Koen van Vught: Verenigingstuchtrecht en de rechter

Mr. Koen van Vught (Universiteit Utrecht) heeft een artikel geschreven in Ars Aequi december 2019 met als titel “Verenigingstuchtrecht en de rechter. Soeverein straffen in eigen kring?” (link, abonnement). Lezing zij van harte aanbevolen.

Van Vught bespreekt onder meer de vraag of een geroyeerd (ontzet) lid dat geen intern beroep instelt (bij de ALV of de beroepscommissie van de vereniging) zich kan wenden tot de rechter. Hij concludeert dat het lid dat in beginsel niet kan. Uitzonderingen zijn denkbaar voor het geval dat de vereniging de indruk wekt dat intern beroep niet mogelijk is of de beroepsprocedure traineert (bijv. door geen ALV uit te schrijven). Ik kan mij vinden in die analyse.

De boeken moeten open

Deze zaak is niet echt verenigingsrecht maar procesrecht. De rechter beveelt een huurdersvereniging en de bestuursleden (hoofdelijk) om binnen 7 dagen financiële verantwoording af te leggen aan de woningbouwstichting, op straffe van een dwangsom van € 10.000 – hoofdelijk. Ik hoop voor de bestuursleden dat de administratie compleet is. De rechter oordeelt dat er”door Huurdersvereniging Lochem c.s. niet, althans niet onderbouwd, is weersproken dat door haar voorzitter, , twee zogeheten verantwoordingsdocumenten zijn vervalst en er gebruik werd gemaakt van twee resultatenrekeningen, een voor intern gebruik en de ander voor extern gebruik. Ook is erkend dat er “zaken buiten de boeken” werden gehouden. “. N.b. de zes andere bestuursleden worden ook hoofdelijk veroordeelt, dus grote kans dat bijv. een algemeen bestuurslid € 10.000 moet betalen door deze actie van de voorzitter. Ik merk ook maar op dat zes van de zeven bestuursleden niet waren ‘verschenen’  in de procedure (dus niet hadden gereageerd) dus die hebben /hadden de deurwaarder op de stoep staan met het veroordelend vonnis.

ECLI:NL:RBGEL:2019:4493

De beoordeling

In het incident ex artikel 843a Rv

4.1.

Stichting Viverion heeft de rechtbank uitdrukkelijk verzocht eerst de incidentele vordering ex artikel 843a Rv te beoordelen, aangezien Huurdersvereniging Lochem c.s. tot op heden niet heeft meegewerkt aan het verschaffen van informatie en het verstrekken van stukken. Afhankelijk van het resultaat van de incidentele vordering zal Stichting Viverion zich nader uitlaten over de hoofdzaak. Door Huurdersvereniging Lochem c.s. is daar geen bezwaar tegen aangevoerd, zodat de rechtbank deze route zal volgen.
4.2.

De rechtbank stelt vast dat door Huurdersvereniging Lochem c.s. geen specifiek verweer is gevoerd tegen de incidentele vordering. Door Huurdersvereniging Lochem c.s. is erkend dat men weigerde mee te werken aan het onderzoek door [Bedrijfsrecherche BV] en ook de gevraagde stukken niet aan Stichting Viverion wenste af te geven. Ter zitting is door de enige verschenen verweerder, [verweerder sub 6] , betwist dat er stukken zouden zijn vervalst maar wel is erkend dat er “zaken buiten de boeken” werden gehouden en dat de stukken, nodig voor de financiële verantwoording, niet de aandacht hebben gekregen die zij verdienden. Door [verweerder sub 6] is aangegeven dat hij wel bereid is om mee te werken aan het verstrekken van de gevraagde informatie en dat hij daartoe in contact zou treden met het bestuur. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden tot 18 januari 2019 om te bezien of door Huurdersvereniging Lochem c.s. alsnog stukken ter financiële verantwoording aan Stichting Viverion ter inzage zouden worden gegeven, hetgeen niet tot enig concreet resultaat heeft geleid.

4.3.

Als onbetwist staat vast dat Huurdersvereniging Lochem c.s. op grond van de samenwerkingsovereenkomst en de WOHV verplicht is jaarlijks aan Stichting Viverion verantwoording af te leggen over de besteding van de bijdrage. Uit het hiervoor geschetste verloop van het geschil volgt dat Huurdersvereniging Lochem c.s. daartoe niet is overgegaan en ook niet bereid is geweest. Door Huurdersvereniging Lochem c.s. is gesteld dat zij daartoe niet bereid was omdat Stichting Viverion door het inschakelen van een recherchebureau ( [Bedrijfsrecherche BV] ), de zaak op de spits heeft gedreven en het vertrouwen tussen partijen heeft geschonden. Die stelling gaat niet op nu door Huurdersvereniging Lochem c.s. niet, althans niet onderbouwd, is weersproken dat door haar voorzitter, [verweerder sub 2] , twee zogeheten verantwoordingsdocumenten zijn vervalst en er gebruik werd gemaakt van twee resultatenrekeningen, een voor intern gebruik en de ander voor extern gebruik. Ook is erkend dat er “zaken buiten de boeken” werden gehouden. Er bestond reeds op grond van deze feiten voor Stichting Viverion alle reden om een onderzoek te starten naar de besteding van de door haar aan Huurdersvereniging Lochem c.s. uitgekeerde jaarlijkse bijdrage. Door daar niet aan mee te willen werken en geen opheldering te verschaffen heeft
Huurdersvereniging Lochem c.s. het bij Stichting Viverion (terecht) ontstane wantrouwen over de financiële gang van zaken juist gevoed in de plaats van dit weg te nemen.

4.4.

Op grond van artikel 843a Rv kan hij, die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die deze bescheiden onder zich heeft. Zowel het rechtmatige belang van Stichting Viverion en de rechtsbetrekking zijn, gelet op het voorgaande, gegeven. Immers, op grond van de samenwerkingsovereenkomst en de WOHV is Huurdersvereniging Lochem c.s. verplicht de besteding van de aan haar ter beschikking gestelde bijdrage jaarlijks aan Stichting Viverion te verantwoorden. Door Stichting Viverion is bovendien gespecificeerd van welke bescheiden zij afschrift, althans inzage, verlangd. Gesteld noch gebleken is dat een uitzondering, zoals bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv zich voordoet.
4.5.

De vordering in het incident ligt daarmee voor toewijzing gereed. De gevorderde dwangsom zal worden gelimiteerd tot het na te melden bedrag.

De beslissing

De rechtbank
t.a.v. de incidentele vordering ex artikel 843a Rv
5.1.

veroordeelt Huurdersvereniging Lochem c.s. tot nakoming van artikel 7 en 11 van de samenwerkingsovereenkomst en artikel 7 WOHV door adequate financiële verantwoording af te leggen aan Stichting Viverion binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis en veroordeelt Huurdersvereniging Lochem c.s., althans de bestuursleden ieder voor zich, tot afgifte, althans tot het geven van inzage, aan Stichting Viverion van (kopieën van) alle (digitale) bescheiden en/of (digitale) gegevensdragers waaruit blijkt op welke wijze de Huurdersvereniging de van Stichting Viverion ontvangen bijdragen heeft aangewend of behouden en in het bijzonder op welke wijze en op welke grondslag de bedragen genoemd in de resultatenrekeningen over de boekjaren 2009 tot en met 2017 onder de volgende kostenposten tot stand zijn gekomen:
  1. Administratiekosten
  2. Juridische bijstand
  3. Inhuur derden
  4. Huisvestingskosten
  5. Kantoorkosten
  6. Automatiseringskosten
  7. Representatiekosten
  8. Kantinekosten
  9. Telefoon- en internetkosten
  10. Huur postbus
  11. Porti
  12. Bezorgkosten
  13. Bestuurskosten
  14. Opleidingskosten
  15. Reis- en verblijfskosten
  16. Drukwerkkosten
  17. Advertentiekosten
  18. Bankkosten
  19. Kosten koepel HVG/HVL
  20. Abonnementen/Contributies
  21. Donaties
5.2.

veroordeelt Huurdersvereniging Lochem c.s., althans de bestuursleden, hoofdelijk, tot betaling aan Stichting Viverion van een dwangsom van € 10.000 (zegge: tienduizend euro), vermeerderd met € 1.000 (zegge: duizend euro) per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, tot een maximum is bereikt van € 25.000,00, per dag dat
Huurdersvereniging Lochem c.s., te rekenen vanaf de zevende dag na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan de hiervoor bij 5.1. omschreven veroordeling te voldoen,

5.3.

houdt iedere verdere beslissing aan,

Leden bestraffen voor gedragingen in de privé sfeer

Mr. Verlaan en Mr. Van de Beek van CMS heben een artikel over dit onderwerp geschreven in het Tijdschrift voor Sport & Recht 2019-1/2, p.1. Het kan hier worden gevonden.

Overigens deel ik hun conclusie niet helemaal: het feit dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat detentie van een werknemer op zich geen grond is voor ontslag op staande voet, zegt niet zoveel over de situatie dat het publiek bekend is dat een lid van een vereniging (of werknemer) een (en welk) strafbaar feit (mogelijk) heeft begaan.

Verenigingstuchtrecht en art. 6 EVRM

In deze zaak heeft een hondenfokster (het lid) een schorsing van 6 jaar gekregen van de vereniging, de ” RAAD VAN BEHEER OP KYNOLOGISCH GEBIED IN NEDERLAND”. Het lid spant een rechtszaak aan (en krijgt gelijk). De rechter overweegt eerst dat artikel 6 EVRM niet aan de orde is. “De toepasselijkheid van artikel 6 EVRM op het verenigingstuchtrecht als hier aan de orde waarbij een grote mate van vrijwilligheid bestaat voor wat betreft gebondenheid aan straffen en sancties, kan niet worden aangenomen. [eiseres] heeft zich immers vrijwillig onderworpen aan het statutair geregelde tuchtrecht en wordt geacht afstand te hebben gedaan van de waarborgen die artikel 6 EVRM biedt.” Hierbij teken ik graag aan dat volgens mij hondenfokkers verplicht lid zijn van de vereniging, maar dat weet ik niet zeker.
De schorsing van zes jaar is echter een te zware sanctie en dus in strijd met art. 2:8 BW, volgens de rechter. ” De diskwalificatie van zes jaar zal het einde van haar kennel betekenen, hetgeen de Raad niet heeft weersproken. Voor het in stand houden van haar kennel is het immers vereist dat zij de pups die haar teven baren kan verkopen met stamboom, wat niet mogelijk is door de diskwalificatie. [eiseres] heeft inkomsten nodig voor onder andere de voeding en medische gezondheid van de honden.”

ECLI:NL:RBAMS:2019:7577

Verder vordert [eiseres] primair onder 6 een verklaring voor recht dat de rechtsgang van het Tuchtcollege in strijd is met artikel 6 EVRM.
4.8. De Raad heeft de toepasselijkheid van artikel 6 EVRM op het onderhavige verenigingstuchtrecht betwist.
4.9. De rechtbank oordeelt als volgt. De toepasselijkheid van artikel 6 EVRM op het verenigingstuchtrecht als hier aan de orde waarbij een grote mate van vrijwilligheid bestaat voor wat betreft gebondenheid aan straffen en sancties, kan niet worden aangenomen. [eiseres] heeft zich immers vrijwillig onderworpen aan het statutair geregelde tuchtrecht en wordt geacht afstand te hebben gedaan van de waarborgen die artikel 6 EVRM biedt. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht, gelet op de formulering, reeds om deze reden niet kan worden toegewezen.

Overigens kan wel een reflexwerking van artikel 6 EVRM worden aanvaard en dient de vraag beantwoord te worden of de tuchtrechtelijke procedure als een eerlijke procedure kan worden aanvaard. Deze vraag komt hierna in r.o. 4.13 aan de orde.

[…]

4.13 […] [eiseres] stelt voorts dat de rechtsgang van het Tuchtcollege niet met de nodige (processuele) waarborgen is omvat. Voor zover [eiseres] daarmee heeft willen betogen dat er sprake is van strijd met de toepasselijke regelgeving, in het bijzonder met artikel 6 EVRM, gaat dit betoog niet op. Artikel 6 EVRM is immers niet van toepassing op de rechtsgang van het Tuchtcollege. Voor zover [eiseres] daarmee heeft willen aanvoeren dat de rechtsgang in strijd is met fundamentele beginselen van de procesorde en/of niet als een eerlijke procesgang is te beschouwen, slaagt dit evenmin (zie r.o. 4.9). [eiseres] is tijdig op de hoogte gebracht van het voornemen tot het indienen van een klacht bij het Tuchtcollege, zij is gehoord en kon zich verdedigen. De uitspraak is gemotiveerd. Alle door [eiseres] in dat verband aangevoerde bezwaren, wat daar verder ook van zij, kunnen niet het oordeel dragen dat de procedure zoals die concreet is geweest in strijd is met de fundamentele beginselen van de procesorde en het besluit kan diskwalificeren.

vernietiging op grond van artikel 2:15 BW

4.14.

Daarmee is de rechtbank toegekomen aan de primaire en subsidiaire vordering tot vernietiging van het besluit van het Tuchtcollege ex artikel 2:15 BW.
4.15.

De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 2:15 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (onder a), wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist (onder b) of wegens strijd met een reglement (onder c). Indien men het besluit van het Tuchtcollege wil doen vernietigen, dient men daartoe bij de rechtbank een vordering aanhangig te maken binnen een jaar na het einde van de dag waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit heeft kennisgenomen of hiervan is verwittigd (artikel 2:15 lid 5 BW). Deze termijn betreft een vervaltermijn.
4.16.

De Raad heeft als verweer gevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de in lid 5 gestelde termijn is verlopen. De beslissing van het Tuchtcollege is op 12 december 2017 genomen en per aangetekende post op 9 januari 2018 verzonden aan [eiseres] . De dagvaarding met de vordering tot vernietiging van de beslissing van het Tuchtcollege is op 21 maart 2019 betekend. Daarmee is de termijn van een jaar ruimschoots overtreden, hetgeen leidt tot niet-ontvankelijkheid, aldus de Raad.
4.17.

Dit verweer slaagt. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat de in lid 5 gestelde termijn in ieder geval een jaar na 9 januari 2018, zijnde op 9 januari 2019 is vervallen, zodat de op 21 maart 2019 betekende dagvaarding inderdaad te laat is betekend. Voor zover [eiseres] ter zitting heeft willen betogen dat de termijn van een jaar is gestuit doordat de Raad na 12 december 2017 meermalen nieuwe besluiten – negatieve besluiten op verzoeken tot herziening – heeft genomen en daardoor een nieuwe termijn van een jaar is gaan lopen, gaat dit niet op. De in lid 5 van artikel 2:15 BW gestelde termijn betreft een vervaltermijn, zodat stuiting – anders dan bij verjaring – niet mogelijk is. Dit betekent dat [eiseres] geen vernietiging van het besluit kan vorderen.
4.18.

De door [eiseres] primair en subsidiair gevorderde schadevergoeding, herstel van alle gevolgen die de bestraffing heeft gehad en de rectificatie komt daarmee dus ook niet voor toewijzing in aanmerking.
van toepassing zijn van het besluit op grond van artikel 2:8 lid 2 BW

4.19.

[eiseres] heeft meer subsidiair gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat het besluit van het Tuchtcollege niet van toepassing kan blijven.
4.20.

Artikel 2:8 lid 2 BW bepaalt dat een tussen partijen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel niet van toepassing is voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
4.21.

Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat zij bij toepassing van artikel 2:8 lid 2 BW de nodige terughoudendheid dient te betrachten. Zoals beide partijen hebben aangevoerd dient het besluit van het Tuchtcollege “marginaal” getoetst te worden, hetgeen betekent dat voorligt of het Tuchtcollege bij afweging van alle belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
In dit geval is echter, ook als de hierboven omschreven terughoudendheid wordt betracht, sprake van zodanige omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is het besluit van het Tuchtcollege van toepassing te laten zijn voor zover de opgelegde straf in het besluit verder uitstrekt dan 12 december 2019. Daartoe is het volgende beslissend.

4.22.

Enerzijds bestaat er het belang van de bescherming van de gezondheid en het welzijn van de rashondenpopulatie in Nederland. Kopers van rashonden met stambomen moeten zeker weten dat zij een gezonde rashond kopen. Het fokken met een rashond die aantoonbaar lijdt aan een aandoening die de gezondheid en welzijn van de hond en/of haar nakomelingen ernstig in gevaar kan brengen, ondermijnt dat. [eiseres] heeft gefokt met een hond die lijdt aan Cataract, waarbij zij wist dat het risico bestond dat dit erfelijk is, zodat zij een ontoelaatbaar risico heeft genomen. De straf strekt er niet alleen toe [eiseres] ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw tot dergelijk gedrag over te gaan, maar ook zo een voorbeeld te stellen aan andere fokkers van rashonden en hen te weerhouden van het overtreden van de regels. Hierbij zij aangetekend dat het fokken met zieke rashonden de afgelopen tijd veel aandacht gekregen in de media. Hiertegenover staan de belangen van [eiseres] . [eiseres] is al jarenlang – drie decennia – fokker van Cocker Spaniëls. Zij drijft een kennel van goede naam en faam. Zij voert zowel de door de Raad verplichte alsook onverplichte tests uit om de gezondheid van haar honden te waarborgen. In al die jaren heeft [eiseres] niet eerder een overtreding van dergelijke aard begaan. [eiseres] heeft een kennel met verder gezonde honden. De diskwalificatie van zes jaar zal het einde van haar kennel betekenen, hetgeen de Raad niet heeft weersproken. Voor het in stand houden van haar kennel is het immers vereist dat zij de pups die haar teven baren kan verkopen met stamboom, wat niet mogelijk is door de diskwalificatie. [eiseres] heeft inkomsten nodig voor onder andere de voeding en medische gezondheid van de honden.
Door de diskwalificatie kent de Raad geen stambomen meer toe aan alle pups van alle honden van [eiseres] , ook de andere (gezonde) honden waarmee [eiseres] geen overtreding heeft begaan. Haar partner [naam partner] kan – nu de Raad de herregistraties heeft teruggedraaid – ook niet fokken met deze honden.
Verder staat niet vast dat [naam 1] aan de erfelijke variant van Cataract lijdt. Partijen zijn het erover eens dat daar geen gentest voor bestaat en dat dit dus ook niet duidelijk kan worden. [eiseres] heeft toegelicht dat zij aanwijzingen had om te concluderen dat [naam 1] niet lijdt aan de erfelijke variant van Cataract. Als dergelijke aanwijzingen kunnen gelden dat deze aandoening maar één oog betrof en dat [naam 1] als pup antibioticum toegediend heeft gekregen hetgeen mogelijkerwijze niet-erfelijke Cataract kan veroorzaken. Met [naam 1] wordt niet meer gefokt. Niet gebleken is dat [naam 1] , op het Cataract na, niet een gezonde hond is. De pups van [naam 1] worden door [eiseres] gevolgd en getest. Gesteld noch gebleken is dat een van deze acht pups aan Cataract lijdt of ziek is. Het zijn gezonde pups. De schade die de overtreding van [eiseres] teweeg heeft gebracht aan de gezondheid en het welzijn van de betrokken honden en het hondenras is daarmee dan ook beperkt.
Deze belangen en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden dus tot het oordeel dat de in het besluit opgelegde straf van het Tuchtcollege van 12 december 2017 met ingang van 12 december 2019 niet langer van toepassing is.

4.23.

Het overige door partijen gevorderde en aangevoerde behoeft gezien het voorgaande geen verdere bespreking.

Contract met vereniging

Iemand heeft als president van de “grupo E He He” zangers ingehuurd (het betreft een Curaçaose zaak), maar die worden niet betaald. Moet de president betalen? De rechter oordeelt van wel. Zelfs als de groep “E He He” al een informele vereniging zou zijn, dan moet de president betalen als de vereniging dat niet doet. Hij is namelijk als bestuurslid hoofdelijk aansprakelijk (‘hoofdelijk verbonden’) voor de schulden van de vereniging (artikel 2:30 lid 2 BW).

ECLI:NL:OGEAC:2019:248

De overeenkomst is ondertekend door partijen. In de kop van de overeenkomst staat vermeld dat [eiser] “representando agrupashon musical Tune”. Van [gedaagde] wordt in de kop vermeld dat hij “presidente di grupo E He He” is.

4. De beoordeling

In conventie

4.1. [

gedaagde] meent dat hij in deze procedure ten onrechte is betrokken en dat [eiser] niet als eiser kan optreden. Hij stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst is aangegaan tussen Tune en E He He. Het gerecht verwerpt dit verweer.
4.2.

Gesteld noch gebleken is dat Tune en E He He rechtspersonen zijn die als zodanig zijn geregistreerd. In theorie is denkbaar dat een van beide groepen een zogenoemde informele vereniging is, dus een vereniging die niet bij notariële akte is opgericht. Als daarvan voor wat betreft E He He al moet worden uitgegaan, dan is [gedaagde] daarbij niet gebaat. Hij is – nu hij in dat geval klaarblijkelijk als bestuurder van die vereniging moet worden aangemerkt – immers hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vereniging (artikel 2:73 lid 2 BW Curacao). Voor wat betreft Tune geldt dat geen concrete feiten zijn gesteld dat hier sprake is van een vereniging. Het enkele feit dat onder die naam musici optreden is daarvoor onvoldoende. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat [eiser], zoals vermeld in de overeenkomst, de overeenkomst op eigen naam heeft gesloten.