Motorclub verboden (hoger beroep Bandidos)

Het hof bevestigt dat vereninging Bandidos MC Sittard (een motorclub) verboden is in een uitermate goed leesbare uitspraak. Het hof heeft duidelijk geprobeerd om het juridisch jargon zo goed mogelijk uit te leggen. Het hof legt uit dat “proces-verbaal” verslag betekent, dat “nihil” betekent “niets” en dat “uitvoerbaar bij voorraad” betekent dat “de beslissing werking heeft, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld”. En dat: “Een vereffenaar is, kort gezegd, iemand die de opheffing van (in dit geval) BMC Holland moet regelen en moet onderzoeken wat het vermogen (de bezittingen en schulden) van BMC Holland is.” (let op de subtiele uitleg van “vermogen”). Ook een uitleg van “dictum” wordt gegeven. 

Kortom, een zeer bruikbaar studie-arrest.
Verder is de uitspraak niet zo spannend wat betreft verenigingsrecht. Het hof acht oordeelt dat het feit dat de “president” van de motorclub, gekleed in uniform, leiding  heeft gegeven aan een gecoordineerde vechtpartij waarbij personen zijn geslagen, getrapt en geschopt, kan worden toegerekend aan de vereniging. 

ECLI:NL:GHARL:2018:10865
Hoger beroep van ECLI:NL:RBMNE:2017:6241 (link)

beschikking van 18 december 2018

in het hoger beroep van

1de vereniging Bandidos MC Sittard,
hierna: BMC Sittard,

kantoorhoudende te Nieuwstadt, gemeente Echt-Susteren,
2. de buitenlandse rechtspersoon Bandidos Motorcycleclub Federation Europe,
hierna: BMC Europe,
kantoorhoudende te Helsingør, Denemarken,
appellanten in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
in de procedure bij de rechtbank: belanghebbenden,

in de zaken van

Openbaar Ministerie,
hierna: het OM,
woonplaats kiezend bij het Landelijk Parket te Rotterdam,
verweerder in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in de procedure bij de rechtbank: verzoeker,

tegen

de informele vereniging de Nederlandse afdeling van de Bandidos Motorcycle Club
hierna: BMC Holland,
zonder bekende vestigingsplaats in of buiten Nederland,
in de procedure bij de rechtbank: verweerster,
niet verschenen,

en tegen
de buitenlandse corporatie Bandidos Motorcycle Club
hierna: BMC Internationaal,
zonder bekende vestigingsplaats,
in de procedure bij de rechtbank: verweerster,
niet verschenen.

1. De procedures bij de rechtbank

In de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2017 en 
7 februari 2018 in de zaken met zaaknummers C/16/427066 en C/16/427070 staat hoe de procedures bij de rechtbank zijn verlopen.

2De procedure bij het gerechtshof

2.1

Het gerechtshof (hierna: het hof) heeft de volgende stukken gekregen van partijen:
– het beroepschrift van BMC Sittard en BMC Europe (met daarbij de stukken van de procedure bij de rechtbank), dat bij het hof is binnengekomen op 19 maart 2018;
– het verweerschrift met bijlagen van het OM, dat bij het hof is binnengekomen op 28 juni 2018;
– het incidenteel verweerschrift van BMC Sittard en BMC Europe, dat bij het hof is binnengekomen op 27 juli 2018;
– een brief van 23 augustus 2018 van het OM met een gegevensdrager en twee e-mails van 24 augustus 2018 van het OM met een link naar de gegevens op de gegevensdrager.
2.2

Het hof heeft de zaak behandeld tijdens zijn zitting in Arnhem op 28 augustus 2018. Bij die zitting waren:
– de heer [Persoon A] (voorzitter) en de heer [Persoon B] (secretaris) namens BMC Europe;
– de advocaat van BMC Sittard en BMC Europe, 
– mrs. [Persoon C] en [Persoon D] namens het OM.
Het hof heeft BMC Holland en BMC Internationaal volgens de regels opgeroepen om naar de zitting van het hof te komen, maar zij zijn niet gekomen. Tijdens de zitting hebben de advocaat van BMC Sittard en BMC Europe en het OM de zaak toegelicht. Zij hebben daarbij aantekeningen gebruikt. Van wat er op zitting is gebeurd en besproken is een verslag (proces-verbaal) gemaakt. Dat verslag hoort bij de stukken van de zaak.

3Waar het in hoger beroep over gaat

De kern van de zaak

3.1

Waar het in deze zaak, kort gezegd, om gaat, is of het noodzakelijk is om Bandidos-motorclubs in Nederland te verbieden. Het OM heeft daarvoor verzoeken gedaan die zijn gericht tegen BMC Internationaal en tegen BMC Holland. In beide gevallen moet worden beoordeeld of de werkzaamheid van een rechtspersoon of corporatie in strijd is met de openbare orde. Het hof zal tot de conclusie komen dat daarvan bij BMC Internationaal niet en bij BMC Holland wel sprake is. Het verzoek van het OM tegen BMC Internationaal zal worden afgewezen. Het verzoek van het OM om BMC Holland te verbieden, zal worden toegewezen. Hierna (onder 4.) wordt uitgelegd hoe het hof tot dat oordeel is gekomen. Maar eerst zal het hof weergeven wat hierover in de wet staat, welke verzoeken het OM heeft gedaan, wat de rechtbank heeft beslist, en wat de partijen in hoger beroep willen.
Wat in de wet staat

3.2

In artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat: 
“Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, wordt door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden verklaard en ontbonden.”
3.3

In artikel 10:122 BW staat onder andere:
“1 Het openbaar ministerie kan de rechtbank te Utrecht verzoeken voor recht te verklaren dat het doel of de werkzaamheid van een corporatie die niet is een Nederlandse rechtspersoon in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 20 van Boek 2.
2 De verklaring werkt voor en tegen een ieder met ingang van de eerste dag na de dag van de uitspraak.” en
“4 De in Nederland gelegen goederen van een corporatie ten aanzien waarvan de rechter een verklaring voor recht als bedoeld in lid 1 heeft gegeven, worden vereffend door een of meer door hem te benoemen vereffenaars. De artikelen 23 tot en met 24 van Boek 2 zijn van overeenkomstige toepassing.”

De verzoeken en de beslissingen van de rechtbank

3.4

Het OM heeft de rechtbank gevraagd om op grond van artikel 10:122 BW met een beschikking voor recht te verklaren dat de werkzaamheid van BMC Internationaal in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW. Het OM heeft de rechtbank daarbij gevraagd die beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, wat wil zeggen dat de beslissing werking heeft, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. 
De rechtbank heeft BMC Internationaal opgeroepen te komen naar de rechtbank, maar BMC Internationaal is daar niet verschenen. Wel heeft BMC Europe zich bij de rechtbank gemeld als belanghebbende. BMC Europe heeft de rechtbank laten weten het niet eens te zijn met het verzoek van het OM. De rechtbank heeft daarna in haar beschikking van 20 december 2017 voor recht verklaard dat de werkzaamheid van BMC Internationaal in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW en die beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5

Het OM heeft de rechtbank ook gevraagd om op grond van artikel 2:20 BW met een beschikking BMC Holland verboden te verklaren en te ontbinden, onder benoeming van een vereffenaar. Een vereffenaar is, kort gezegd, iemand die de opheffing van (in dit geval) BMC Holland moet regelen en moet onderzoeken wat het vermogen (de bezittingen en schulden) van BMC Holland is. In de wet staan in de artikelen 2:23 BW en verder de regels die gelden voor een vereffenaar. Verder heeft het OM gevraagd dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat. Dat betekent in dit geval, kort gezegd, dat de rechtbank moet bepalen dat als blijkt dat BMC Holland nog positief vermogen heeft (meer bezittingen dan schulden), de Staat dat krijgt. Het OM heeft de rechtbank gevraagd die beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De rechtbank heeft BMC Holland opgeroepen te komen naar de rechtbank, maar BMC Holland is daar niet verschenen. Wel heeft BMC Sittard zich bij de rechtbank gemeld, als belanghebbende. BMC Sittard heeft de rechtbank laten weten het niet eens te zijn met het verzoek van het OM. De rechtbank heeft daarna in haar beschikking van 20 december 2017 BMC Holland verboden verklaard en BMC Holland ontbonden en die beschikking in zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Bij die beschikking heeft de rechtbank het OM en BMC Sittard de mogelijkheid gegeven zich uit te laten over de persoon van de te benoemen vereffenaar van het vermogen van BMC Holland. Daarna heeft de rechtbank nog een beschikking gegeven op 7 februari 2018. Die beschikking heeft het hof niet van partijen gekregen.

3.6

BMC Sittard en BMC Europe zijn het in hun hoger beroep (principaal hoger beroep genoemd) niet eens met de beschikking van de rechtbank van 20 december 2017. Zij willen dat het hof die beschikking vernietigt en dat het hof in plaats daarvan het OM niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoeken, of die verzoeken afwijst, of een beslissing geeft die het hof juist vindt, met veroordeling van het OM tot betaling van de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof.
Het OM is het niet eens met wat BMC Sittard en BMC Europe in hun principaal hoger beroep willen. Het OM wil dat het hof de beschikking van de rechtbank van 20 december 2017 laat zoals die is.

3.7

Het OM is het in zijn hoger beroep (incidenteel hoger beroep genoemd) niet eens met de beschikking van de rechtbank van 7 februari 2018. Omdat de rechtbank dat niet zo heeft bepaald, wil het OM dat het hof alsnog bepaalt dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat.
BMC Sittard en BMC Europe willen dat het hof het OM niet-ontvankelijk verklaart in zijn incidenteel hoger beroep, of dat beroep afwijst, of een beslissing geeft die het hof juist vindt, met veroordeling van het OM tot betaling van de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof.

4De redenen voor de beslissing in hoger beroep

4.1

BMC Sittard en BMC Europe presenteren zich in de procedure bij de rechtbank en het hof als zelfstandige rechtspersonen die belanghebbenden zijn bij de verzoeken van het OM. Belanghebbenden mogen in hoger beroep komen van een beschikking die hun belangen raakt. BMC Sittard en BMC Europe mogen dus in hoger beroep komen van de beschikking van de rechtbank van 20 december 2017.
De omvang van het hoger beroep

4.2

De beschikking van de rechtbank van 20 december 2017 vormt in de zaak tegen BMC Internationaal een eindbeschikking omdat daarmee in het dictum (dat betekent: de uiteindelijke beslissing op de verzoeken onder het kopje “De beslissing”) over alles wat het OM had gevraagd is beslist. De beschikking van 20 december 2017 vormt in de zaak tegen BMC Holland voor een deel een eindbeschikking (namelijk voor zover op het verzoek tot verbodenverklaring en ontbinding in het dictum is beslist) en voor een deel een tussenbeschikking omdat op het verzoek tot benoeming van een vereffenaar nog niet werd beslist en de zaak daarvoor werd aangehouden. Op het verzoek tot benoeming van een vereffenaar heeft de rechtbank later, bij beschikking van 7 februari 2018, beslist.
4.3

BMC Sittard en BMC Europe hebben op tijd hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 20 december 2017. Dit hoger beroep heeft betrekking op zowel de verbodenverklaring en ontbinding van BMC Holland als op de verklaring voor recht dat de werkzaamheid van BMC Internationaal in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW. Het hoger beroep van BMC Sittard en BMC Europe betreft alleen de beschikking van 20 december 2017 en heeft geen betrekking op de beschikking van de rechtbank van 7 februari 2018 waarbij is beslist op het verzoek van het OM tot benoeming van een vereffenaar over BMC Holland.
4.4

Het OM heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 7 februari 2018. Dat is niet mogelijk. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad mag in een hoger beroep tegen een tussenuitspraak of einduitspraak ook incidenteel hoger beroep worden ingesteld tegen in dezelfde zaak gegeven eerdere tussenuitspraken waartegen het principaal hoger beroep zich niet richt, maar dit geldt niet voor latere (tussen- of eind)uitspraken. Een incidenteel hoger beroep mag zich niet richten tegen latere uitspraken dan waartegen het principaal hoger beroep zich richt. Tegen de beschikking van 7 februari 2018 had het OM, binnen de daarvoor geldende termijn, hoger beroep moeten instellen. Dat heeft het OM niet gedaan. Het OM is daarom niet ontvankelijk in het incidenteel hoger beroep. Dit heeft als gevolg dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het incidenteel hoger beroep van het OM.
4.5

BMC Sittard en BMC Europe hebben zeven bezwaren (grieven) aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank en de redenen die de rechtbank daarvoor heeft genoemd. Het hof zal deze bezwaren bespreken.
De vrijheid van vereniging

4.6

Bij de bespreking van de bezwaren vindt het hof het belangrijk om eerst iets te zeggen over de uitgangspunten waarop de beoordeling van de verzoeken van het OM is gebaseerd. De verzoeken van het OM zijn gebaseerd op de twee hiervoor in 3.1 en 3.2 aangehaalde bepalingen in de wet. In beide gevallen gaat het erom dat moet worden beoordeeld of de werkzaamheid van een rechtspersoon of corporatie in strijd is met de openbare orde. Als dat zo is, dan kan die rechtspersoon worden verboden of kan de rechter een verklaring afgeven dat de werkzaamheid van de corporatie in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW. Als de rechter dit uitspreekt, is het strafbaar om van zo’n organisatie lid te zijn of om aan de activiteiten daarvan deel te nemen. Een rechter mag daartoe niet snel overgaan. We leven in Nederland in een vrije samenleving en in een democratische rechtsstaat. In onze samenleving zijn mensen vrij om zich te verenigen en samen activiteiten te ontplooien. In artikel 8 van de Grondwet staat daarover:
“Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.”
In artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) staat:
“1 Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
2 De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.”
Vrijheid van vereniging wordt als een grondbeginsel van de democratische rechtsstaat en als een pijler van de democratie beschouwd. De rechter zal daarom niet gemakkelijk mogen oordelen dat een organisatie in strijd handelt met de openbare orde. Er moet daarvoor, zo heeft de wetgever in de toelichting op artikel 2:20 BW geschreven, sprake zijn van activiteiten waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kunnen worden geduld op straffe van ontwrichting. Voor verbodenverklaring van een organisatie is alleen in het uiterste geval plaats. De verbodenverklaring moet worden gezien als een noodzakelijke maatregel om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten.

4.7

Dit betekent dat hoge eisen moeten worden gesteld aan verzoeken op grond van de artikelen 2:20 en 10:122 BW en de motivering en onderbouwing daarvan. Uit de motivering en onderbouwing van de verzoeken moet blijken dat sprake is van een rechtspersoon of corporatie zoals in de artikelen 2:20 en 10:122 BW bedoeld. Ook moet in voldoende mate vaststaan dat sprake is van gedragingen die een daadwerkelijke aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel en die onze samenleving ontwrichten of kunnen ontwrichten en die aan de desbetreffende rechtspersoon of corporatie kunnen worden toegerekend.
De internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter

4.8

Het hof zal eerst het vierde bezwaar van BMC Europe bespreken. Volgens dat bezwaar is de Nederlandse rechter niet bevoegd om op het verzoek van het OM te beslissen voor zover het de Bandidos-verenigingen in Europa betreft.
4.9

Dit bezwaar gaat niet op. BMC Europe beroept zich op de EEX-Vo II (voluit: de Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Herschikking) (PB 2012, L 351, blz. 1) en het EVEX II (voluit: het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Lugano, 30 oktober 2007; Pb EU 2007, L 339/3; Trb. 2009, 223). Deze verordening en dit verdrag zijn alleen van toepassing op zaken met een internationaal karakter ten aanzien van rechtspersonen die hun woonplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie. De verzoeken van het OM richten zich tegen een (volgens het OM) in de Verenigde Staten gevestigde corporatie en een (volgens het OM) in Nederland gevestigde vereniging. Er zijn geen aanwijzingen dat de corporatie en vereniging waarop het OM het oog heeft (ergens anders) in Europa hun vestigingsplaats hebben. Het verzoek tegen de in Nederland gevestigde vereniging heeft geen internationaal karakter. De corporatie waartegen het andere verzoek zich richt, is niet in een EU-lidstaat gevestigd. De Nederlandse rechter is daarom op grond van artikel 3, aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd de verzoeken te beoordelen, omdat het OM als verzoeker woonplaats heeft in Nederland. De omstandigheid dat BMC Europe als belanghebbende in de procedure is verschenen, doet aan deze bevoegdheid niet af. Of de verzoeken van het OM wel onder het materiële toepassingsbereik van EEX-Vo II en het EVEX-II vallen, hoeft het hof dan ook niet te bespreken.
Het bestaan van BMC Internationaal

4.10

Het eerste bezwaar van BMC Sittard en BMC Europe tegen de beslissing van de rechtbank is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er een wereldwijde Bandidos Motorcycle Club bestaat. Daarbij hebben BMC Sittard en BMC Europe – terecht – geen bezwaar gemaakt tegen de overweging van de rechtbank dat Bandidos Motorcycle Club als een corporatie in de zin van artikel 10:122 BW kan worden aangemerkt als zij als een zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optreedt. Ook het hof gaat daarvan uit. Dit betekent dat het hof de vraag moet beantwoorden of BMC Internationaal een wereldwijde, als een zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredende motorclub is. De omstandigheden die het OM daarvoor heeft aangevoerd, vindt het hof onvoldoende om te kunnen aannemen dat BMC Internationaal een wereldwijde, als een zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredende motorclub is. Het hof zal dat uitleggen.
4.11

Vast staat dat motorclubs onder de naam Bandidos zijn ontstaan in de Verenigde Staten en dat in de Verenigde Staten sprake is van een landelijke organisatie van Bandidos-motorclubs. Vervolgens zijn ook in andere landen, verspreid over Europa, Australië en Azië (Australië en Azië worden samen ook wel “Australasia” genoemd), motorclubs onder de naam Bandidos opgericht. In Europa zijn de Bandidos-motorclubs (ook wel chapters genoemd) georganiseerd in BMC Europe. Er zijn wel aanwijzingen dat er tot 2007 wereldwijd tussen de Bandidos-motorclubs in Amerika, Europa, Australië en Azië nauw werd samengewerkt, maar ook is voldoende aannemelijk dat daarvan vanwege een conflict tussen de Amerikaanse organisatie aan de ene kant en de organisaties in de andere continenten aan de andere kant sindsdien geen sprake meer is. Het OM heeft niet voldoende gemotiveerde feiten gesteld waaruit blijkt dat er in de Verenigde Staten toch (nog) een internationaal (in de zin van wereldwijd) bestuur, kantoor (“hoofdkwartier”) of organisatie is die op een of andere manier zeggenschap heeft over Bandidos-motorclubs elders in de wereld of daarvoor centraal georganiseerde activiteiten ontplooit. Het OM heeft wel gesteld dat de president van Bandidos USA ook de wereldwijde president is, maar BMC Europe heeft dat bij de rechtbank tegengesproken. Daartegenover heeft het OM dit niet voldoende met feiten onderbouwd. Het hof kan daarom daarvan niet uitgaan. Ook is niet gebleken van wereldwijde, besluiten nemende vergaderingen waaraan alle Bandidos-motorclubs in de hele wereld onderworpen zijn. Er is wel sprake van een gemeenschappelijke website waarop doorgeklikt kan worden naar landelijk of lokaal opererende Bandidos-motorclubs, maar het OM heeft niet duidelijk gemaakt wie deze website beheert en onderhoudt. Er is dus ook niet aannemelijk geworden dat achter de website een (in de Verenigde Staten gevestigde) wereldwijde, zelfstandige eenheid schuilgaat. Hetzelfde geldt voor het beheer en de uitgifte van de clubkleding, logo’s en onderscheidingstekens voor Bandidos-leden wereldwijd; niet is gebleken dat daarvoor een wereldwijde organisatie verantwoordelijk is. Als er internationale activiteiten worden georganiseerd, blijkt uit de gegevens die het OM daarover heeft aangeleverd eerder dat de organisatie daarvan in handen is van een lokale motorclub (chapter) of van de continentale organisatie (in Europa, Australië of Azië). Dat deze activiteiten zijn georganiseerd of aangestuurd door een wereldwijde overkoepelende organisatie is niet gebleken.
4.12

Er zijn ook nog andere omstandigheden die erop wijzen dat er juist geen sprake is van een wereldwijde organisatie van Bandidos, maar dat de Bandidos-leden lokaal en per werelddeel zijn georganiseerd. Zo bestaat er een boek met de naam “Bible of the Bandidos Motorcycleclub Europe” dat onder meer “The basic rules of The Bandidos MC Europe” bevat. Dit duidt erop dat de Bandidos in Europa hun eigen regels hebben vastgesteld. Een zelfde soort, maar niet gelijkluidend, handboek bestaat er voor de Bandidos in Australië en Azië (“Australasia”). Of een dergelijk boek ook bestaat voor de Bandidos in (Noord en Zuid)Amerika is niet duidelijk geworden. In ieder geval is niet gebleken dat er ook een wereldwijd, internationaal handboek is of dat de regels in de handboeken van Europa en Australasia zijn opgelegd vanuit een overkoepelende wereldwijde organisatie. Europa heeft een eigen President (“National Presidente”) en volgens het OM ook andere bestuursleden (zie bijlage 67 van het OM, p. 5, 10). Er is in Europa een kantoor en er wordt op Europees niveau contributie geïnd van lokale chapters binnen de regio (zie bijlage 67 van het OM, p. 6-8). Deze chapters krijgen aanwijzingen vanuit BMC Europe (zie o.a. bijlage 67 van het OM, p. 11). Ook worden er op Europees niveau afspraken gemaakt over de op de website te publiceren content (zie bijlage 67 van het OM, p. 4). Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het OM toegelicht dat de uitgifte van clubkleding, logo’s en onderscheidingstekens aan de chapters in Europa op Europees niveau wordt gecoördineerd (zie ook bijlage 67 van het OM, p. 10-11). Dit alles zijn aanwijzingen dat BMC Europe een zelfstandige Europese organisatie is en de Bandidos-motorclubs lokaal en per werelddeel zijn georganiseerd. Voor het bestaan van een wereldwijde zelfstandige Bandidos-organisatie zijn daarentegen onvoldoende aanwijzingen gebleken.
4.13

Het OM heeft nog aangevoerd dat leden van motorclubs over de hele wereld onder de naam Bandidos dezelfde kleding en kleuren (met logo’s en onderscheidingstekens) dragen, dezelfde slogans gebruiken, zichzelf als een wereldwijde motorclub omschrijven en daarmee als een eenheid naar buiten treden. Maar ook dat vindt het hof niet voldoende om BMC Internationaal als corporatie aan te merken. Die gemeenschappelijke kenmerken laten zich verklaren doordat de Bandidos-motorclubs alle dezelfde oorsprong hebben, namelijk de Bandidos in de Verenigde Staten, en (daardoor) hetzelfde gedachtegoed aanhangen en gelijksoortige regels hanteren. De leden van de Bandidos-motorclubs beschouwen zichzelf als leden van de “Red and Gold Family” en zijn onderling betrokken op elkaar en op leden van Bandidos-motorclubs op andere plaatsen in de wereld. In zoverre zijn Bandidos-motorclubs wereldwijd gelijksoortig, zijn hun leden wereldwijd herkenbaar en zijn die leden wereldwijd loyaal (“broederschap”) ten opzichte van elkaar. Voor de conclusie dat de (leden van de) Bandidos-motorclubs daarmee wereldwijd als een zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optreden is dat echter onvoldoende.
4.14

Ten overvloede overweegt het hof nog dat het in de wetsgeschiedenis van artikel 10:122 BW, in samenhang gelezen met de wetsgeschiedenis van artikel 2:20 BW, geen aanwijzingen heeft gevonden dat voor het aannemen van het bestaan van een buitenlandse corporatie zoals in artikel 10:122 BW bedoeld, voldoende is dat sprake is van tussen zelfstandige organisaties gemaakte afspraken of afgestemde feitelijke gedragingen, zoals de rechtbank heeft overwogen (onder 3.9 van de beschikking van 20 december 2017). Voor het zijn van een buitenlandse corporatie in de zin van artikel 10:122 BW is weliswaar niet nodig dat de organisatie volgens het recht van dat land als rechtspersoon wordt aangemerkt, maar het moet wel gaan om een als zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optredend lichaam of samenwerkingsverband (zie Kamerstukken II 28764, nr. 6, p. 10-11). Met het begrip corporatie is aangesloten bij de definitie van het nu geldende artikel 10:117 BW. Volgens de wetsgeschiedenis van dat artikel moet de samengaande groep zich als een zelfstandig subject van rechten vertonen en door het recht als eenheid worden behandeld. Contractuele of feitelijke samenwerking is niet voldoende, als daarbij het vereiste van zelfstandigheid ontbreekt (zie Kamerstukken II 24141, nr. 3, p. 14-15 en Kamerstukken II 32137, nr. 3, p. 67).
4.15

De conclusie luidt dat niet voldoende is komen vast te staan dat BMC Internationaal kan worden aangemerkt als een corporatie zoals bedoeld in artikel 10:122 BW. Het bezwaar tegen de andersluidende beslissing van de rechtbank slaagt dus. In zoverre zal de beschikking van de rechtbank worden vernietigd. Het verzoek van het OM tegen BMC Internationaal zal het hof alsnog afwijzen.
4.16

Het vijfde bezwaar van BMC Sittard en BMC Europe richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de werkzaamheid van BMC Internationaal in strijd is met de openbare orde. Nu het hof niet heeft kunnen vaststellen dat BMC Internationaal als corporatie bestaat, behoeft dit bezwaar verder geen behandeling meer.
Het bestaan van BMC Holland

4.17

Het tweede bezwaar richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat er een Nederlandse afdeling van de Bandidos Motorcycle Club (“BMC Holland”) bestaat. Dit bezwaar gaat niet op.
4.18

Net als de rechtbank, is het hof van oordeel dat er voldoende gemotiveerd feiten zijn aangevoerd die tot de conclusie leiden dat BMC Holland als informele vereniging bestaat. Een informele vereniging is, kort gezegd, een vereniging die niet met een akte van de notaris is opgericht. De rechtbank heeft in haar beschikking van 20 december 2017 onder 3.14 die feiten opgesomd. Ook het hof gaat van die feiten uit. Daartegen zijn niet, of in ieder geval niet voldoende gemotiveerd, door BMC Sittard en BMC Europe bezwaren gericht en door hen zijn ook geen voldoende gemotiveerde feiten aangevoerd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat de landelijke organisatie alleen betrekking had op de opstartfase van de Bandidos in Nederland en dat de landelijke organisatie inmiddels (afgezien van de periode na de beschikking van de rechtbank) feitelijk niet meer functioneert, zoals BMC Sittard nog heeft aangevoerd. Dat in hoger beroep is gebleken dat inmiddels op de website www.bandidosmc.com “Holland” niet meer staat vermeld op het overzicht van landen waar BMC actief is en dat ook de link om contact te zoeken met “Holland” is weggehaald, laat onverlet dat het hof moet beoordelen of, de beschikking van de rechtbank weggedacht, BMC Holland bestaat. De feiten die in genoemde beschikking van de rechtbank onder 3.14 zijn genoemd, zijn voldoende om ervan uit te gaan dat er sprake is van een naar buiten optredend landelijk organisatorisch verband van lokale verenigingen (chapters) en individuele Bandidos-leden onder de naam BMC Holland.
De gedragingen van BMC Holland

4.19

Vervolgens moet worden beoordeeld of bij BMC Holland sprake is van een werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Tegen de beslissing van de rechtbank dat daarvan sprake is, richten zich de bezwaren 6 en 7. Het hof zal die bezwaren gezamenlijk bespreken.
4.20

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het woord “werkzaamheid” in artikel 2:20 BW in zijn gewone betekenis is gebruikt en omvat “de daden die de rechtspersoon stelt en de woorden die hij spreekt en schrijft, ongeacht op welke wijze blijkt dat die zijn gesteld, gesproken of geschreven in het kader van de organisatie met rechtspersoonlijkheid”. Het uitgangspunt is dat alleen gedragingen van de rechtspersoon zelf als werkzaamheid van de rechtspersoon gelden. Het gaat dan om uitingen en gedragingen (handelen of nalaten) door het bestuur of waaraan het bestuur van de rechtspersoon leiding heeft gegeven of waartoe het bestuur doelbewust gelegenheid heeft gegeven. Die gedragingen worden aan de rechtspersoon toegerekend. Voor toerekening van gedragingen van individuen aan een rechtspersoon als eigen werkzaamheid van de rechtspersoon is niet voldoende dat de rechtspersoon van die gedragingen of van de cultuur waarin die gedragingen plaatsvinden, geen of onvoldoende afstand neemt. Wanneer de rechtspersoon bij gedragingen van derden, zoals leden of binnen- en buitenlandse zusterorganisaties, zelf niet rechtstreeks betrokken is in de zin dat het bestuur daaraan leiding heeft gegeven of daartoe doelbewust gelegenheid heeft gegeven, kunnen die gedragingen aan de rechtspersoon alleen als eigen werkzaamheid worden toegerekend indien bijzondere feiten en omstandigheden daartoe grond geven. Bij de beoordeling of sprake is van een werkzaamheid in strijd met de openbare orde, is de aard van de werkzaamheid van de rechtspersoon van belang, en ook de kennelijke bedoeling bij en de gevolgen van de desbetreffende uitingen en gedragingen.
4.21

Het hof zal hierna ingaan op de vraag of sprake is van gedragingen die als eigen werkzaamheid aan BMC Holland kunnen worden toegerekend. Daarvoor zal het eerst vaststellen wie het bestuur van BMC Holland vormt of vormen.
4.22

Voor het hof is voldoende duidelijk geworden dat [Persoon E] (hierna: [Persoon E] ) niet alleen president is van BMC Sittard, maar dat hij ook als president van BMC Holland is opgetreden. In die hoedanigheid oefent hij in een zekere mate zeggenschap uit over de Nederlandse chapters en over de daarbij aangesloten Bandidos-leden in Nederland. [Persoon E] presenteert zich als de persoon die het wat BMC Holland betreft voor het zeggen heeft en die BMC Holland naar buiten toe vertegenwoordigt en als haar woordvoerder optreedt. Het hof verwijst daarvoor naar de feiten die de rechtbank in haar beschikking van 20 december 2017 onder 3.14 heeft opgesomd. Hieruit leidt het hof af dat in ieder geval [Persoon E] feitelijk bestuurder van BMC Holland is. Het is niet voldoende duidelijk geworden of [Persoon E] het feitelijk alleen voor het zeggen had of dat er nog andere bestuursleden van BMC Holland zijn. Het OM noemt in het verzoekschrift onder 4.15 de namen van [Persoon F] en [Persoon G] met de functies van vice-president en secretaris/penningmeester, maar het OM vermeldt daarbij niet, in ieder geval niet voldoende gemotiveerd, feiten waaruit volgt dat deze twee personen niet (alleen) bestuurslid zijn van BMC Sittard (zie bijlage 4 van het OM, p. 3) maar (ook) van BMC Holland. Dat BMC Sittard ook wel als moederchapter van de Nederlandse lokale chapters wordt aangemerkt (zie bijlage 2 van het OM), is daarvoor onvoldoende. Dat geldt ook voor zover het OM heeft aangevoerd dat internationale bestuursleden feitelijk als bestuursleden van BMC Holland optreden. Het OM heeft dat onvoldoende concreet gemaakt en onvoldoende onderbouwd. Het hof kan er daarom niet van uitgaan dat BMC Holland ook nog andere bestuursleden dan [Persoon E] heeft.
4.23

De volgende gedragingen die kunnen worden toegerekend aan BMC Holland zijn in voldoende mate komen vast te staan.
4.24

Op 7 mei 2015 heeft een vechtpartij plaatsgevonden bij een horeca-gelegenheid (Dug Out) in Sittard. Bij de stukken van de procedure horen camerabeelden van die vechtpartij (zie bijlage 44 van het OM). Op die camerabeelden is te zien – dat hebben BMC Sittard en BMC Europe niet voldoende gemotiveerd tegengesproken – dat [Persoon E] daarbij voorop gaat en leiding geeft aan een gecoördineerde vechtpartij van Bandidosleden, gekleed in colors, tegen leden van een support club van Hells Angels. [Persoon E] roept daarbij: “Holland is van ons”. Voor de Dug Out worden personen geslagen, getrapt en geschopt, ook als zij op de grond liggen en ook tegen het hoofd. Daarbij is een boksbeugel gebruikt. Dat hierbij alleen of vooral leden van BMC Sittard betrokken waren, doet er niet aan af dat die gedragingen via [Persoon E] als feitelijk bestuurslid van BMC Holland (ook) als gedragingen van BMC Holland zijn aan te merken. De uitroep “Holland is van ons” getuigt daar ook van.
4.25

Over de vechtpartij bij de Dug Out in Sittard heeft [Persoon E] in een interview met dagblad [Dagblad X] , gepubliceerd op [publicatiedatum] verklaard: “Er is daar een bloedneus geslagen, meer niet. Waar hebben we het over? Bikers gaan al sinds jaar en dag wel eens met elkaar op de vuist. Even een pak rammel geven. Net zoals voetbalsupporters dat ook wel eens doen. Een bloedneus moet ik daar zo lang voor zitten? Dat is iets waar je normaal gesproken 100 euro boete voor krijgt” (zie bijlage 9 van het OM). Uit die verklaring volgt dat een bestuurslid van BMC Holland doet alsof het plegen van geweld, zoals bij de vechtpartij in de Dug Out, niet zo erg is en dat hij het kennelijk zelf ook niet erg vindt.
4.26

Het bestuur van BMC Holland heeft voorgeschreven dat leden die weg willen, zich in Sittard moeten komen verantwoorden. Het is vervolgens aan het bestuur (“kader”) om te beslissen of een Bandidos-lid in good standing of in bad standing de vereniging mag verlaten. Het OM heeft dat met een voldoende mate van zekerheid aannemelijk gemaakt met zijn bijlagen 2.6, 12 en 37. Het hof leidt daaruit af dat het bestuur van BMC Holland ( [Persoon E] in het bijzonder) ook zeggenschap heeft over de beëindiging van het lidmaatschap van leden van de lokale chapters in good standing of in bad standing. Het OM heeft (met genoemde bijlagen) ook voldoende aannemelijk gemaakt dat Bandidos-leden die in bad standing de vereniging verlaten, te maken (kunnen) krijgen met geldboetes en met geweld of dreiging van geweld tegen hen door Bandidos-leden. Zo hebben Bandidos-leden in november 2014 in het clubhuis een Bandidos-lid (hangaround) van BMC Alkmaar, die in bad standing BMC Alkmaar heeft verlaten, mishandeld, onder andere met een ijzeren staaf, afgeperst en met de dood bedreigd. Daarbij heeft het lid zich zo bedreigd gevoeld dat hij een afspraak maakt om afscheid te nemen van zijn kinderen. Dat volgt uit afgeluisterde gesprekken (zie de bijlage 12 van het OM) en BMC Europe en BMC Sittard hebben dat niet (voldoende) tegengesproken.
4.27

Deze gedragingen hebben plaatsgevonden binnen een ook door het bestuur van BMC Holland aangemoedigde en in stand gehouden sfeer van (verheerlijking van) geweld en dreiging met geweld. Die cultuur kenmerkt niet alleen BMC Holland, maar ook de individuele chapters in Nederland waarop BMC Holland invloed uitoefent en waarover BMC Holland een zekere mate van zeggenschap heeft. Leden worden geprezen en beloond wanneer zij geweld hebben gebruikt. Net als de rechtbank in haar beschikking van 20 december 2017 onder 3.30, oordeelt het hof dat het OM met de door hem gegeven informatie met voldoende mate van zekerheid aannemelijk heeft gemaakt dat de expect no mercy-patch als beloning wordt uitgereikt aan Bandidos-leden die voor de club (ernstig) geweld hebben gepleegd. De uitleg van BMC Europe en BMC Sittard is dat (in Europa) de expect no mercy-patch kan worden verdiend als men heeft geleden voor de club en dat de term expect no mercy betekent dat Bandidos-leden geen genade van anderen verwachten. Maar tegenover de grote hoeveelheid informatie die het OM heeft gegeven en waaruit de door het OM bepleite uitleg volgt, hebben BMC Europe en BMC Sittard onvoldoende informatie gegeven om het hof ervan te overtuigen dat hun uitleg van de expect no mercy-patch de goede is. Het OM heeft (met bijlage 12) voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrijheid voor een Bandidos-lid om zijn lidmaatschap te beëindigen wordt beperkt door de mogelijkheid dat hij in geval van de zogenoemde bad standing te maken kan krijgen met geweld en boetes en dat BMC Holland op die cultuur invloed uitoefent en daarin zeggenschap heeft. Die gedragingen creëren een cultuur van angst, zowel binnen de organisatie als overigens in de samenleving.
4.28

Andere uitingen of gedragingen die als eigen werkzaamheid aan BMC Holland zelf kunnen worden toegerekend, zijn onvoldoende komen vast te staan. Het OM heeft wel een grote hoeveelheid stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat (bestuurs)leden van lokale chapters in Nederland en van zusterverenigingen elders in Europa en de wereld (georganiseerde) misdrijven plegen, al dan niet gefaciliteerd en gestimuleerd door het bestuur, in het bijzonder drugsmisdrijven, wapenmisdrijven, geweldpleging en afpersing. Die stukken zijn bijvoorbeeld verklaringen van (ex)Bandidos-leden, verklaringen van leden van andere motorclubs, verklaringen van politie, verklaringen van getuigen, krantenberichten en televisie-uitzendingen. Het hof verwijst naar de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld en opgenomen in de beschikking van 20 december 2017 onder 3.28, 3.31 en 3.32, tegen welke vaststelling op zichzelf geen bezwaren zijn geuit. Het OM heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de lokale Nederlandse Bandidos-chapters lid zijn van BMC Holland en dat daarnaast ook de individuele Nederlandse Bandidos (personen) niet alleen lid zijn van hun chapter maar ook van BMC Holland (bijlagen 2 en 4 van het OM). Dat BMC Holland banden heeft met en in zekere mate zeggenschap uitoefent over de lokale Nederlandse chapters, is hiervoor al besproken. Dat BMC Holland met zusterverenigingen in Europa (Denemarken en Duitsland) nauwe banden onderhoudt, blijkt onder andere uit uitlatingen van [Persoon E] (bijlage 9 van het OM, p. 8 en 9). Daarin kondigt [Persoon E] aan dat, als het nodig is, binnen korte tijd Bandidos vanuit Denemarken en Duitsland in Nederland aanwezig kunnen zijn voor beveiliging, wraakacties of voor een confrontatie met Hells Angels. Ook al zijn er onvoldoende aanwijzingen dat deze gedragingen van lokale Nederlandse chapters en van buitenlandse zusterverenigingen en hun leden aan BMC Holland dienen te worden toegerekend, zij vormen wel omstandigheden die de uitingen en gedragingen van BMC Holland, en de sfeer en cultuur waarbinnen deze hebben kunnen plaatsvinden, mede kleur geven en waarvoor het hof de ogen niet kan sluiten.
4.29

Uit alles wat hiervoor is overwogen, volgt dat de hiervoor onder 4.24 – 4.26 genoemde uitingen en gedragingen als een eigen werkzaamheid aan BMC Holland kunnen worden toegerekend. Daaruit blijkt een rivaliteit met andere motorclubs, die tegen de aanwezigheid van die motorclubs in Nederland is gericht, en blijkt dat het toepassen van geweld, ook in de openbare ruimte, niet wordt geschuwd en dat het gebruik van geweld wordt aangemoedigd én gebagatelliseerd. Ook het bad standing-beleid gaat met geweld en dreiging van geweld gepaard. Een en ander vormt een daadwerkelijke aantasting van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel, zoals het recht op vrijheid van vereniging (waaronder de vrijheid voor anderen om een vereniging op te richten en de vrijheid om het lidmaatschap van een vereniging te beëindigen) en veiligheid en het beginsel van lichamelijke integriteit van personen. De gedragingen, begaan binnen de sfeer en cultuur zoals hiervoor omschreven, ontwrichten onze samenleving of kunnen die ontwrichten en kunnen niet worden geduld. De verbodenverklaring is een noodzakelijke maatregel om die gedragingen te voorkomen. Ook het hof vindt daarom dat BMC Holland moet worden verboden en ontbonden, omdat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd is met de openbare orde. De bezwaren 6 en 7 slagen (in zover) dus niet.
4.30

Er zijn niet, in ieder geval niet voldoende concreet, feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, als zij worden bewezen, leiden tot een ander oordeel. Het hof doet daarom niets met het aanbod van BMC Europe en BMC Sittard om bewijs te leveren.
Hoever gaat het verbod?

4.31

Met hun derde bezwaar hebben BMC Europe en BMC Sittard bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de rechtbank onder 3.36. Daar heeft de rechtbank onder andere gezegd dat het verbod van BMC Holland inhoudt dat de aanwezigheid van de Bandidos in Nederland, in welke verschijningsvorm ook, wordt beëindigd. Ook heeft de rechtbank gezegd dat de ontbinding van BMC Holland tot gevolg heeft dat het vermogen van BMC Holland, dat in ieder geval bestaat uit de vermogens van de lokale chapters van de Bandidos in Nederland, moet worden vereffend. Dit bezwaar hoeft eigenlijk niet besproken te worden omdat het, ook als het gegrond is, niet tot een andere beslissing op de verzoeken van het OM kan leiden. Toch vindt het hof het belangrijk hierover iets te zeggen.
4.32

De verbodenverklaring en ontbinding van BMC Holland richten zich tegen de informele vereniging die zich onder die naam naar buiten toe heeft gepresenteerd als landelijke vereniging. De lokale Nederlandse Bandidos-chapters en hun leden zijn lid van BMC Holland. Met het verbod en de ontbinding van BMC Holland is het deze (rechts)personen niet langer toegestaan van BMC Holland lid te zijn en het is hen verboden om de werkzaamheid van BMC Holland in welke vorm dan ook voort te zetten.
4.33

Maar daarmee is niet gezegd dat het ook de leden van BMC Holland, waaronder dus de lokale chapters, verboden is om te bestaan en om hun eigen werkzaamheid – voor zover die niet (ook) als een werkzaamheid van BMC Holland kunnen worden aangemerkt – voort te zetten. De chapters zijn – voor zover het hof in deze zaak heeft kunnen beoordelen – geen onzelfstandig onderdeel van BMC Holland, maar vormen in zichzelf een bestendige organisatie met leden. Zij zijn daarom zelfstandige informele verenigingen met eigen rechtspersoonlijkheid. Dat de chapters zelfstandige informele verenigingen zijn, leidt het hof af uit de omstandigheden – in samenhang gezien – dat zij een eigen bestuur (president, vice-president, sergeant at arms), een eigen naam, eigen leden, eigen vergaderingen, een eigen contributieverplichting en eigen onderscheidingstekens op de kleding hebben en uit de omstandigheid dat zij zich ook naar buiten toe als zelfstandige eenheid presenteren. Het hof heeft in deze zaak ook niet de werkzaamheid van de chapters beoordeeld maar alleen de werkzaamheid van de rechtspersoon waartegen het verzoek zich richt, namelijk BMC Holland, en de aan die rechtspersoon toe te rekenen uitingen en gedragingen. Het zou zich met de eigen rechtspersoonlijkheid van de chapters niet verdragen als met het verbod en de ontbinding van BMC Holland ook hun aanwezigheid in Nederland wordt beëindigd en ook hun vermogen wordt vereffend. Daarvoor had het OM moeten verzoeken om ook de chapters, zoals BMC Sittard, verboden te verklaren en te ontbinden, maar het OM heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om dat niet te doen.
4.34

Dat het voor het OM wel heel moeilijk wordt om de aanwezigheid van Bandidos in Nederland te beëindigen als het OM van elke chapter met eigen rechtspersoonlijkheid een verbod en ontbinding moet vragen, zoals het OM op de zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt het hof niet op andere gedachten. Met die opmerking lijkt het OM te miskennen dat de mogelijkheden die artikel 2:20 BW biedt, uitdrukkelijk betrekking hebben op rechtspersonen. Daarbij, en bij de door de rechter bij toepassing van artikel 2:20 BW in acht te nemen terughoudendheid en het recht van een rechtspersoon om zich tegen een dergelijk verzoek te kunnen verweren, past dat in beginsel voor elke rechtspersoon afzonderlijk moet worden vastgesteld of sprake is van een werkzaamheid in strijd met de openbare orde.
Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.35

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor zover het de verbodenverklaring en ontbinding van BMC Holland betreft. Volgens de wetgeschiedenis van artikel 2:20 BW is het eigenlijk niet de bedoeling van de wetgever geweest dat de rechter een beschikking waarin een verbodenverklaring en ontbinding wordt uitgesproken uitvoerbaar bij voorraad verklaart (Kamerstukken II 17476, nr. 5-7, p. 8). Ontbinding is een onherroepelijke ingreep en artikel 140 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht verbindt ook alleen gevolgen aan een onherroepelijke verbodenverklaring. Nu tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad geen bezwaar is gericht, moet het hof deze beslissing evenwel eerbiedigen.
De kostenveroordeling

4.36

BMC Sittard en BMC Europe hebben gevraagd om het OM te veroordelen in de kosten die zij voor deze procedure hebben gemaakt.
4.37

Voor een veroordeling van het OM tot betaling van de kosten van de procedure bij de rechtbank en het hof in de zaak tegen BMC Holland is geen reden. Het OM is in die zaak namelijk niet in het ongelijk gesteld.
4.38

Voor een veroordeling van het OM tot betaling van de kosten van de procedure bij de rechtbank en bij het hof in de zaak tegen BMC Internationaal is wel een reden. Het OM is in die procedure namelijk in het ongelijk gesteld, gelet op wat BMC Europe (met BMC Sittard) in die zaak als verweer heeft gevoerd. BMC Sittard en BMC Europe hebben samen één beroepschrift ingediend, waarvoor zij samen € 726,– griffierecht hebben betaald. Het hof zal het bedrag aan griffierechtkosten in het principaal hoger beroep aan de kant van BMC Europe vaststellen op de helft van dat bedrag. Over de kosten van het salaris van de advocaat merkt het hof het volgende op. Het hof berekent het salaris van de advocaat volgens een vast tarief (het zogenoemde liquidatietarief). Het salaris van de advocaat van BMC Europe voor de procedure bij de rechtbank zal het hof vaststellen op de kosten van het verweerschrift van BMC Europe en de helft van de kosten van de twee zittingen bij de rechtbank. Het salaris van de advocaat van BMC Europe voor het principaal hoger beroep zal het hof vaststellen op de helft van de advocaatsalariskosten van BMC Sittard en BMC Europe samen die zijn gemaakt voor het beroepschrift en het bijwonen van de zitting bij het hof. De kosten voor de procedure bij het hof in het incidenteel hoger beroep aan de kant van BMC Europe zal het hof vaststellen op nihil (dat betekent: niets).

Opzegging lidmaatschap bestuurslidmaatschap

Een moskeevereniging zegt het lidmaatschap op van een (kritisch) bestuurslid dat daarmee ook uit het bestuur wordt gezet. De rechter laat dit besluit in stand.
Het besluit is procedureel geldig tot stand gekomen (in een bestuursvergadering waar ook het lid aanwezig was). In de opzeggingsbrief staat dat het lid “zich meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan provocerende en beledigende uitspraken, agressief gedrag, intimidatie en verbaal geweld jegens andere leden en bezoekers van de vereniging” met een gedetailleerde onderbouwing met voorbeelden. De verening heeft verder in de rechtszaak bewijs geleverd met emails en verklaringen en videobeelden en geluidsopnames van een uit de hand gelopen ALV.

” Met name uit de geluidsfragmenten komt het beeld naar voren dat de vergadering inderdaad (verder) escaleert door de uitlatingen van [eiser] zoals de vereniging stelt. Te horen is dat het bestuur hem probeert te kalmeren maar dat [eiser] op zeer luide en boze toon blijft praten en dingen roept als “ben je gek geworden ofzo?“. Dat een vereniging gelet op al het voorgaande meent dat redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk.” 



Mij lijkt het opzeggen van het lidmaatschap van bestuursleden toch wel problematisch. Voorkomen moet worden dat de meerderheid van het bestuur andere bestuursleden uit het bestuur kunnen zetten onder het voorwendsel van misdragingen van die andere bestuursleden, juist omdat (in beginsel) alleen de ALV bevoegd is om bestuursleden te ontslaan (art. 2:37 lid 6 BW). De problematiek lijkt in de literatuur slechts beperkt te worden gesignaleerd.
In de uitspraak Rb. Leeuwarden (pres.) 21.02.2001, 

Zoekresultaat – inzien document

ECLI:NL:RBLEE:2001:AB0170 (ook: KG 2001/103) is overwogen dat:

” Het zesde lid van artikel 2:37 BW schrijft dwingend voor dat het orgaan dat een bestuurder benoemt, deze te allen tijde kan schorsen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat – onder meer – deze bepaling dwingendrechtelijk is voorgeschreven omdat de zeggenschap van de algemene ledenvergadering bij zaken als een schorsing karakteristiek voor de vereniging is en een van de waarborgen voor het democratische karakter van de vereniging vormt (MvA II, PG 2, blz. 422). Met dat voor de vereniging typerende democratische karakter verdraagt zich naar het oordeel van de president niet een statutaire bepaling op grond waarvan naast de algemene ledenvergadering ook het bestuur bevoegd is om tot schorsing van een medebestuurder over te gaan, ook niet als het bestuur alleen met een 2/3 meerderheid een schorsingsbesluit kan nemen. Praktische argumenten als de extra hoeveelheid tijd en geld die het uitroepen van een algemene ledenvergadering met zich brengt, leiden niet tot een ander oordeel.” 

Het lijkt mij dat deze overweging ook van toepassing is op de in principe aanwezige wettelijke bevoegdheid van het bestuur om het lidmaatschap van leden op te zeggen: mij lijk een dat onder artikel 2:8 onaanvaardbare doorkruising van de bevoegdheid van de ALV onder artikel 2:37 BW; behoudens mogelijk zeer evidente gevallen waarbij er groot spoedeisend belang is (bijv. een bestuurslid draait volledig door en valt andere leden fysiek aan).

ECLI:NL:RBDHA:2018:15155

Vonnis in kort geding van 21 december 2018

in de zaak van

[eiser] te [plaats] ,

tegen:

HAAGSE MOSLIM-VERENIGING [de vereniging] te [plaats] ,
gedaagde,

Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de vereniging’.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
– de door de vereniging overgelegde producties;
– de op 15 november 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd. Ter zitting is vonnis bepaald op 29 november 2018.
1.2.

De voorzieningenrechter heeft op 21 november 2018 een kort geding behandeld van een andere eiser tegen de vereniging. In die procedure zijn door de vereniging desgevraagd na de zitting nog beelden overgelegd van de algemene ledenvergadering, zoals vermeld onder 2.3, met daarbij een toelichting. Aangezien dit ook de oordeelsvorming van de voorzieningenrechter in het onderhavige kort geding kan beïnvloeden, heeft zij het aangewezen geacht dat deze beelden met de toelichting door de advocaat van de vereniging ook zouden worden verstrekt aan (de advocaat van) [eiser] . [eiser] is in de gelegenheid gesteld om nog een korte reactie daarop te geven.
1.3.

[eiser] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 5 december 2018, met bijlagen. Die zal worden meegenomen bij de beoordeling van deze zaak.
1.4.

De vonnisdatum is vervolgens gepland op (eerst 6 december 2018 en daarna) heden.

2De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[eiser] is sinds 20 mei 2017 een van de bestuurders van de vereniging. Deze is opgericht in 1975 en heeft onder andere tot doel heeft het bevorderen van godsdienstige, culturele en sociale belangen van moslims, het bevorderen van de studie van de islam en het oprichten en in stand houden van moskeeën.
2.2.

In de thans geldende statuten van de vereniging, zoals neergelegd in een notariële akte van statutenwijziging van 22 november 1991 staat, voor zover thans relevant, vermeld:
in artikel 13 over het lidmaatschap:
“Het lidmaatschap gaat verloren door:
1. (…)
c. opzegging namens de vereniging;
d. royering (ontzetting).
(…)
3. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan evenwel te allen tijde geschieden door het bestuur, met inachtneming van de opzeggingstermijn van tenminste één maand, wanneer (…)
De opzegging door het bestuur kan onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap tot gevolg hebben, wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
De opzegging geschiedt steeds schriftelijk met opgave van de reden(en).
4. Leden wier gedrag in strijd is met deze statuten en de op grond daarvan vastgestelde reglementen kunnen door het bestuur of de Algemene ledenvergadering worden geroyeerd.
5. In geval van royement door het bestuur vereist die bestuursdaad op de eerstvolgende ledenvergadering de goedkeuring van de Algemene ledenvergadering. (…)
6. Degenen ten aanzien van wie een besluit tot royement is genomen worden ten spoedigste hiervan schriftelijk en met opgaaf van reden(en) door het bestuur in kennis gesteld.
(…)
In artikel 14 over het bestuur
“(…)
2. De bestuurders worden door de Algemene ledenvergadering gekozen, welke verkiezing alleen leden der vereniging kan betreffen.
(…)
4. De Algemene ledenvergadering kan een bestuurslid schorsen of ontslaan indien zij daartoe termen aanwezig acht. Voor een besluit daartoe is een meerderheid van stemmen nodig.
(…)
7. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee bestuursleden zulks wenst/wensen. Bestuursbesluiten dienen te worden genomen met een meerderheid van uitgebrachte stemmen in een vergadering waar tenminste drie/vierde deel van de in functie zijnde bestuursleden aanwezig is.
(…)
10. Alleen die leden der vereniging die van onbesproken gedrag zijn, de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt en tenminste twee jaar onafgebroken lid van de vereniging zijn, kunnen tot bestuurlid der vereniging worden gekozen, een en ander tenzij de Algemene ledenvergadering anders beslist.
(…)”
2.3.

Op 24 juni 2018 heeft er een algemene ledenvergadering (hierna: alv) van de vereniging plaatsgevonden. Deze is geëscaleerd in die zin dat er direct na de start een verhitte discussie is ontstaan over een onderwerp dat [eiser] op de agenda behandeld wilde zien en over de aanwezigheid van een oud-bestuurslid. Uit de stellingen van beide partijen volgt dat dit een en ander heeft geleid tot een grimmige sfeer, tot een handgemeen tussen meerdere personen, waarbij ook is gescholden, provocerende opmerkingen zijn gemaakt en bedreigingen zijn geuit. De politie is op enig moment ingeschakeld, waarna de zaal is ontruimd.
2.4.

Op 1 juli 2018 heeft er een bestuursvergadering plaatsgevonden, waar zes bestuursleden aanwezig waren. Volgens het concept-verslag van deze vergadering was [eiser] afwezig met kennisgeving. In het concept-verslag staat vermeld dat op deze bestuursvergadering de gang van zaken op de alv is besproken. Verder is onder meer opgenomen i) dat aan één persoon een verbod is opgelegd en aan diverse personen waarschuwingen zijn opgelegd, ii) dat het bestuur concludeert dat, verkort weergegeven, [eiser] een belangrijke rol heeft gespeeld in de escalatie, hij als (mede)veroorzaker wordt gezien, hij een microfoon grof uit handen heeft genomen en heeft beledigd, uitgedaagd en geduwd, iii) dat gelet op eerdere escalaties met bestuurders en de genoemde feiten ten aanzien van de alv het bestuur [eiser] niet geschikt acht als bestuurder, geen vertrouwen meer in hem heeft en de samenwerking met hem wil stoppen, maar nog wil onderzoeken hoe hiermee verder te gaan en iv) dat gezien het handelen en de negativiteit die de escalatie met zich mee heeft gebracht wordt besloten dat [eiser] geen programma’s meer mag leiden en geen toespraken meer mag houden.
2.5.

Op 27 september 2018 heeft de volgende bestuursvergadering plaatsgevonden, waarbij alle bestuursleden aanwezig waren. In het concept-verslag van deze vergadering staat vermeld dat door een bestuurslid opnieuw melding wordt gemaakt van de zaken als vermeld onder 2.4 waarna deze stelt: ”Er is geen vertrouwen meer in de onderlinge samenwerking en de kwetsende uitingen bewijst uw gedrag en de handelingen dat u als persoon niet past binnen de vereniging. Mede daarom wordt voorgesteld te besluiten uw lidmaatschap op te zeggen.” Nadat de overige bestuursleden, inclusief [eiser] , zich daarover hebben (kunnen) uit(ge)laten, is op deze vergadering het besluit genomen overeenkomstig het daartoe gedane voorstel.
2.6.

Bij brief van diezelfde datum (hierna: de opzeggingsbrief) is schriftelijk namens het bestuur van de vereniging aan [eiser] meegedeeld dat zijn lidmaatschap van de vereniging wordt opgezegd op grond van artikel 13 lid 3 van de statuten, omdat van de vereniging redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, hetgeen een onmiddellijke beëindiging van het lidmaatschap tot gevolg heeft (hierna: het opzeggingsbesluit). 
Hieraan wordt toegevoegd dat, aangezien het lidmaatschap van [eiser] is beëindigd, dit ingevolge artikel 14 lid 10 van de statuten tot gevolg heeft dat het bestuurslidmaatschap van [eiser] ook per direct is beëindigd. In de brief worden de redenen van het besluit weergegeven. 
Op pagina 1 wordt, verkort weergegeven, gesteld dat [eiser] zich meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan provocerende en beledigende uitspraken, agressief gedrag, intimidatie en verbaal geweld jegens andere leden en bezoekers van de vereniging. Daaronder volgt een niet-limitatieve opsomming van kwalijke en onrechtmatige uitlatingen van [eiser] jegens andere leden van de vereniging. Op pagina 2 staat vermeld, verkort weergegeven, dat het wangedrag van [eiser] op de alv de spreekwoordelijke druppel was die de emmer deed overlopen. Aan [eiser] wordt volgens de brief met name verweten i) dat hij de voorzitter agressief heeft benaderd en de microfoon hardhandig uit zijn handen heeft getrokken, ii) dat hij de tweede secretaris agressief heeft benaderd en de telefoon uit zijn handen heeft geslagen, iii) dat hij fysiek geweld heeft gebruikt tegen de eerste secretaris onder meer door hem te duwen en iv) dat hij een vrouwelijk ouder lid agressief heeft benaderd en haar verbaal heeft aangevallen. Verder wordt nog melding gemaakt van een incident na de alv, waarmee [eiser] het bestuur onterecht in een kwaad daglicht zou hebben gesteld en onnodig verwarring zou hebben gezaaid over een rechtsgeldig genomen besluit. Het bestuur stelt dat [eiser] met zijn handelen tot onverdraagzaamheid oproept in de vereniging wat niet langer getolereerd kan en zal worden.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
  1. het opzeggingsbesluit te schorsen;
  2. het aan [eiser] opgelegde spreekverbod en/of de besluiten genomen op de bestuursvergadering van 1 juli 2018 betreffende informatieverschaffing of -beperking te schorsen;
  3. de vereniging dan wel haar bestuur te verbieden om [eiser] het recht op inzage te ontzeggen/beperken;
  4. de vereniging dan wel haar bestuur te verbieden om [eiser] dan wel diens goede naam te diffameren;
  5. de vereniging te gebieden om te rectificeren wat het bestuur over [eiser] heeft rondgestuurd via multimedia, waaronder WhatsApp;
  6. de vereniging te gebieden om aan [eiser] steeds volledige en onbelemmerde toegang te verschaffen tot en inzage te verschaffen in alle voorzieningen van de vereniging, inclusief alle online-systemen, documenten en administratie, waaronder de financiën, het wachtwoord van het camerasysteem inclusief de opnamen en de ledenadministratie;
  7. de vereniging te veroordelen om [eiser] minstens veertien dagen voor een bestuursvergadering daarvoor uit te nodigen en alle stukken daarvan toe te zenden en hem te betrekken bij de besluitvorming binnen het bestuur;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de vereniging in de proceskosten.
3.2.

Daartoe voert [eiser] – verkort en samengevat weergegeven – het volgende aan. Het opzeggingsbesluit is formeel en materieel nietig en/of vernietigbaar en/of niet rechtsgeldig. Het dient daarom te worden geschorst zodat [eiser] direct weer zijn lidmaatschapsrechten kan uitoefenen, zijn bestuurstaken kan vervullen en inzage kan krijgen in alle systemen en administratie. Hij vraagt al sinds zijn aantreden als bestuurder om die inzage, maar hij krijgt dit – ten onrechte – niet. Naast dat er diverse formele gebreken kleven aan het opzeggingsbesluit, is dat besluit om oneigenlijke redenen genomen. De overige bestuurders willen hem kennelijk niet in het bestuur omdat hij kritisch is, een afwijkende mening heeft en transparantie nastreeft. [eiser] neemt zijn taak echter serieus en hij wil dat er sprake is van een objectief en verifieerbaar bestuur. Door hem nu op deze wijze te weren, maakt het bestuur misbruik van haar opzeggingsbevoegdheid en handelt het bestuur onrechtmatig jegens hem, aldus [eiser] .
3.3.

De vereniging voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4De beoordeling van het geschil

Spoedeisend belang

4.1.

De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De vereniging heeft er in het kader van haar verweer onder meer op gewezen dat de opzegging van het lidmaatschap weliswaar tot gevolg heeft dat [eiser] niet meer kan stemmen op een alv, maar dat dit niet betekent dat hij de moskee niet meer kan blijven bezoeken. Volgens de vereniging blijft [eiser] daar welkom, zodat hij geen spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn vorderingen. Daaraan gaat de voorzieningenrechter voorbij. Daargelaten de vraag hoe dit in de praktijk zal uitpakken ( [eiser] heeft gesteld zijn twijfels te hebben bij deze toezegging) heeft te gelden dat het besluit tot opzegging van het lidmaatschap in dit geval meer gevolgen heeft. [eiser] kan hierdoor ook zijn bestuurstaken niet meer uitoefenen, terwijl het volgens hem dringend noodzakelijk is dat hij hierin zijn verantwoordelijk neemt. Ook is aan [eiser] onder meer het verbod opgelegd om toespraken te houden. Onder deze omstandigheden heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang om in zijn vorderingen in dit geding te kunnen worden ontvangen. De vraag of de verhoudingen tussen partijen zodanig zijn verstoord dat de vorderingen op grond van een belangenafweging moeten worden afgewezen, zoals de vereniging ook nog heeft opgemerkt bij haar betwisting van het spoedeisend belang, betreft een inhoudelijke beoordeling die zo nodig hierna aan de orde zal komen.
Het opzeggingsbesluit

4.2.

De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van artikel 13 lid 3 van de statuten een lidmaatschap onmiddellijk kan worden beëindigd namens de vereniging door een opzegging door het bestuur wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren. Dit betreft een regeling overeenkomstig artikel 2:36 BW. Daarbij is in de statuten bepaald dat deze opzegging schriftelijk moet geschieden met opgave van de reden(en). In de opzeggingsbrief wordt op deze opzeggingsgrond een beroep gedaan met opgave van de redenen, zodat aan deze formele vereisten is voldaan. Dat is op zichzelf door [eiser] ook niet gemotiveerd weersproken. Dat geldt ook voor de stellingen van de vereniging dat bestuurders lid moeten zijn van de vereniging – zoals ook volgt uit de statuten – en dat de opzegging van het lidmaatschap daarom tot gevolg heeft dat [eiser] per direct ook geen bestuurslid meer is.
4.3.

[eiser] meent echter dat er bij het opzeggingsbesluit sprake is van diverse formele gebreken. Dat zal hierna als eerste worden beoordeeld. Daarna komt het standpunt van [eiser] aan de orde dat er op neer komt dat het besluit ook materieel gezien geen stand kan houden.
Formele gebreken

4.4.

[eiser] meent dat niet is voldaan aan de eis dat hij ten spoedigste in kennis moet worden gesteld van het besluit. Die eis is echter in artikel 13 lid 6 van de statuten opgenomen voor de situatie dat er een besluit tot royement is genomen. Ook in de wet wordt deze eis alleen gesteld bij ontzetting uit en niet bij opzegging van een lidmaatschap. Waarom deze eis (analoog) van toepassing zou zijn op de onderhavige situatie van opzegging van het lidmaatschap van [eiser] is door hem niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Reeds daarom wordt aan zijn stellingname voorbij gegaan. Overigens ziet het ‘ten spoedigste’ op het in kennis stellen van iemand over een genomen besluit en dus op de periode ná het nemen van het besluit. Het ziet niet op de periode daarvóór, zoals [eiser] kennelijk veronderstelt nu hij wijst op de periode tussen hetgeen is voorgevallen tijdens de alv en het nemen van het besluit. In dit geval is [eiser] op de dag van het nemen van het besluit tevens schriftelijk daarvan op de hoogte gesteld, hetgeen zonder meer kan worden beschouwd als ‘ten spoedigste’.
4.5.

De voorzieningenrechter gaat ook voorbij aan de stelling van [eiser] dat het besluit nietig is omdat [eiser] nooit is uitgenodigd voor een bestuursvergadering waarbij de ontzegging van het lidmaatschap van [eiser] was geagendeerd.
4.6.

De voorzieningenrechter overweegt daartoe op de eerste plaats dat ter zitting is gebleken dat [eiser] wel degelijk een dergelijke uitnodiging heeft ontvangen, namelijk op 26 september 2018 voor de vergadering van 27 september 2018, met de vermelding van het agendapunt “besluit omtrent lidmaatschap vvz (mede) n.a.v. escalatie ALV d.d. 24-6-2018”. Dit blijkt uit een door de vereniging overgelegd e-mailbericht van 26 september 2018, dat mede is gericht aan [eiser] . De vereniging heeft er daarbij op gewezen dat [eiser] ook aanwezig was op de vergadering. Dit is door [eiser] erkend, waarna hij heeft verklaard dat zijn stelling aldus moet worden begrepen dat een uitnodiging een dag van tevoren redelijkerwijs niet kan worden aangemerkt als een uitnodiging.
4.7.

De voorzieningenrechter overweegt op de eerste plaats dat onder deze omstandigheden de – deels onderstreepte en zonder enige nuancering opgenomen – stelling in de dagvaarding dat [eiser] “nooit [is] uitgenodigd voor een bestuursvergadering waarvoor het nemen van een bestuursbesluit inhoudende het opleggen van een sanctie jegens [eiser] was geagendeerd” een onjuiste voorstelling van zaken betreft en een verkeerde voorlichting van de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter ziet gezien het navolgende echter geen aanleiding om daaraan een gevolgtrekking te verbinden.
4.8.

Voor het standpunt van [eiser] dat bestuursbesluiten niet rechtsgeldig zijn, indien deze zijn genomen in een vergadering waar niet iedereen voor is uitgenodigd – of te kort van te voren – kan geen bevestiging worden gevonden in de statuten. In de statuten wordt alleen bepaald dat bestuursbesluiten dienen te worden genomen met een meerderheid van uitgebrachte stemmen in een vergadering waar tenminste drie/vierde deel van de in functie zijnde bestuursleden aanwezig is. Dat was op 27 september 2018 het geval. Zoals voormeld was iedereen daarbij aanwezig, inclusief [eiser] ondanks de late uitnodiging. Op hem na heeft iedereen voor het besluit gestemd.
4.9.

Dat het bestuur met elkaar heeft afgesproken dat uitnodigingen veertien dagen van tevoren moeten worden verstuurd, dan wel in ieder geval meer dan een dag van te voren – zoals [eiser] ter zitting heeft toegevoegd – heeft [eiser] in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vereniging niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter heeft hierbij acht geslagen op de verklaring van de vereniging die er op neerkomt dat het gebruik was om ad hoc te kijken wie er wanneer aanwezig zou kunnen zijn. Als iedereen op korte termijn aanwezig bleek te kunnen zijn behoorde een uitnodiging en vergadering op kortere termijn ook tot de mogelijkheden, aldus de vereniging. Dat het bestuur bovendien met elkaar zou hebben afgesproken dat bij een uitnodiging een dag van te voren geen rechtsgeldige besluiten zouden kunnen worden genomen, is overigens niet gesteld. Van enig formeel gebrek is in zoverre dan ook geen sprake.
4.10.

De voorzieningenrechter begrijpt dat de bezwaren van [eiser] ook zien op de bestuursvergadering van 1 juli 2018, waar hij niet bij aanwezig was. Daaraan wordt gezien het vorenstaande echter ook voorbij gegaan. Overigens is op die vergadering niet het besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap genomen en heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd waarom de daar wel ten aanzien van hem genomen besluiten onder de huidige omstandigheden, te weten waarin hij geen bestuurslid en geen lid meer is van de vereniging, zouden moeten worden geschorst.
4.11.

Het beroep van [eiser] op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gaat niet op, omdat deze beginselen van toepassing zijn op de verhouding tussen de overheid en de burger. Daarvan is hier geen sprake.
Misbruik van bevoegdheid en onrechtmatig handelen

4.12.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vereniging bij het nemen van het opzeggingsbesluit een vrijheid toekomt, die meebrengt dat dit besluit jegens [eiser] slechts ontoelaatbaar is indien de vereniging in de gegeven omstandigheden, waaronder de door haar behartigde belangen, in redelijkheid jegens [eiser] niet tot een zodanige maatregel had kunnen komen. [eiser] meent dat hier sprake is van een dergelijke ontoelaatbaarheid en dat de vereniging haar opzeggingsbevoegdheid daardoor heeft misbruikt en onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Dit is door de vereniging betwist. Beoordeeld moet worden of zeer aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het besluit geen stand zal houden.
4.13.

Voor zover [eiser] aan zijn standpunt ten grondslag legt dat het bestuur eigenlijk een royement van zijn lidmaatschap wenste, maar heeft gekozen voor de mogelijkheid van opzegging van het lidmaatschap om op die wijze de alv te passeren, wordt daaraan voorbij gegaan. [eiser] stelt zelf dat niet is voldaan aan de vereisten voor royement, waarmee de vereniging het kennelijk eens is. De vereniging heeft zich immers nooit op het standpunt gesteld dat [eiser] het voor een royement bedoelde gedrag (handelen in strijd met de statuten en reglementen) heeft vertoond. Gelet daarop valt niet in te zien dat en waarom de vereniging voor die optie had moeten kiezen.
4.14.

[eiser] heeft in dit kader verder betoogd dat, kort gezegd, het bestuur met de opzegging feitelijk een weldenkend bestuurder heeft willen weren, die zijn taak goed en serieus vervult en het als zijn taak ziet om te bewerkstelligen dat het bestuur transparant handelt. Het bestuur wil hem echter kennelijk kwijt, omdat hij kritisch is en vaak een afwijkend mening heeft, aldus [eiser] . Op basis van deze enkele stellingname, mede bezien in het licht van de gemotiveerde weerspreking hiervan door de vereniging en haar uitvoerige toelichting van aan het besluit ten grondslag liggende redenen, kan in dit geding niet worden uitgegaan van de juistheid van dat betoog.
4.15.

De voorzieningenrechter slaat daarbij acht op de toelichting van de vereniging die er op neerkomt dat [eiser] zich in het verleden regelmatig provocerend, beledigend en beschuldigend heeft uitgelaten jegens medebestuursleden. Daar is bijgekomen het door de vereniging beschreven gedrag van [eiser] op de alv en dat was volgens de vereniging de druppel die de emmer diep overlopen. De vereniging heeft beide onderdelen nader geconcretiseerd met voorbeelden en beschrijvingen. Zij heeft voorts ter onderbouwing onder andere e-mails en verklaringen overgelegd en (concept)-verslagen van vergaderingen. Daarmee heeft zij haar stellingen aannemelijk weten te maken. Deze stellingen worden voorts ondersteund door de videobeelden en geluidsfragmenten van de alv die in de procedure van een andere eiser tegen de vereniging zijn overgelegd en waarop ook [eiser] is te horen en te zien. Met name uit de geluidsfragmenten komt het beeld naar voren dat de vergadering inderdaad (verder) escaleert door de uitlatingen van [eiser] zoals de vereniging stelt. Te horen is dat het bestuur hem probeert te kalmeren maar dat [eiser] op zeer luide en boze toon blijft praten en dingen roept als “ben je gek geworden ofzo?“. Dat een vereniging gelet op al het voorgaande meent dat redelijkerwijs niet van haar gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk. Gelet hierop leidt de marginale toets als weergegeven onder 4.12 ertoe dat in dit geding niet kan worden geconcludeerd dat zeer aannemelijk is dat een bodemrechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat sprake is van een ontoelaatbaar opzeggingsbesluit. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure over te gaan tot het treffen van de door [eiser] gevorderde voorzieningen.
4.16.

Dat er sprake zou zijn van strijd met de (grond)wet, met de (geest van) de statuten en met de redelijkheid en billijkheid, heeft [eiser] niet alleen niet nader geconcretiseerd, maar ook niet anders onderbouwd dan met een verwijzing naar de oneigenlijke redenen die volgens hem ten grondslag liggen aan het opzeggingsbesluit. Gezien het vorenstaande kan [eiser] daarin niet worden gevolgd.
4.17.

Nog afgezien daarvan heeft de vereniging ook uitvoerig betoogd dat de verhoudingen tussen [eiser] en (het bestuur van) de vereniging inmiddels zodanig zijn verstoord dat het onmogelijk is geworden om in de toekomst nog op een vruchtbare manier samen te werken in het belang van de vereniging. [eiser] heeft weliswaar betoogd dat hij handelt in het belang van de vereniging, de vereniging vooruit wil helpen en met de overige bestuursleden wil samenwerken, maar hoe dat vorm zou moeten krijgen onder deze geëscaleerde omstandigheden waarin de overige bestuursleden stellen geen enkel vertrouwen meer te hebben in [eiser] , heeft hij niet duidelijk weten te maken. Dit is ook een factor die maakt dat terughoudendheid moet worden betracht bij het treffen van de door [eiser] gewenste tijdelijke ordemaatregelen die er toe zouden leiden dat [eiser] vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure voorlopig weer lid en bestuurslid zal zijn.
Conclusie

4.18.

Voor de gevorderde schorsing van het opzeggingsbesluit en van de op 1 juli 2018 genomen besluiten is in dit geding gezien het vorenstaande geen plaats. Nu het opzeggingsbesluit in dit geding in stand wordt gelaten, is van een recht van [eiser] op inzage in en toegang tot voorzieningen betreffende de vereniging thans geen sprake. Ook kan hij er daarom nu geen aanspraak op maken dat hij wordt betrokken bij besluitvorming binnen het bestuur. De vorderingen die daarop zien zijn daarom niet toewijsbaar. Ten slotte heeft [eiser] de vorderingen om de vereniging dan wel haar bestuur te verbieden om hem dan wel diens goede naam te diffameren en om de vereniging te gebieden om te rectificeren wat het bestuur over hem heeft rondgestuurd via multimedia niet voldoende nader onderbouwd en geconcretiseerd om voor toewijzing in aanmerking te kunnen komen. Het gevorderde zal daarom in zijn geheel worden afgewezen.
4.19.

[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst het gevorderde af;