Een lid van een lokale vereniging meldt een vermeende misstand bij de federatie. Na een gesprek wordt het lid geschorst voor 3 maanden. Het lid stapt naar de rechter en vordert een verbod om het voorgenomen besluit om zijn lidmaatschap op te zeggen, wordt geagendeerd voor de ALV. De rechter wijst dit af, ook omdat 90 leden hebben verzocht om wel het voorgenomen besluit te agenderen. Wel duurt de schorsing te lang. ” Met [eiser] is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestuur (te) lang heeft gewacht met het uitroepen van de ALV. [eiser] heeft op 4 september 2018 al beroep ingesteld, terwijl de vergadering aanvankelijk op 24 november 2018 en nu op 9 november 2018 is bepaald. Voor zover dit een bezwaar is tegen de procedurele gang van zaken omtrent de schorsing, die de voorzieningenrechter wel inhoudelijk kan beoordelen, is [eiser] hierdoor niet zodanig benadeeld dat de procedure en/of de schorsing als zodanig daardoor onrechtmatig is geworden. ”
2De feiten
“(…) Artikel 11
a. door de dood van het lid;
b. door opzegging van het lid;
c. door opzegging namens de vereniging. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap bij de statuten gesteld te voldoen, wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, als ook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;
d. door ontzetting. Deze kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt.
2. Opzegging namens de vereniging geschiedt door de algemene vergadering met twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen.
(…).
6. Ontzetting uit het lidmaatschap geschiedt door het bestuur.
7. Van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit, met opgave van redenen, in kennis gesteld (…).
1. Indien een lid, waaronder te verstaan alle categorieën, in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt, doch het bestuur acht niet voldoende termen aanwezig om tot ontzetting over te gaan, dan kan het bestuur het betrokken lid schorsen voor een termijn van ten hoogste drie maanden.
2. Het bepaalde in artikel 11 lid 7. is van overeenkomstige toepassing.(…)”.
2.3. Op 23 juli 2018 heeft [eiser] een brief geschreven aan de veiligheidscommissie van de Naturistenfederatie Nederland (NFN). Hierin meldt hij dat de vereniging dan wel het bestuur van de vereniging mensen in hun goede naam en eer aantast, discrimineert en zich niet houdt aan het veiligheidsprotocol. [eiser] schrijft verder dat hij de schendingen van het protocol van dien aard acht dat de vereniging Lichtbond Noord het predicaat ‘prettig bloot’ niet langer zou kunnen dragen. In deze brief heeft hij dit aan de hand van één casus uitvoerig toegelicht.
“(…)
• De vereniging in een kwaad daglicht stellen.
• Je gedrag waarbij je een voortdurende negatieve kritische houding uitdraagt met als gevolg veel onrust, polarisatie en excessen op ons terrein. Van verscheidene leden hebben wij signalen en brieven gekregen dat dit moet stoppen.
• Het mogelijk schade berokkenen aan de vereniging.
• Verschijnen op het gesprek met het bestuur in ons verenigingsgebouw met een volstrekte buitenstaander ( geen lid en tevens geen NFN lid) zonder deze persoon vooraf aan te kondigen bij het bestuur.
• Tijdens de ALV van 7 juli 2018 ben je wat ons betreft over grenzen heen gegaan.
(…)
In de ALV najaar 2018 gaat het bestuur de leden voorstellen te stemmen over beëindiging van je lidmaatschap. (…)”.
2.8. Het bestuur van Lichtbond Noord heeft [eiser] bij brief van 3 september 2018 meegedeeld dat de schorsing wordt gehandhaafd.
“(…) 8. Het beroep van de heer [eiser] tegen het hem opgelegde schorsingsbesluit
9. Het horen van de heer [eiser]
10. Opzegging van het lidmaatschap van de heer [eiser] ex artikel 11 lid 1 sub c, lid 2 en lid 3 van de Statuten. (…)”.
3Het geschil
I. vervallen;
II. het bestuur van Lichtbond Noord te verbieden om het lidmaatschap van [eiser] op te zeggen, hetzij rechtstreeks, hetzij door opzegging voor te stellen, dan wel te agenderen tijdens de uitgeschreven ledenvergadering van 9 november 2018, op straffe van een dwangsom van € 10. 000,00 met bepaling dat [eiser] zich door zijn raadsman mag laten bijstaan als de gevraagde voorziening wordt geweigerd en het agendapunt opzegging lidmaatschap wel tijdens een ALV zal worden behandeld;
III. het bestuur van Lichtbond Noord te gebieden om:
– al haar leden door middel van een rondzendbrief te berichten dat aan [eiser] ten onrechte een schorsing is opgelegd voor de periode van 26 september 2018 tot 5 december 2018,
– over de schorsing haar spijt te betuigen en excuses te maken voor het aantasten van de eer en goede naam van [eiser]
– aan al haar leden door middel van een rondzendbrief te berichten dat aan [eiser] ten onrechte een schorsing is opgelegd voor de periode van 5 september 2018 tot 26 september 2018 als de meerderheid van de leden tijdens de uit te schrijven ALV oordeelt dat [eiser] ten onrechte geschorst is geweest voor de periode van 5 september 2018 tot 26 september 2018 en dat daarom de schorsing over voormelde periode met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt,
– de leden te berichten dat het bestuur haar spijt betuigt over deze genomen maatregel en zij haar excuses aanbiedt voor het aantasten van de eer en goede naam van [eiser] ,
op straffe van een dwangsom van € 10.000,00;
IV. veroordeling van Lichtbond Noord om als voorschot op de buitengerechtelijke kosten en geleden vermogensschade € 3.432,75 te betalen;
V. Lichtbond Noord te veroordelen in de proceskosten.
stelt hiertoe (samengevat) dat hij op onterechte gronden is geschorst en dat het onbegrijpelijk is dat het bestuur enerzijds de schorsing tot drie weken terugbrengt en anderzijds de opzegging van zijn lidmaatschap agendeert. [eiser] acht deze gang van zaken onbetrouwbaar en is van mening dat hij in zijn eer en goede naam wordt aangetast doordat het bestuur zolang heeft gewacht met het uitroepen van een ALV.
3.2. Lichtbond Noord voert verweer. Zij voert daartoe (samengevat) aan dat zij grotendeels aan de eisen van [eiser] is tegemoetgekomen. Volgens Lichtbond Noord is het niet aan het bestuur maar aan de ALV als hoogste orgaan van de vereniging om te mogen besluiten over een eventuele opzegging van het lidmaatschap en over de rechtmatigheid van de schorsing. Overigens blijft Lichtbond Noord bij de eerder gegeven redenen voor de schorsing.
4De beoordeling
4.2. De wet (artikel 2:35 BW) en de statuten (artikel 11) bieden de mogelijkheid om het iemands lidmaatschap te beëindigen op initiatief van anderen dan het lid zelf. Het lidmaatschap kan worden beëindigd door opzegging of ontzetting. Bij Lichtbond Noord bepalen de statuten dat een opzegging wordt gedaan door de ALV (met twee/derde meerderheid). Een ontzetting uit het lidmaatschap is een bevoegdheid van het bestuur. Tegen een ontzetting kan de betrokkene op basis van artikel 11 lid 7 van de statuten daarna beroep instellen bij het hoogste orgaan, de ALV.
4.7. Ook voor de schorsing geldt (net als voor een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap) dat beroep daartegen openstaat op de ALV (artikel 12 lid 2 van de statuten). Dat beroep is door [eiser] ook ingesteld. Die vergadering moet eerst oordelen omtrent het bestuursbesluit tot schorsing. Niet valt uit te sluiten dat de schorsing door de vergadering wordt opgeheven. Zoals hiervoor overwogen ten aanzien van de ontzetting moet [eiser] dus eerst de uitkomst van de interne beroepsprocedure afwachten, voordat de rechter zijn oordeel kan geven.
4.10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om [eiser] in de reële proceskosten te veroordelen. Dat kan alleen bij misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen daarvan door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
Volgens vaste rechtspraak is daarvan pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als [eiser] zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (ECLI:NL:HR:BA3516). Dat is in deze zaak niet aan de orde.
5De beslissing
De voorzieningenrechter: