Overigens eist in reactie erop, de Stichting de spullen (al het materiaal op) die ze zou hebben aangekocht met de sponsorovereenkomsten en zou hebben uitgeleend aan de vereniging. De rechter houdt de Stichting aan haar belofte dat de verenging de spullen mag gebruiken.
1de stichting STICHTING WIELERACADEMIE LANSINGERLAND E.O.,
gevestigd te Lansingerland en kantoorhoudende te Berkel en Rodenrijs ,
2. [eiser]
wonende te [woonplaats eiser] ,
eisers in conventie en in het incident,
verweerders in reconventie,
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid ROTTERDAMSE RENNERS CLUB “DE PEDAALRIDDERS”,
gevestigd te Lansingerland en kantoorhoudende te Berkel en Rodenrijs,
tevens eiseres in reconventie,
2. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
3. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
4. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
gedaagden in conventie en in het incident,
Partijen zullen hierna de Stichting c.s. en de Vereniging c.s. genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk de Stichting respectievelijk [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen afzonderlijk de Vereniging, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 3] genoemd worden.
2De feiten
2.1.
De Vereniging is op 1 november 1910 opgericht en heeft tot doel het bevorderen van de wielersport in het algemeen en wielrennen in het bijzonder.
2.2.
[eiser] was gedurende 40 jaar lid en drijvende kracht achter de Vereniging. Vanaf 1 januari 1993 tot 1 januari 2014 was [eiser] tevens bestuurder van de Vereniging.
2.3.
[gedaagde 2] is sinds 1 juli 2015 bestuurder tevens voorzitter van de Vereniging. [gedaagde 1] is sinds 9 maart 2016 bestuurder tevens penningmeester van de Vereniging. Hij was ook penningmeester van de Vereniging vanaf 1 januari 1997 tot en met 27 juli 2015. [gedaagde 3] is sinds 1 maart 2017 bestuurder tevens secretaris van de Vereniging.
2.4.
In 2008-2009 speelde een mogelijke fusie van de Vereniging met een Rotterdamse wielervereniging. [eiser] was hiervan geen voorstander. Dit heeft ertoe geleid dat [eiser] op 7 mei 2009 de Stichting heeft opgericht. [eiser] is vanaf de oprichting bestuurder van de Stichting.
2.5.
De statuten van de Stichting luiden voor zover van belang als volgt:
“DOEL
Artikel 2
1. De stichting heeft ten doel:
Het stimuleren, ondersteunen, bevorderen en (doen) beoefenen van de wielersport in de ruimste zin van het woord.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door:
a. het organiseren van (jeugd)wieleropleidingen in de regio Lansingerland;
b. het beheren/verhuren van materialen zoals fietsen, fietshelmen en dergelijke;
c. het organiseren van (jeugd)wielertoernooien;
d. het organiseren van scholenprojecten, dikke banden race en dergelijke;
e. het in opdracht (bijvoorbeeld van de gemeente Lansingerland) mede organiseren van fietstoertochten en dergelijke;
f. het jaarlijks begeleiden en in opdracht van de gemeente Lansingerland mede organiseren van projecten als Kies voor Hart en Sport.
(…)”.
2.6.
Vanaf de oprichting van de Stichting in mei 2009 trokken de Vereniging en de Stichting gelijk op. De Stichting ontving ten behoeve van de Vereniging gelden uit sponsorcontracten, voor onder andere de aanschaf van kleding en de organisatie van wielerevenementen.
2.7.
In de notulen van de bestuursvergadering van de Stichting van 21 juli 2009 staat het volgende vermeld:
“Deze bestuursvergadering heeft tot doel het mogelijk maken van het openen van een rekeningcourant, zonder wist oogmerk, op de naam van de heer [eiser] / ETB / Beheer, (hierna: kredietverstrekker) voor de Stichting Wielerpromotie Pedaalridders Lansingerland, (hierna: Stichting) De rekening courant is direct opeisbaar en dient beschouwd te worden als een lening.
Doel
Doel is om via een rekening-courant bedragen een tijdelijk voorschotten die door kredietverstrekker privé/zakelijk reserveringen te doen voor het ondersteunen en bevorderen van de wielersport, kleding, huisvesting, onderhouds-, verbouwingskosten, financiering huur of aankoop clubgebouw, aankoop van wielermaterialen, organiseren van evenementen en alles (…) wat er bij hoort.
De rekening-courant dient tevens om berekenbare privé/zakelijke reserveringen te treffen voor te maken kosten (…) van een eigen wielerbaan en clubhuis o.a. Kooilaan, Landscheiding AG Schmidtpark dan wel nog meerdere opties.
(…)
Indien het doel niet gerealiseerd wordt dan wel bij het uitbreiden van het bestuur van de Stichting van de kredietverstrekker of bij diens overlijden, dient de Stichting met de kredietverstrekker dan wel diens erfgenamen in goed overleg te komen tot een terugbetalingsregeling dan wel om te zetten naar een lening met een marktconforme rente en looptijd. (…)”
2.8.
In 2016 heeft [eiser] zijn lidmaatschap van de Vereniging opgezegd in verband met een conflict met enkele leden.
2.9.
Bij e-mail van 4 maart 2016 heeft [eiser] aan [gedaagde 2] – in verband met de financiële afwikkeling – het volgende geschreven:
“Er zal een bedrag van € 27.600,00 van de Stichting Wielerpromotie Pedaalridders aan de Rennersclub Pedaalridders Lansingerland in termijnen aan u worden overgemaakt, de eerste termijn is reeds overgemaakt.
Alle materialen, waaronder vervoersmiddelen trainingsmaterialen etc., die eigendom zijn van de Stichting Wielerpromotie Lansingerland behoud u het gebruiksrecht om ingezet te worden voor trainingsdoeleinden klassiekers etc.
Het onderhoud en overige kosten van de materialen komt voor rekening van de Rennersclub Pedaalridders Lansingerland. (…)”.
2.10.
Bij brief van 8 september 2016 heeft [gedaagde 2] namens de Vereniging het volgende aan [eiser] geschreven:
“(…)
Zoals je weet, bestaat er binnen De Pedaalridders bij een groot aantal mensen al langer onvrede over het uitblijven van openheid van zaken, ook wel transparantie genoemd, over ondermeer de contracten die de stichting heeft gesloten en de materialen die zijn verkregen. De afgelopen jaren is dit meerdere keren besproken, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd. Dit is waar deze brief zich vooral op richt.
(…) Voor veel mensen is niet duidelijk welke contracten er lopen, wat er met de (sponsor)gelden is gedaan en welke materialen er zijn. Men wil niet meer dan openheid van zaken en verder met de toekomst. Daar hebben zij ook belang bij en jou voor nodig.
In het gesprek had ik een aantal zaken met je willen bespreken en dat zijn:
1. Welke sponsorcontracten lopen er? Graag ontvang ik een overzicht over de afgelopen vijf jaar, met daarbij de contracten.
2. Over de materialen op de club is eveneens veel onduidelijkheid. Ik verzoek je aan de hand van stukken duidelijk te maken hoe zij zijn betaald.
3. (…)
4. Er is een financiële afrekening gekomen van de stichting, maar wij hebben geen idee hoe deze tot stand is gekomen. Wij ontvangen graag de financiële administratie over de achterliggende vijf jaar. Hierbij breng ik in herinnering dat de stichting indertijd is opgezet om de vereniging “De Pedaalridders” financieel te vrijwaren voor als de vereniging een samenwerkingsverband zou aangaan met een andere wielervereniging. De financiële kant van onze vereniging is feitelijk ondergebracht in de stichting. De gedachte is altijd geweest dat dit op enig moment weer teruggedraaid zou worden. Om die reden wil de vereniging inzicht hebben over de financiële afhandeling en de beschikking krijgen over de volledige boekhouding, nu jij ermee wilt stoppen.
Vriendelijk verzoek ik je deze stukken binnen twee weken aan te leveren. Bedankt alvast.
Tot slot merk ik voor de goede orde op dat wij er vanuit gaan dat jij nog steeds de stichting wilt behouden en dat een overdracht van alle zaken dus gewenst is. Mocht jij alsnog de stichting willen overdragen dan verneem ik dat ook graag. (…)”.
2.11.
Bij inleidend verzoekschrift van 29 december 2016 heeft de Vereniging verzocht [eiser] te ontslaan als bestuurder van de Stichting ex artikel 2:298 BW, met het verzoek over te gaan tot benoeming van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als nieuwe bestuurders van de Stichting.
2.12.
De Stichting heeft haar naam bij akte van statutenwijziging per 16 februari 2017 veranderd van “Stichting Wielerpromotie Pedaalridders” in “Stichting Wieleracademie Lansingerland e.o.”.
2.13.
Tot omstreeks februari 2017 heeft de Vereniging gebruik gemaakt van het pand aan de [adres] , dat de gemeente aan [eiser] in bruikleen had gegeven ten behoeve van het gebruik door de Vereniging. De gemeente heeft [eiser] bericht dat het pand per 1 april 2017 leeg moest worden opgeleverd. Bij het verlaten van het pand heeft de Vereniging de bij haar in gebruik zijnde materialen meegenomen.
2.14.
Bij brief van 28 maart 2017 heeft de Stichting de Vereniging c.s. gesommeerd tot teruggave van de goederen – waaronder fietsen, rollerbanken, massagetafels etc. – die de Vereniging c.s. had meegenomen uit het pand te Bleiswijk.
2.15.
Bij beschikking van 1 mei 2017 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat er sprake was van wanbeheer bij de Stichting en is [eiser] ontslagen als bestuurder van de Stichting en zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als bestuurders van de Stichting benoemd. [eiser] is van deze beschikking in hoger beroep gegaan.
2.16.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van de Vereniging van 29 mei 2017 staat, voor zover van belang, het volgende:
“Bekrachtiging bestuur door de leden
In januari van dit jaar hebben we in een ledenavond al gevraagd of het goed was dat [gedaagde 1] ], [gedaagde 2] ] en [gedaagde 3] ] de Pedaalridders vertegenwoordigen als bestuur in de procedure tegen [eiser] ] en voor het voeren van deze procedure zelf. De aanwezige leden hebben er toen unaniem mee ingestemd.
[eiser] stelt nu dat wij nooit correct zijn benoemd. Daar zijn wij het niet mee eens. Wij hadden weldegelijk de steun van de leden en zijn benoemd. [eiser] heeft met deze gang van zaken altijd ingestemd. [gedaagde 2] is nota bene door [eiser] gevraagd. [gedaagde 1] is al heel lang bestuurder. Wij beschikken echter niet over alle stukken uit de desbetreffende periode. Die heeft [eiser] deels achtergehouden.
Om iedere discussie te voorkomen is er gestemd en zijn voor het geval dat nodig mocht zijn, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ieder voor zich nogmaals benoemd, conform de statuten, als bestuurder. Deze voorstellen zijn met algemene stemmen aangenomen.
Verder hebben de leden, zoals ook al in januari van dit jaar gedaan, nogmaals ingestemd met het ondernemen van alle mogelijke acties richting [eiser] en zijn vennootschappen en zijn alle eerdere acties en besluiten van ons bekrachtigd. Hier is met algemene stemmen voor gestemd.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben voor zover nodig de eerder door hen ondernomen acties en handelingen eveneens bekrachtigd. (…)”.
2.17.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, gehouden op 10 november 2017, zijn partijen het volgende – voor zover thans van belang – overeengekomen:
“1. De Stichting en de Vereniging zullen gezamenlijk aan de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) verzoeken een registeraccountant aan te wijzen die de financiële administratie (waaronder begrepen bankafschriften, facturen en sponsorcontracten) van de Stichting zal controleren, waaronder met name begrepen de geldstromen rond sponsorgelden. (…)
3. De kosten van de accountant zullen bij helfte worden betaald door de Vereniging en de Stichting .
8. Partijen maken geen afspraken over de gevolgen van de bevindingen van de accountant. Partijen zijn daarin vrij.
9. Partijen zullen uiterlijk 1 februari 2018 aan het Hof laten weten of zij een pro forma-beschikking tot vernietiging van de bestreden beslissing wensen dan wel, indien de onderhavige afspraken niet naar behoren zijn nagekomen, een inhoudelijke beschikking. (…)”.
2.18.
Bij besluit d.d. 22 december 2017 heeft de Kamer van Koophandel in het kader van zijn ambtshalve onderzoek naar de registratie van bestuurders in de Vereniging het volgende overwogen:
“Gelet op de over en weer ingebrachte stukken en het gestelde ter hoorzitting, is het de Kamer afdoende duidelijk geworden dat er binnen de vereniging niet strak de hand is gehouden in de statutaire regeling van benoeming, herbenoeming en zittingsduur. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat het bestuur vanaf de laatste statutenwijziging van 23 oktober 1997, zijnde de heren [naam 1] , [gedaagde 1] en [naam 2] tijdig zijn herbenoemd door de Alv.
Dienovereenkomstig zijn al deze bestuurders, gelet op artikel 9 lid 2 van voornoemde statuten van rechtswege 3 jaar na aantreden gedefungeerd als bestuurder. Dat brengt met zich dat er vanaf in ieder geval 1 januari 2000, geen rechtmatig benoemd bestuur meer was en zijn alle bijeenroepingen van Alv’s alsmede opgaven aan het register, zonder solide rechtsgrond gedaan.
Zoals reeds aangegeven op de hoorzitting kan middels de procedure van artikel 13 lid 4 statuten alsnog worden voorzien in een bestuur. Waarna dat bestuur (alsmede de Alv) alle handelingen van voorgaande besturen bekrachtigt. Van het nieuw benoemde bestuur kan de notaris opgaaf doen aan het register. (…)”.
2.19.
In de notulen van de algemene ledenvergadering van de Vereniging van 10 januari 2018 staat, voor zover van belang, het volgende:
“De Kamer [van Koophandel] heeft de uitspraak en geregistreerd dat het bestuur sinds 1/1/2000 ontbreekt.
Deze vergadering is uitgeroepen om dit te repareren , zoals boven aangegeven in de tekst van de Kamer van Koophandel.
Reparatie
We zijn bijeen om alle besluiten van voorgaande besturen te bekrachtigen en specifiek de besluiten van het afgelopen jaar. Alle aanwezigen gaan akkoord. Hieronder volgen de specifieke besluiten van het afgelopen jaar
22 jan 2017 informatie over huisvesting en rechtszaak. Geen officiële besluiten genomen, alle aanwezigen waren akkoord met de gang van zaken.
Uitleg over de procedure. Er is een besluit genomen dat we ons zouden verweren in het hoger beroep.
Opnieuw stemmen (10-01-2018): iedereen gaat akkoord met aanpak om ons te verweren in het hoger beroep
Bekrachtiging bestuur: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden voorgedragen als bestuur en unaniem wordt besloten dat zij het bestuur van de vereniging zullen vormen.
Opnieuw stemmen (10-01-2018): iedereen gaat akkoord met benoeming [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1]
Alsnog zijn deze notulen volledig geaccepteerd. Niemand was tegen (…)”.
2.20.
Nadat de onder 2.17 opgenomen overeenkomst mede vanwege het zeer hoge voorschot van de deskundige ad € 47.000,- praktisch onuitvoerbaar bleek te zijn, heeft het hof op 3 april 2018 uitspraak gedaan en daarbij als volgt – voor zover thans van belang – overwogen:
“3.4 Het hof (…) er veronderstellenderwijze – [eiser] en de Stichting hebben dit immers gemotiveerd bestreden – vanuit gaat dat het besluit van de Vereniging de onderhavige procedure te voeren bevoegdelijk is genomen en dat de Vereniging in rechte bevoegdelijk wordt vertegenwoordigd door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] .
(…)
4.2
Het hof overweegt dat hoewel uit de statutaire doelomschrijving van de Stichting bij een objectieve uitleg niet zonder meer blijkt dat de Vereniging een belanghebbende is in de hiervoor beschreven zin (zie hiervoor onder 2.3), er niet aan voorbij kan worden gegaan dat er feitelijk steeds sprake is geweest van een duidelijke verwevenheid, blijkend uit de overeenkomstige naamgeving “Pedaalridders”, de personele unie ( [eiser] was in aanvang zowel bestuurslid van de Stichting als van de Vereniging) en de omstandigheid dat de Vereniging en de Stichting bij het verwerven van sponsorcontracten zodanig samen optrokken, dat het voor de sponsors niet altijd meteen duidelijk zal zijn geweest of zij nu aan de Stichting of aan de Vereniging een toezegging hadden gedaan, en dat daardoor feitelijk een financiële verwevenheid is ontstaan tussen Vereniging en Stichting. Ook uit de aanleiding voor het oprichten van de Stichting (die samenhing met een mogelijke fusie van de Vereniging met een andere wielervereniging) blijkt dat beide niet geheel los van elkaar kunnen worden gezien. Het hof is dan ook van oordeel dat de Vereniging behoort tot de tweede kring en kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 BW.
(…)
5.4 (…)
Duidelijk is dat [eiser] met de Stichting een andere koers wenst te gaan varen dan voorheen, waarbij aan de nauwe banden tussen de Vereniging en de Stichting een einde komt. [eiser] handelt daarmee niet in strijd met de Statuten. De doelomschrijving in de Statuten geeft er immers geen blijk van dat de Stichting (mede) is opgericht ten behoeve van de Vereniging. De onder 4.2 beschreven omstandigheden maken dat niet anders, omdat de uitleg van statuten in beginsel plaats dient te vinden aan de hand van de (objectieve) CAO-norm. (…) Dit betekent overigens niet dat het hof van oordeel is dat de Vereniging niet van de Stichting kan verlangen dat zij rekening en verantwoording aflegt over het door haar gevoerde financiële beheer over de (in ieder geval deels) aan de Vereniging toekomende sponsorgelden, maar slechts dat het niet afleggen van genoemde rekening en verantwoording door de Stichting, het ontslag van [eiser] niet rechtvaardigt.”.
Het hof heeft geoordeeld dat het ontslag van [eiser] geen stand kan houden en de benoeming van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] als bestuurders van de Stichting vernietigd.
2.21.
Na afloop van de procedure ex artikel 2:298 BW heeft de Stichting opnieuw de Vereniging c.s. gesommeerd tot afgifte van het materiaal. De Vereniging c.s. heeft de vorderingen van de Stichting c.s. van de hand gewezen.
2.22.
De Vereniging heeft de Stichting c.s. meermaals verzocht om antwoord te geven op de vragen in de onder 2.10 opgenomen brief alsmede om de verlangde financiële stukken te verstrekken. De Stichting c.s. heeft hieraan geen gevolg gegeven.
3Het geschil
in conventie
3.1.
De Stichting c.s. vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorbaat:
“I In het incident, waarover bij voorkeur dient te worden beslist vóórdat gedaagden hun conclusie van antwoord nemen in de hoofdzaak, gedaagden binnen 7 dagen na het te wijzen tussenvonnis te gebieden:
– gespecificeerd opgave doen van de totale hoeveelheid door hen onrechtmatig weggenomen goederen uit het pand aan de [adres]
– opgave te doen van het adres dan wel de adressen waar de onrechtmatig weggenomen goederen zijn opgeslagen en/of afgegeven, althans afgeleverd;
– gespecificeerd opgave te doen van de totale hoeveelheid thans nog in ‘voorraad’ zijnde (onrechtmatig weggenomen) goederen;
– gespecificeerd opgave te doen van de totale hoeveelheid vernietigde (onrechtmatig weggenomen) goederen;
– opgave te doen van de namen, adressen en woonplaatsen van eventuele afnemers/verkrijgers van de onrechtmatig weggenomen goederen, inclusief geleverde aantallen en data levering;
– opgave te doen van de verkoopprijs voor welke de (onrechtmatig weggenomen) goederen zijn verkocht, onder gelijktijdige overlegging van een bewijsstuk van betaling;
– opgave te doen van het totale bedrag dat gedaagden als gevolg van de verhandeling van de onrechtmatig weggenomen goederen hebben ontvangen.
Een en ander op verbeurte van een dwangsom, van € 10.000,- voor iedere dag, of ter keuze van de Stichting, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- voor iedere onrechtmatig weggenomen maar niet correct opgegeven roerende zaak, waarmee dit gebod zal zijn overtreden.
II In het incident, nadat gedaagden hun opgave hebben gedaan als hiervoor onder I omschreven, verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van (aan de hand van punten 30 en 34 vast te stellen) roerende zaken (bij de aan de hand van punt 34 vast te stellen locatie(s)).
III Gedaagden jegens de Stichting hoofdelijk te veroordelen om binnen vier dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van zaken op de door de Stichting opgestelde lijst, compleet, in goed onderhouden staat en met alle onderdelen en roerende zaken die daarbij behoren, aan de Stichting althans aan een door de Stichting aan te wijzen derde af te geven, alsmede voor zover geen conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken is gelegd, gedaagden te veroordelen om, ingeval zij binnen 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke mocht blijven aan de bovenstaande vordering te voldoen, aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 1.500 voor iedere onrechtmatig weggenomen maar niet terug gegeven roerende zaak.
IV Voor zover in het incident blijkt dat door toedoen van gedaagden de Stichting de mogelijkheid is ontnomen om bepaalde roerende zaken te revindiceren, gedaagden subsidiair hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Stichting van een bij nadere eiswijziging in te dienen bedrag aan schadevergoeding, overeenkomstig de getaxeerde waarde van de zaken die niet door gedaagden zouden kunnen worden afgegeven;
V Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de door de Stichting en [eiser] gemaakte proceskosten van de verzoekschriftprocedure ex artikel 2:298 BW, aan de zijde van de Stichting en [eiser] begroot op € 52.397,90 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2018 tot de dag van volledige betaling;
VI Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening”.
3.2.
De Vereniging c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de Stichting c.s. in de kosten van deze procedure in conventie, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.4.
De Vereniging vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
“2. eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie [de Stichting c.s.], hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van € 201.439,10, aan gedaagde sub 1 in conventie, tevens eiseres in reconventie [de Vereniging], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de onrechtmatige overboekingen en contante opnames der betalingen, althans vanaf de datum van het instellen van deze eis in reconventie tot aan de dag der algehele voldoening,
3. en voorwaardelijk, voor zover voormelde vordering onder 2. in zijn geheel wordt afgewezen of voor een bedrag minder dan € 173.602,32 wordt toegewezen, eiser sub 1 in conventie, tevens gedaagde sub 1 in reconventie [de Stichting] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 173.602,32, althans een bedrag als uw rechtbank redelijk acht, aan gedaagde sub 1 in conventie, tevens eiseres in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het instellen van deze eis in reconventie tot aan de dag der algehele voldoening;
4. eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie, te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen aan gedaagde sub 1 in conventie, tevens eiseres in reconventie, onder meer door kopieën van de navolgende stukken over de periode januari 2009 tot en met december 2016: grootboekrekeningen en de onderliggende stukken, kolommenbalansen, de reiskostenadministratie, de geldleningsovereenkomsten of andere overeenkomsten, een specificatie van alle stortingen en onttrekkingen, de facturen ter zake de voldane verplichtingen, een specificatie van de overlopende passiva en activa, sponsorcontracten en bankafschriften van bankrekeningen op naam van de stichting aan gedaagde sub 1 in conventie, tevens eiseres in reconventie te verstrekken, binnen tien dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 2.500,– voor iedere dag (een deel daarvan daaronder begrepen) of keer dat eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie, daarmee in zijn geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven, althans op straffe van een dwangsom als uw rechtbank redelijk acht;
5. eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie te veroordelen de door [bedrijf] geschonken aanhangwagen aan gedaagde sub 1 in conventie, tevens eiseres in reconventie af te leveren binnen drie dagen na het in dezen te wijzen vonnis op straffe van een dwangsom van € 2.500,– voor iedere dag (een deel daarvan daaronder begrepen) of keer dat eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie, daarmee in gebreke blijven, althans op straffe van een dwangsom als uw rechtbank redelijk acht;
6. met hoofdelijke veroordeling, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, van eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie, in de kosten van deze procedure in reconventie, waaronder begrepen de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten, indien en voor zover de proceskosten niet binnen veertien dagen na het vonnis zijn voldaan”.
3.5.
De Stichting c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de Vereniging in de kosten van de procedure in reconventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
in conventie
4.1.
De Stichting heeft aan haar vordering tot afgifte ten grondslag gelegd dat zij eigenaar van de betreffende zaken is en dat de Vereniging c.s. zich op onrechtmatige wijze daarover de feitelijke macht heeft verschaft. Zij heeft daartoe het volgende gesteld:
[eiser] heeft in privé en via zijn ondernemingen jarenlang ten behoeve van de Vereniging allerlei wielermateriaal (racefietsen, spinapparaten, rollerbanken, horecatafels, magazijnstellingen etc.) gekocht en aan de Vereniging in bruikleen gegeven. Dit materiaal is na oprichting van de Stichting in de Stichting ingebracht. Ook nadien is door of namens de Stichting materiaal ten behoeve van de Vereniging aangeschaft, dat vervolgens in bruikleen aan de Vereniging werd verstrekt. De Vereniging c.s. heeft deze materialen, die door de Vereniging gebruikt konden worden, zonder toestemming van de Stichting meegenomen uit het pand te Bleiswijk en elders ondergebracht. De Stichting wil dit materiaal nu terug hebben. Ter zitting heeft de Stichting c.s. aangegeven dat het gaat om het materiaal dat op de lijst van productie 32 staat.
4.2.
De Vereniging c.s. betwist dat de Stichting eigenaar is van het materiaal dat bij de Vereniging in gebruik is. Tevens betwist de Vereniging c.s. dat er een bruikleenovereenkomst bestaat tussen de Stichting en de Vereniging. Volgens de Vereniging hebben de sponsors de bij de Vereniging in gebruik zijnde zaken direct aan de Vereniging geschonken dan wel is het materiaal aangekocht met sponsorgelden die bestemd waren voor de Vereniging. De Vereniging is derhalve altijd eigenaar van het materiaal geweest. In reactie op de nadere specificatie van de vordering ter zitting heeft de Vereniging aangevoerd dat in het petitum van de dagvaarding geen aansluiting is gezocht bij de lijst van productie 32 zodat niet duidelijk was naar welke lijst de Stichting c.s. verwees in haar vordering.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de eigenaar van een zaak in beginsel bevoegd is die zaak van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen (artikel 5:2 BW). Het is daarbij aan de eiser die stelt dat hij eigenaar is om, indien de eigendom door de gedaagde wordt betwist, feiten te stellen en te bewijzen die het ontstaan van zijn recht tot gevolg hebben. Een vordering tot revindicatie zal niet slagen als hij zijn eigendom niet kan bewijzen of als de gedaagde de zaak onder zich heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht dat hij tegen de eigenaar kan inroepen.
4.4.
Bij de beoordeling van de vordering tot afgifte zal de rechtbank uitgaan van het materiaal dat op de lijst van productie 32 staat, zoals door de Stichting c.s. ter zitting nader is gepreciseerd. Het bezwaar van de Vereniging c.s. dat het voor haar niet duidelijk was naar welke lijst de Stichting c.s. verwees wordt verworpen gelet op de opgave van dezelfde lijst in de dagvaarding (par. 39).
Kernvraag is aldus of de Stichting eigenaar is van dit materiaal en, zo ja, of zij het materiaal van de Vereniging kan terugvorderen. De rechtbank is van oordeel dat het materiaal inderdaad in eigendom toebehoort aan de Stichting, maar dat de Stichting deze zaken niet kan revindiceren omdat de Vereniging een blijvend gebruiksrecht heeft met betrekking tot het materiaal dat zij jegens de Stichting kan inroepen. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op grond van het volgende.
4.5.
Hoewel aan de Vereniging c.s. kan worden toegegeven dat de Stichting c.s. geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] het materiaal dat hij ten behoeve van de Vereniging heeft gekocht met privé middelen (of via zijn ondernemingen) heeft betaald noch bewijs heeft overgelegd van een bruikleenovereenkomst tussen de Vereniging en [eiser] , kan in het midden blijven wie de eigenaar was van het materiaal waarvan de Vereniging gebruik maakte voor oprichting van de Stichting. Uit de stellingen van partijen kan immers afgeleid worden dat het de bedoeling van partijen was om het materiaal dat bij de Vereniging in gebruik was na oprichting van de Stichting onder te brengen in de Stichting. Het was één van de motieven voor oprichting van de Stichting om het materiaal veilig te stellen in verband met een eventuele fusie met een andere wielrenvereniging, zoals ook is vastgesteld in een eerdere uitspraak van deze rechtbank (productie 19 bij dagvaarding). De Vereniging is hiermee akkoord gegaan omdat er voor haar niets zou veranderen (par. 9 en 35 Conclusie van Antwoord). Het was juist de bedoeling dat de Vereniging over het materiaal kon blijven beschikken, zoals door de Stichting c.s. ter comparitie is bevestigd. Ook nadien is door de Stichting materiaal ten behoeve van de Vereniging aangeschaft en aan de Vereniging ter beschikking gesteld. Weliswaar blijkt uit de brief van [gedaagde 2] aan de Stichting c.s. van 8 september 2016 dat het voor de Vereniging niet duidelijk was hoe het verkregen materiaal is betaald. Het was echter wel duidelijk dat het de bedoeling van partijen was dat het materiaal altijd in gebruik zou blijven bij de Vereniging. Dit blijkt onder meer uit de e-mail van 4 maart 2016, waarin [eiser] in het kader van de financiële afwikkeling aan de Vereniging laat weten dat “Alle materialen, waaronder vervoersmiddelen trainingsmaterialen etc., die eigendom zijn van de Stichting Wielerpromotie Lansingerland, behoud u het gebruiksrecht”. Dat het de bedoeling was dat dit gebruiksrecht blijvend was, kan opgemaakt worden uit het mededeling in de betreffende e-mail dat het onderhoud en de overige kosten van het materiaal in het vervolg voor rekening van de Vereniging kwamen. Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de Vereniging het materiaal – dat de Stichting aan haar in gebruik ter beschikking heeft gesteld – onder zich heeft krachtens een persoonlijk gebruiksrecht, dat zij jegens de Stichting kan inroepen. Dat de verhoudingen tussen de Stichting c.s. en de Vereniging c.s. inmiddels zijn verstoord, maakt dit niet anders nu dit geen grond oplevert om in strijd met de bestaande afspraak – dat de Vereniging altijd over het materiaal kon blijven beschikken – het gebruiksrecht te beëindigen. Dit betekent dat de vordering van de Stichting tot afgifte van het materiaal ex artikel 5:2 BW zal worden afgewezen.
Subsidiaire vordering tot schadevergoeding
4.6.
De Stichting heeft subsidiair schadevergoeding gevorderd, voor zover teruggave van het materiaal niet meer mogelijk is. Zij stelt dat de Vereniging c.s. onrechtmatig jegens de Stichting heeft gehandeld doordat de Stichting de mogelijkheid is ontnomen om deze zaken te revindiceren. De schade bedraagt de getaxeerde waarde van de zaken die niet door de Vereniging c.s. zouden kunnen worden afgegeven.
4.7.
Nu uit het voorgaande volgt dat de revindicatievordering van de Stichting zal worden afgewezen omdat de Vereniging een blijvend gebruiksrecht heeft dat zij jegens de Stichting kan inroepen, kan ook de subsidiaire vordering niet worden toegewezen.
Vordering tot treffen van voorlopige voorziening
4.8.
Daar in deze uitspraak wordt beslist in de hoofdzaak, heeft de Stichting c.s. geen belang meer bij een beoordeling van de gevraagde voorlopige voorzieningen. Dit betekent dat ook deze vorderingen niet kunnen worden toegewezen.
Vergoeding van werkelijke proceskosten
4.9.
De Stichting c.s. vordert tevens vergoeding van de werkelijke proceskosten in de artikel 2:298 BW procedure. Zij stelt dat de Vereniging c.s. onrechtmatig heeft gehandeld en misbruik van (proces)recht heeft gemaakt doordat de Vereniging zonder rechtsgeldig besluit en vertegenwoordigd door een niet rechtsgeldig benoemd bestuur heeft geprocedeerd en daarbij de Stichting en [eiser] onnodig op kosten heeft gejaagd. Ter onderbouwing van haar stelling beroept de Stichting c.s. zich op het besluit van de Kamer van Koophandel van 22 december 2017, waaruit volgt dat er in ieder geval vanaf 1 januari 2000 geen rechtmatig benoemd bestuur meer was en mitsdien alle bijeenroepingen van algemene ledenvergaderingen zonder solide rechtsgrond zijn gedaan. De door de Stichting en [eiser] gevorderde advocaatkosten bedragen in totaal € 52.397,90, omvattende het door hen betaalde honorarium advocaat verminderd met de – door de Vereniging betaalde – proceskostenveroordelingen (conform het liquidatietarief).
4.10.
De Vereniging c.s. betwist dat de Stichting c.s. nodeloos in de procedure ex artikel 2:298 BW betrokken is geraakt. Zij voert daartoe aan dat er in twee instanties is geoordeeld dat de Vereniging een belang had bij de procedure en in die procedure ontvankelijk was. Bovendien hebben de leden van de Vereniging (althans de ALV als orgaan) ingestemd met het instellen van de procedure tot ontslag van [eiser] als bestuurder van de Stichting, althans de besluiten van het bestuur daartoe ook bekrachtigd, zoals blijkt uit de notulen van de algemene ledenvergadering van 29 mei 2017 en van 10 januari 2018.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (ECLI:NL:HR:2012:BV7828 Duka/Achmea).
4.12.
Beoordeeld dient derhalve te worden of de Vereniging c.s. de procedure tot het ontslag van [eiser] achterwege had moeten laten omdat het was gebaseerd op feiten of omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen, althans op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze kansloos waren. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. In dit verband is het volgende van belang.
4.13.
Ten aanzien van de Vereniging geldt dat zowel door de rechtbank als het hof in de artikel 2:298 BW procedure is geoordeeld dat de Vereniging een belang had bij het verzoek tot het ontslag van [eiser] als bestuurder van de Stichting (rov. 4.5. van de beschikking d.d. 1 mei 2017 van de rechtbank en rov. 4.1 van de beschikking d.d. 3 april 2018 van het hof) en in die procedure ontvankelijk was. De stelling van de Stichting c.s. dat zij door de Vereniging c.s. nodeloos in de artikel 2:298 BW procedure is betrokken omdat de Vereniging bij voorbaat niet-ontvankelijk was in haar verzoek, strookt dan ook niet met voornoemde uitspraken. Dat het hof zich niet inhoudelijk heeft uitgelaten over de ontvankelijkheid, zoals door de Stichting c.s. ter zitting nog is aangevoerd, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit genoemde rov. 3.4 van de beschikking van het hof. Door de Stichting c.s. is in die procedure ook reeds het niet-ontvankelijkheidsverweer opgeworpen, welk verweer door het hof met het in 2.20 opgenomen oordeel van rov. 4.2 werd verworpen. Het had op de weg van de Stichting c.s. gelegen om, indien zij het hier niet mee eens was, van de uitspraak van het hof in cassatie te gaan. Ook is er ten aanzien van de Vereniging in die procedure reeds geoordeeld over de proceskosten. Indien de Stichting c.s. meende aanspraak te kunnen maken op de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, had zij dat in die procedure moeten vorderen. Dit heeft zij nagelaten, zodat de – in kracht van gewijsde gegane – beslissing van het hof ten aanzien van de proceskosten tussen de Vereniging en de Stichting c.s. bindend is.
4.14.
Ook ten aanzien van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] kan niet geoordeeld worden dat zij misbruik van procesrecht hebben gemaakt dan wel onrechtmatig hebben gehandeld door namens de Vereniging het verzoek tot het ontslag van [eiser] in te stellen, nu in beide instanties in die procedure is geoordeeld dat de Vereniging daarbij een belang had. Het enkele feit dat door de Kamer van Koophandel (achteraf) is vastgesteld dat zij niet rechtsgeldig benoemd waren als bestuurders, maakt niet dat de Vereniging geen belang meer had bij haar gedane verzoek noch dat dit door haar ingestelde verzoek bij voorbaat kansloos was. [gedaagde 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 3] verkeerden in de veronderstelling dat zij rechtsgeldig waren benoemd en uit dien hoofde bevoegd waren om de Vereniging in die procedure te vertegenwoordigen. Het besluit van de Kamer van Koophandel d.d. 22 december 2017 heeft aan hun vertegenwoordigingsbevoegdheid niets afgedaan, nu zij voor het voeren van de procedure namens de Vereniging de toestemming van de leden (althans de algemene ledenvergadering) hadden, zoals blijkt uit de notulen van 29 mei 2017. Daar komt bij dat zij na de uitspraak van de Kamer van Koophandel – in lijn met die uitspraak – hebben gedaan wat in praktische zin op dat moment redelijkerwijs mogelijk was om de ingestelde acties en de besluiten daaromtrent te laten bekrachtigen door de algemene ledenvergadering van de vereniging, zoals blijkt uit de notulen van 10 januari 2018.
4.15.
Nu uit het voorgaande volgt dat de Vereniging c.s. geen misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door de Stichting c.s. in de artikel 2:298 BW procedure te betrekken, zal de vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten in die procedure worden afgewezen.
4.16.
De Stichting c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Vereniging c.s. worden begroot op:
– griffierecht € 1.950,00
– salaris advocaat 3.222,00 (3,0 punt × tarief € 1.074,00)
Totaal € 5.172,00
4.17.
De Vereniging heeft aan haar vordering in reconventie ten grondslag gelegd dat de Stichting c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door gelden zonder recht of titel aan het vermogen van de Stichting en dus dat van de Vereniging te onttrekken. Zij stelt daartoe het volgende. De Vereniging en de Stichting waren nauw met elkaar verweven en de financiële middelen die de Stichting heeft ontvangen zijn uitsluitend bestemd geweest voor de Vereniging. Uit de bankafschriften van de Stichting is gebleken dat de Stichting c.s. in 2016 grote bedragen heeft overgemaakt aan [verweerder] en de aan hem gelieerde vennootschappen en dat er in de periode 2011-2016 tevens contante opnames zijn gedaan. Voor deze overboekingen en contante opnames bestaat geen rechtsgrond of titel. Hierdoor heeft de Vereniging schade geleden voor een bedrag ad € 201.439,10, zijnde het totaalbedrag van deze overboekingen en contante opnames verminderd met een tweetal stortingen aan de Stichting.
4.18.
Subsidiair, voor zover de vordering ter zake de onrechtmatige onttrekkingen niet wordt toegewezen of voor een lager bedrag, vordert de Vereniging van de Stichting een bedrag ad € 173.603,22. Zij baseert deze vordering op de toezegging van de Stichting c.s. dat er correct zou worden afgerekend vanwege de splitsing. Uit de bankafschriften van de Stichting is gebleken dat de Stichting in de periode 2010 tot en met 2016 een bedrag ad € 400.600,- aan sponsorgelden ten behoeve van de Vereniging heeft ontvangen. Deze gelden, verminderd met de door de Stichting betaalde kosten ad € 209.900,10 en het reeds aan de Vereniging overgemaakte bedrag ad € 17.096,68, komen op grond van die toegezegde afrekening aan de Vereniging toe.
4.19.
De Stichting c.s. erkent de overboekingen en de omvang van de sponsorinkomsten, maar zij betwist dat deze gelden aan de Vereniging toebehoren. Zij voert daartoe het volgende aan. De Stichting is opgericht door [verweerder] en hield zich actief bezig met de regionale bevordering van de wielersport in het algemeen en het organiseren van wielertoernooien, zoals omschreven in haar statuten. Dat deed de Stichting niet enkel ten behoeve van de Vereniging. [verweerder] heeft met de Stichting onder andere ook een multifunctioneel sportcentrum willen realiseren, breder dan de wielersport en de Vereniging.
[verweerder] , zijn onderneming en later de Stichting hebben de Vereniging bij gebreke van voldoende verenigingsinkomsten altijd met financiële middelen ondersteund en ook diverse doorlopende kosten van de Vereniging betaald. Dit wordt bevestigd door de heer [naam 1] , oud-voorzitter van de Vereniging, in zijn in productie 41 opgenomen verklaring. Deze schulden en uitgaven zijn ingebracht in de Stichting door het aangaan van een rekening-courant verhouding tussen de Stichting enerzijds en [verweerder] en zijn onderneming als kredietverstrekkers anderzijds, zoals blijkt uit de onder 2.7 opgenomen notulen van de bestuursvergadering van de Stichting. De Stichting ontving naast gelden van kledingsponsors, die de Vereniging ten goede kwamen, inkomsten van ‘event’ sponsoren die de Stichting en [verweerder] ondersteunden bij de organisatie van wielertoernooien. De aan de Vereniging toekomende sponsorgelden die de Stichting ontving waren ontoereikend om de totale jaarlijkse kosten van de aan de Vereniging in bruikleen ter beschikking gestelde zaken (huisvesting, verzekering, materiaalkosten etc.) te voldoen. Deze kosten werden door de Stichting betaald uit financiële bijdragen van de kredietverstrekkers ( [verweerder] en zijn onderneming).
Om de plannen van een multifunctioneel sportcentrum te realiseren heeft de Stichting een deel van de (mede) ten behoeve van de Vereniging ontvangen sponsorgelden opgepot en werden de door de Vereniging te maken kosten, waaronder de aanschaf van wielerkleding, gefinancierd door [verweerder] en zijn onderneming, waardoor de rekening-courantschuld van de Stichting verder opliep. Nadat duidelijk werd dat het doel van een multifunctioneel sportcentrum niet gehaald werd, zijn in 2016 de aanwezige kasmiddelen van de Stichting gebruikt om de rekening-courantschuld met [verweerder] en zijn onderneming grotendeels terug te betalen, conform de regeling in de onder 2.7 opgenomen notulen van de bestuursvergadering van de Stichting. Deze betalingen zijn derhalve niet onrechtmatig.
De Vereniging heeft dan ook geen enkele aanspraak op (het vermogen van) de Stichting en de Stichting is, nu de statuten daartoe niet verplichten, ook niet gehouden om rekening en verantwoording aan de Vereniging af te leggen.
Bovendien heeft [verweerder] in verband met de financiële afwikkeling in 2016 een bedrag ad € 27.600,- aan ontvangen sponsorgelden aan de Vereniging overgedragen, aldus de Stichting c.s.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt. De Stichting c.s. heeft erkend dat zij de overboekingen aan [verweerder] en zijn onderneming heeft gedaan. Het is echter aan de Vereniging om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat deze door de Stichting c.s. overgeboekte c.q. opgenomen gelden toebehoorden aan de Vereniging en aldus onrechtmatig zijn onttrokken. De stelling van de Vereniging dat de Stichting enkel ten behoeve van de Vereniging bestond en de Vereniging en de Stichting feitelijk één waren, is door de Stichting gemotiveerd betwist zoals hiervoor uiteengezet in 4.19. Deze stelling strookt ook niet met het oordeel van het hof in de eerdere procedure tussen partijen, waarin wordt overwogen dat, ook al bestaat er feitelijke verwevenheid tussen de Vereniging en de Stichting, de doelomschrijving in de statuten van de Stichting er geen blijk van geeft dat de Stichting (mede) is opgericht ten behoeve van de Vereniging (rov. 5.4 van de beschikking van 3 april 2018). Met inachtneming hiervan had het op de weg van de Vereniging gelegen om nader te onderbouwen dat de financiële middelen die de Stichting heeft ontvangen uitsluitend bestemd zijn geweest voor de Vereniging. Dit heeft zij nagelaten, zodat niet aangenomen kan worden dat alle gelden van de Stichting de Vereniging toekwamen. Het door de Vereniging overgelegde Excelbestand met saldoverloop en bij- en afboekingen van de Stichting over de periode 2010 t/m 2016 kan dan ook niet volstaan om aan te tonen dat deze gelden aan de Vereniging toebehoorden. Door de Vereniging is ook verder niet onderbouwd waarom deze gelden aan haar toebehoren. Evenmin is gebleken dat de Vereniging door deze overboekingen aan [verweerder] en zijn onderneming is benadeeld. De vordering van de Vereniging uit hoofde van onrechtmatige onttrekkingen zal daarom worden afgewezen.
4.21.
Duidelijk is dat zowel de Vereniging als de Stichting de feitelijke band wensen te verbreken en dat er in het kader van de splitsing correct afgerekend moet worden. Hoewel de Stichting c.s. de omvang van de door de Stichting ontvangen sponsorgelden heeft erkend, heeft zij de stelling van de Vereniging dat alle door de Stichting ontvangen sponsorgelden uitsluitend bestemd zijn geweest voor de Vereniging gemotiveerd betwist. Deze stelling strookt ook niet met de ruimere doelstelling van de Stichting, zoals vastgesteld door het hof, en is door de Vereniging ook verder niet nader onderbouwd. Dit betekent dat niet aangenomen kan worden dat alle door de Stichting ontvangen sponsorgelden (verminderd met de gemaakte kosten) de Vereniging toekwamen. De vraag is nu of de Vereniging in het kader van de splitsing nog recht heeft op (sponsor)gelden die de Stichting ten behoeve van de Vereniging heeft ontvangen, maar niet ten behoeve van de Vereniging heeft besteed. Alleen middels een forensisch accountantsonderzoek zou vastgesteld kunnen worden of hiervan sprake is. Dat de Vereniging hier niet voor voelt is ter zitting gebleken. In dat verband wordt opgemerkt dat de schikkingsovereenkomst bij het hof d.d. 10 november 2018 onuitvoerbaar is gebleken (mede) vanwege de begrote kosten van de destijds benaderde forensisch accountant. Niet is gebleken dat de situatie nu anders is.
4.22.
Uit de onder 2.9 opgenomen e-mail van 4 maart 2016 maakt de rechtbank op dat [verweerder] namens de Stichting in het kader van de financiële afwikkeling een bedrag ad € 27.600,- aan de Vereniging heeft toegezegd. Dit betrof de voor het jaar 2016 ontvangen sponsorgelden verminderd met de door de Stichting vooruitbetaalde kosten voor het lopende verenigingsjaar 2016. Onweersproken is dat de Vereniging hiervan een bedrag van € 17.096,68 van de Stichting heeft ontvangen. Dit betekent dat het resterende bedrag van € 10.503,32 nog aan de Vereniging betaald moet worden. De vordering zal derhalve voor dit bedrag worden toegewezen, net als de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het instellen van de eis in reconventie.
Rekening en verantwoording
4.23.
De Vereniging vordert tevens dat de Stichting c.s. rekening en verantwoording aan de Vereniging aflegt, door de in de vordering genoemde financiële stukken over de periode januari 2009 tot en met december 2016 ter beschikking te stellen. Zij stelt dat de Vereniging gelet op de grote mate van verwevenheid tussen de Stichting en de Vereniging recht op en belang bij correcte rekening en verantwoording door de Stichting heeft, zoals ook door het hof in de eerdere procedure is vastgesteld. Daarnaast volgt uit de overeenkomst d.d. 10 november 2017 (zoals vastgelegd in het onder 2.17 opgenomen proces-verbaal van de zitting bij het hof) dat de Vereniging van de Stichting kan verlangen dat de financiële administratie ter controle beschikbaar wordt gesteld, aldus de Vereniging. Tenslotte beroept de Vereniging zich op het arrest [naam arrest] van de Hoge Raad van 9 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1089) en stelt zich op het standpunt dat de omstandigheden (de verwevenheid van Stichting en Vereniging en de rol die [verweerder] speelde als enig bestuurslid van de Stichting die zijn medebestuurders van de Vereniging niet op de hoogte hield) een verplichting tot het afleggen van verantwoording voor de Stichting c.s. meebrengen.
4.24.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals ook uit voornoemd arrest volgt – als maatstaf voor het aannemen van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording geldt of er tussen partijen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan krachtens welke de een jegens de ander (de rechthebbende) verplicht is om zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een zodanige rechtsverhouding kan voortvloeien uit de wet, een rechtshandeling of ongeschreven recht. Of er op grond van ongeschreven recht een dergelijke verantwoordingsplicht bestaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder of er sprake is van een rechtsverhouding die verwantschap vertoont met een in de wet geregeld geval waarin een dergelijke verplichting is neergelegd, zoals gemeenschap, opdracht of zaakwaarneming. Andere omstandigheden die in dit verband een rol kunnen spelen zijn: (i) de redenen waarom het beheer is gevoerd, (ii) de verhouding die bestond tussen degene die het beheer voerde en de rechthebbende, (iii) hetgeen in de relatie tussen partijen of in soortgelijke gevallen gebruikelijk is of was, (iv) de mate waarin degene die het beheer voerde, zelfstandig kon en mocht handelen, en (v) de mate waarin de rechthebbende in staat is geweest de handelingen van degene die het beheer voerde te overzien en voor zijn belangen op te komen.
4.25.
Kernvraag is aldus of er tussen de Vereniging en de Stichting c.s. een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan op grond waarvan de Stichting c.s. jegens de Vereniging verplicht is om zich over de behoorlijkheid van haar financiële beheer te verantwoorden. Met inachtneming van deze maatstaf is de rechtbank van oordeel dat er geen verplichting voor de Stichting c.s. kan worden aangenomen tot het doen van de door de Vereniging gevorderde rekening en verantwoording aan de Vereniging. In dit verband is het volgende van belang.
4.26.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt reeds dat de Stichting gelet op haar doelstelling niet (mede) was opgericht ten behoeve van de Vereniging, de activiteiten van de Stichting ook breder waren dan die ten behoeve van de Vereniging en dat de Stichting niet enkel ten behoeve van de Vereniging (sponsor)gelden ontving. Dat er sprake was van een zodanig vergaande mate van verwevenheid tussen de Vereniging en de Stichting dat dit een algemene verantwoordingsplicht van de Stichting over het door haar gevoerde financiële beheer rechtvaardigt, volgt hieruit niet. Ook kan uit de stellingen van de Vereniging of de overgelegde producties niet opgemaakt worden dat er afspraken (bij oprichting van de Stichting of nadien) zijn gemaakt tussen de Stichting c.q. [verweerder] en de Vereniging tot het afleggen van verantwoording over het door de Stichting gevoerde financiële beheer. De statuten van de Stichting bevatten evenmin een verplichting op grond waarvan de Stichting jegens de Vereniging rekening en verantwoording verschuldigd is.
Ten aanzien van het door de Vereniging gedane beroep op de bij het hof getroffen regeling van 10 november 2018 geldt dat deze niet is uitgevoerd, zodat deze thans geen rechtskracht meer heeft. Weliswaar heeft het hof in de nadien gewezen beschikking van 3 april 2018 niet uitgesloten dat de Vereniging van de Stichting kan verlangen dat zij rekening en verantwoording aflegt over het door haar gevoerde financiële beheer over de aan de Vereniging toekomende sponsorgelden, maar het hof heeft niet geoordeeld dat de Stichting daartoe verplicht is, laat staan dat het hof heeft aangenomen dat er een algemene verantwoordingsplicht voor de Stichting jegens de Vereniging bestaat.
In dit verband is van belang dat de Stichting inmiddels financiële gegevens heeft overgelegd met betrekking tot de ten behoeve van de Vereniging ontvangen sponsorgelden en de besteding daarvan. Voor zover de Vereniging zich op het standpunt stelt dat deze verantwoording niet volstaat omdat de onderliggende stukken ontbreken, wordt erop gewezen dat zonder een forensisch accountantsonderzoek niet vastgesteld zal kunnen worden of de door de Stichting ontvangen bedragen en gedane betalingen correct zijn geadministreerd. Zoals hiervoor al opgemerkt, is de regeling bij het hof van 10 november 2018 onuitvoerbaar gebleken (mede) vanwege de kosten van de forensisch accountant. Niet gesteld of gebleken is dat de situatie nu anders is. Ter zitting heeft de Vereniging desgevraagd verklaard dat zij c.q. de leden niet bereid zijn om de kosten van een forensisch accountant te betalen.
Nu door de Vereniging voorts geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan een verplichting voor de Stichting c.s. tot het afleggen van de gevorderde rekening en verantwoording jegens de Vereniging kan worden aangenomen, zal de vordering van de Vereniging worden afgewezen.
Vordering tot afgifte aanhangwagen
4.27.
De Vereniging legt aan haar vordering tot afgifte van de aanhangwagen ten grondslag dat zij daarvan de eigenaar is. Zij stelt dat deze door [bedrijf] aan haar is geschonken. De Stichting c.s. betwist dit en betoogt dat de aanhangwagen in 2010 door de heer [naam 3] (van [bedrijf] ) in bruikleen is gegeven aan [verweerder] , zoals blijkt uit de door de Stichting c.s. overgelegde bruikleenovereenkomst (productie 65). Hiertegen heeft de Vereniging niets ingebracht, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Uit de overgelegde bruikleenovereenkomst maakt de rechtbank op dat de aanhangwagen door de heer [naam 3] (als bruikleengever) uitsluitend in bruikleen is gegeven aan [verweerder] (als bruiklener) om gebruikt te kunnen worden voor vervoer van wielermateriaal in het algemeen en voor de jeugd in het bijzonder dan wel voor elk ander doel ter beoordeling en goedkeuring van de bruiklener. Dat de Vereniging ervan uitging dat de aanhangwagen aan haar was geschonken omdat dit in een persbericht stond, doet hier niet aan af. Dit betekent dat de aanhangwagen niet aan de Vereniging in eigendom toekomt, zodat de vordering tot afgifte ex artikel 5:2 BW zal worden afgewezen.
4.28.
Uit het voorgaande volgt dat beide partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, zodat de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd.