met de statuten ex artikel 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek. [gedaagde] voert aan dat uit niets blijkt dat het bestuur van [eiseres] een rechtsgeldig besluit heeft genomen om de ALV bijeen te roepen. Volgens [gedaagde] was van een ALV dan ook geen sprake en zijn de op de vergadering genomen besluiten op grond van artikel 2:15 lid 1 onder a BW vernietigbaar. Voorts voert [gedaagde] aan dat de besluiten op grond artikel 2:15 lid 1 onder b BW vernietigbaar zijn omdat deze zijn genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Uit niets blijkt volgens [gedaagde] dat er sprake is van een zorgvuldige belangenafweging, hetgeen in strijd met artikel 2:8 BW is. [gedaagde] meent dat hij geen redelijke mogelijkheid had om zijn standpunt te verkondigen. Ook de notulen geven geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging. [gedaagde] geeft aan dat hij de vergadering aan zich voorbij heeft laten gaan omdat deze bij de president thuis plaatsvond en escalatie zeer waarschijnlijk was. [gedaagde] heeft daarom voor zijn gezondheid gekozen. Ook de keuze om de ontzetting via de ALV te laten lopen omdat er dan geen mogelijkheid is om beroep in te stellen vindt [gedaagde] onredelijk. Verder voert [gedaagde] aan dat er geen toelichting is gegeven op de verwijten en dat de toegepaste straf buiten alle proporties is. Nooit eerder is hij onderwerp van gesprek is geweest, is hem een waarschuwing gegeven of zijn andere maatregelen tegen hem genomen. Tot slot merkt [gedaagde] op dat de statuten geen mogelijkheid bieden tot het opleggen van een boete.
4.2.

[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter voor recht verklaart dat het besluit genomen door de ALV van 26 april 2018 waarbij hij is ontzet als lid van [eiseres] nietig is althans dat de kantonrechter het besluit vernietigt en dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen zijn betaald.
4.3.

[gedaagde] legt aan de tegenvordering ten grondslag hetgeen hij in de conclusie van antwoord in de vordering naar voren heeft gebracht.
4.4.

In de conclusie van dupliek in de vordering tevens conclusie van repliek in de tegenvordering voert [gedaagde] nog aan dat het bestuur op 4 april 2018 heeft besloten het lidmaatschap van [gedaagde] te beëindigen en dat drie van de vier incidenten van een latere datum zijn en dan ook niet aan het besluit van het bestuur om hem te ontzetten ten grondslag hebben kunnen liggen. Ter zake het incident tijdens een openbaar motorevenement dat op 1 april 2018 heeft plaatsgevonden voert [gedaagde] aan dat hem niets valt te verwijten. Het was [naam 4] die het verwijt treft. Verder voert [gedaagde] aan dat uit niets blijkt dat alle leden een verzoek om een ALV hebben ingediend. Volgens [gedaagde] neemt [eiseres] het niet zo nauw met de feiten en het nemen van besluiten omdat [eiseres] in de procedure die [naam 4] tegen [eiseres] aanhangig heeft gemaakt geheel andere stellingen inneemt en betoogt dat er sprake is van een bestuursbesluit. Ook gebruikt [eiseres] de termen ‘ontzetting, beëindiging, opzeggen en dishonorable discharge’ door elkaar, zodat er geen sprake kan zijn van een goed en duidelijk besluit. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] op onduidelijke gronden het restant van de lidmaatschapsgelden wil ontvangen en dat de boete samen hangt met een ‘out in bad standing’, terwijl deze term in geen enkel stuk wordt genoemd. [gedaagde] voert verder aan dat uit niets blijkt dat hij in strijd heeft gehandeld met de statuten en/of reglementen van [eiseres] .

5De beoordeling

5.1.

De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
de vordering

5.2.

De kantonrechter stelt voorop dat de taak van het bestuur is erop toe te zien dat in de vereniging de juiste procedures, zoals voorgeschreven in de wet en de statuten, worden gevolgd. De kantonrechter is van oordeel dat het bestuur van [eiseres] dat in dit geval niet heeft gedaan en overweegt als volgt.
5.3.

De kantonrechter stelt vast dat het bestuur van [eiseres] op grond van de wet en de statuten bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van de ontzetting van een lid van de vereniging. Verder stelt de kantonrechter vast dat het bestuur conform zijn bevoegdheid op 6 april 2018 heeft besloten om [gedaagde] te ontzetten. Op grond van de artikel 2:35 lid 4 BW en de statuten had het bestuur [gedaagde] ten spoedigste schriftelijk van dit besluit in kennis moeten stellen en hem moeten meedelen dat hem beroep op de ALV openstaat. Vast staat dat dit niet is gebeurd, hetgeen het bestuur is te verwijten. Vervolgens heeft het bestuur niet de juiste stappen gezet om deze omissie te herstellen. Het bestuur heeft de ontzetting op de agenda van de ALV van 26 april 2018 gezet en in stemming gebracht. Uit de uitnodiging en de agenda kan op geen enkele wijze worden opgemaakt dat er reeds een bestuursbesluit was genomen en dat de bijeengeroepen ALV van 26 april 2018 gezien moet worden als de beroepsmogelijkheid voor [gedaagde] . Verder heeft het bestuur [gedaagde] in de brief van 28 april 2018 onjuist en incompleet geïnformeerd. Uit de brief van 28 april 2018 kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat het bestuur al op 6 april 2018 een besluit ten aanzien van de ontzetting heeft genomen. In de brief staat immers dat ‘dit besluit is, met meerderheid van stemmen, genomen in de ALV van 26 april 2018’. Daarbij wordt in deze brief verwezen naar artikel 4.4, hetgeen kan wijzen op een ALV-besluit. Bovendien staat in de brief van 28 april 2018 vermeld dat het niet mogelijk is om tegen een besluit tot ontzetting in beroep te gaan. Ook dat is onjuist. Hiermee heeft het bestuur [gedaagde] op het verkeerde been gezet en hem een beroepsmogelijkheid na het nemen van het besluit van 6 april 2018 onthouden. De kantonrechter acht dat in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 lid 2 BW. De pogingen van [eiseres] in onderhavige procedure om een en ander recht te breien, slagen naar het oordeel van de kantonrechter evenmin.
5.4.

De kantonrechter is van oordeel dat voorgaande, anders dan [gedaagde] kennelijk meent, niet de nietigheid of vernietigbaarheid van het (bestuurs)besluit van 6 april 2018 tot gevolg heeft. [gedaagde] heeft zijn beroep op de nietigheid dan wel vernietigbaarheid gericht op het besluit van de ALV van 26 april 2018.
Voor zover sprake is van een besluit van de ALV van 26 april 2018 ten aanzien van de ontzetting is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] geen belang heeft bij een rechterlijk oordeel over de nietigheid of vernietigbaarheid hiervan. Het besluit van 6 april 2018 van het bestuur aangaande de ontzetting van [gedaagde] is op zichzelf immers rechtsgeldig. En de nietigheid of vernietigbaarheid van het besluit van de ALV van 26 april 2018 doet hieraan niet af.

5.5.

De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] terecht een beroep doet op artikel 2:8 BW. Het bestuur heeft met bovenomschreven handelwijze [gedaagde] tot op heden de mogelijkheid onthouden om beroep in te stellen. Hij dient immers eerst van deze interne beroepsmogelijkheid gebruik te maken voordat hij zijn ontzetting kan aanvechten bij de rechter. Het bestuur heeft daarmee zijn recht op hoor en wederhoor veronachtzaamd. De kantonrechter acht het tegen deze achtergrond onaanvaardbaar om [gedaagde] te houden aan de verplichting tot het betalen van het restant van de contributie over 2018. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering van [eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking komt.
5.6.

De vordering ten aanzien van de boete van € 1.000,00 wijst de kantonrechter eveneens af. Voor het opleggen van een boete is geen grondslag te vinden in de statuten, hetgeen vereist is.
5.7.

De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiseres] zal afwijzen.
de tegenvordering

5.8.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de tegenvordering niet voor toewijzing in aanmerking.
de proceskosten in de vordering en de tegenvordering 
5.9.

De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat zij voornamelijk ongelijk krijgt.

6De beslissing

De kantonrechter:

de vordering

6.1.

wijst de vordering af;
de tegenvordering

6.2.

wijst de vordering af;
de proceskosten in de vordering en de tegenvordering

6.3.

veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 300,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
6.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Bungalowparkzaak

ECLI:NL:RBMNE:2019:3045

In deze zaak gaat het om een quasi-VVE voor een bungalowpark. De vereniging is opgericht als cooperatieve vereniging, maar dat gaat niet op: de rechter besluit . “De vereniging is wel opgericht als een coöperatie, maar volgens de wettelijke definitie (artikel 2:53 lid 1 BW) gaat een coöperatie overeenkomsten aan met haar leden in het kader van een bedrijf dat zij ten behoeve van haar leden uitoefent. Deze vereniging heeft slechts als doel gemeenschappelijke zaken op het park te beheren en oefent dus geen bedrijf uit dat transacties sluit met haar leden en/of derden. De statuten van de vereniging, in combinatie met het kettingbeding, zijn kennelijk bedoeld om de coöperatie zoveel mogelijk gelijk te maken aan de vereniging van eigenaars van appartementsrechten. Daarvan is iedere eigenaar van rechtswege lid en dat lidmaatschap is niet opzegbaar. De rechtsvorm van coöperatie wordt door de vereniging oneigenlijk gebruikt om hetzelfde te bereiken. Op zichzelf is begrijpelijk dat de wens bestaat dat alle eigenaren op het bungalowpark lid zijn en blijven van de vereniging. Maar tegelijk ontbreken voor hen een aantal belangrijke waarborgen die leden van een vereniging van eigenaars wel hebben, in het bijzonder een aantal rechtsingangen van boek 5 BW. Zonder deze waarborgen voor de leden, mag de vrijheid om uit te treden niet zo ver beperkt worden als nu in de statuten van de vereniging gebeurt. Hiervoor biedt het doel van de vereniging zoals blijkt uit artikel 3 van de statuten ook onvoldoende rechtvaardiging. Uit artikel 2:60 BW volgt dat deze bepaling [de beperking van de mogelijkheid om uit te treden] in de statuten voor niet geschreven moet worden gehouden.”

Krijgt [eiseres] een immateriële schadevergoeding? Nee.
3.2.

Wanneer iemand een overeenkomst niet (goed) nakomt, kan er een verplichting bestaan om schade die daardoor is veroorzaakt, te vergoeden. [eiseres] doet daar een beroep op en vordert een immateriële schadevergoeding. Om voor zo’n schadevergoeding in aanmerking te komen, eist de wet meer dan alleen de stelling dat er psychisch leed is veroorzaakt. Volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet sprake zijn van een ‘aantasting in de persoon’, zoals in dat wetsartikel bedoeld. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kun je hiervan nog niet spreken als iemand last heeft van een (meer of minder sterk) psychisch onbehagen of als iemand zich gekwetst voelt (zie bijvoorbeeld het arrest van 13 januari 1995 ECLI:NL:1995:ZC1608). In het algemeen zal alleen bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld het bestaan van psychisch letsel kunnen worden vastgesteld.
3.3.

Op zichzelf is voorstelbaar dat het voortslepende conflict met de vereniging, met het juridische uitzoekwerk dat daarbij komt kijken, veel impact heeft gehad op de gemoedstoestand van [eiseres] . Maar omdat over concrete, hieruit voortvloeiende ziektebeelden door haar onvoldoende (met stukken onderbouwd) is aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende grond om een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Omdat er dus geen sprake is van één van de in artikel 6:106 BW omschreven situaties, zal het door [eiseres] voor immateriële schade gevorderde bedrag worden afgewezen, net als de daarbij horende rente en incassokosten.
De (voor)vraag of er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een vaststellingsovereenkomst, hoeft daarom niet meer te worden beantwoord. Hierover merkt de kantonrechter nog wel op dat het iedere vereniging in beginsel vrijstaat de statuten te wijzigen, als hiervoor de juiste weg wordt bewandeld.

Heeft [eiseres] haar lidmaatschap rechtsgeldig opgezegd? Ja.
3.4.

In het [gedaagde] hebben de individuele bungaloweigenaars een kavel met opstal geleverd gekregen, terwijl de gemeenschappelijke gedeelten op naam staan van een rechtspersoon: de ‘coöperatieve vereniging van eigenaren’, waarin alle eigenaars zouden participeren. Op grond van een kettingbepaling in het koopcontract wordt iedere eigenaar ook lid van de vereniging. In de statuten is bepaald dat het lidmaatschap door een lid alleen kan worden opgezegd bij overdracht van de bungalow aan een nieuwe eigenaar.
3.5.

Uit de wet en uit vaste rechtspraak volgt dat een lidmaatschap van een vereniging kan worden opgezegd (artikel 2:35 sub b BW). Van dat uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als dat volgt uit de wet. Dat is bijvoorbeeld zo bij een vereniging van eigenaars voor appartementsrechten (artikel 5:124 BW). Het [gedaagde] is niet gesplitst in appartementsrechten en is dus niet zo’n vereniging van eigenaars waarvoor een uitzondering geldt op de bevoegdheid om op te zeggen. De vereniging heeft ook niet aangevoerd dat sprake zou zijn van een andere wettelijke uitzondering.
3.6.

Voor een coöperatie geldt dat aan het uittreden in de statuten voorwaarden kunnen worden verbonden, die dan in overeenstemming moeten zijn met het doel en de strekking van de coöperatie (artikel 2:60 BW). De vereniging is wel opgericht als een coöperatie, maar volgens de wettelijke definitie (artikel 2:53 lid 1 BW) gaat een coöperatie overeenkomsten aan met haar leden in het kader van een bedrijf dat zij ten behoeve van haar leden uitoefent. Deze vereniging heeft slechts als doel gemeenschappelijke zaken op het park te beheren en oefent dus geen bedrijf uit dat transacties sluit met haar leden en/of derden. De statuten van de vereniging, in combinatie met het kettingbeding, zijn kennelijk bedoeld om de coöperatie zoveel mogelijk gelijk te maken aan de vereniging van eigenaars van appartementsrechten. Daarvan is iedere eigenaar van rechtswege lid en dat lidmaatschap is niet opzegbaar. De rechtsvorm van coöperatie wordt door de vereniging oneigenlijk gebruikt om hetzelfde te bereiken. Op zichzelf is begrijpelijk dat de wens bestaat dat alle eigenaren op het bungalowpark lid zijn en blijven van de vereniging. Maar tegelijk ontbreken voor hen een aantal belangrijke waarborgen die leden van een vereniging van eigenaars wel hebben, in het bijzonder een aantal rechtsingangen van boek 5 BW. Zonder deze waarborgen voor de leden, mag de vrijheid om uit te treden niet zo ver beperkt worden als nu in de statuten van de vereniging gebeurt. Hiervoor biedt het doel van de vereniging zoals blijkt uit artikel 3 van de statuten ook onvoldoende rechtvaardiging. Uit artikel 2:60 BW volgt dat deze bepaling in de statuten voor niet geschreven moet worden gehouden.
3.7.

De vereniging heeft nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiseres] hier een beroep op doet. Om de reden die hierboven is genoemd, komt de kantonrechter tot een ander oordeel.
3.8.

Dat betekent dat het lidmaatschap van de vereniging niet afdwingbaar is en dat [eiseres] dit heeft kunnen opzeggen. De vordering van [eiseres] op dit punt wordt dus toegewezen, terwijl de vordering van de vereniging wordt afgewezen.
Wat voor financiële bijdrage moet [eiseres] jaarlijks betalen aan de vereniging?
3.9.

[eiseres] heeft haar lidmaatschap op 3 juni 2016 opgezegd. Op grond van artikel 2:36 lid 1 BW kun je opzeggen tegen het einde van het boekjaar van de vereniging. In dit geval is het lidmaatschap daarom per 31 december 2016 geëindigd. Contributie hoeft [eiseres] , als niet-lid, vanaf 2017 dus niet meer te betalen. In de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging is niet geregeld hoe de omslag moet worden geregeld, wanneer iemand zijn lidmaatschap opzegt. Omdat [eiseres] geen lid meer is van de vereniging, en door de vereniging geen andere grondslag is gesteld op grond waarvan [eiseres] toch gebonden zou zijn aan de statuten en het huishoudelijk reglement van de vereniging, kunnen deze afspraken ook niet als ‘beheersregeling’ gelden in de zin van artikel 3:168 BW.