Zwaardere tuchtrechtelijke straf dan in richtlijn

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 september 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:7792

In deze zaak laat het hof, in hoger beroep in kort geding, een door de tuchtcommissie van de KNVB opgelegde straft in stand. De tuchtcommissie had niet de (volgens de richtlijnen) gebruikelijke straf van aftrek van 2 winstpunten opgelegd, omdat de overtreding was gemaakt in de nacompetitie en winstpunten niet relevant zijn in de nacompetitie. Daarom was het team uit de nacompetitie gehaald. Het hof vindt dit geen onredelijke straf. 

Interessant is vooral dat de KNVB de straf had opgelegd op 25 juli, dat de rechtbank uitspraak had gedaan op 10 augustus (link), en dat het arrest in hoger beroep op 4 september is gewezen. 

arrest in kort geding van 4 september 2017
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [voetbalvereniging X] ,
appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep, in eerste aanleg: eiseres,

tegen: de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Koninklijke Nederlandse Voetbalbond,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep, in eerste aanleg: gedaagde, hierna: KNVB,

1Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 augustus 2017 (hierna: het bestreden vonnis) [ ECLI:NL:RBMNE:2017:4373 ] dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland 
(locatie Utrecht) tussen partijen heeft gewezen.

3 De vaststaande feiten

3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.18 van het bestreden vonnis. In aanvulling en ter correctie daarop gaat het hof nog uit van de volgende feiten:


3.2

In de Handleiding Tuchtzaken Amateurvoetbal (hierna te noemen: HTA) zijn richtlijnen straftoemeting opgenomen. In één van deze richtlijnen (hierna te noemen: de richtlijn collectief wangedrag, opgenomen in paragraaf 2.3.2.3 HTA met als opschrift “Richtlijnen straftoemeting voor collectief wangedrag van spelers, functionarissen en/of toeschouwers, al dan niet gevolgd door het (tijdelijk) staken van de wedstrijd (verenigingsstraffen)”) is bepaald (voor zover van belang) dat de strafmaat voor het gebruiken van grove of zwaar beledigende taal tegenover (assistent)scheidsrechter(s) bedraagt:
– 2 winstpunten in mindering + € 200 boete;
bij recidive van deze overtreding:
– 3 winstpunten in mindering + voorwaardelijk uit de competitie nemen + € 200 boete;
De strafmaat voor het gebruiken van buitensporig verbaal geweld tegenover (assistent) scheidsrechter(s) bedraagt:
– 4 winstpunten in mindering + voorwaardelijk uit de competitie nemen + € 300 boete;
bij recidive van deze overtreding:
– uit de competitie nemen + € 300 boete.
3.3

Artikel 26 van het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal (hierna te noemen: RTA), dat van toepassing was ten tijde van het spelen van de wedstrijd waar het in deze zaak om gaat (op 25 mei 2017), luidt onder meer als volgt:
Artikel 26-Straffen
(…)
2. De straffen, die opgelegd kunnen worden aan verenigingen, zijn:
a. een berisping;
b. een geldboete tot een maximum van € 4.540,- voor overtredingen;
c. een geldboete tot een maximum van € 230 voor administratieve verzuimen;
d. het tot verliezer verklaren van een elftal of team met de uitslag 3-0;
e. het in mindering brengen van winstpunten op de ranglijst van de lopende competitie en van de desbetreffende periode met een maximum van vijf;
f. het in mindering brengen van winstpunten op de ranglijst van de volgende competitie en van de desbetreffende periode van de volgende competitie met een maximum van vijf, met inachtneming van het bepaalde in artikel 35 lid 2 van dit reglement;
g. het tijdens het seizoen uit competitie nemen van een elftal of team;
h. het uit de nacompetitie nemen van een elftal of team;
i. het uit een toernooi nemen van een elftal of team;
j. plaatsing in de naast lagere divisie of klasse van een elftal of team met ingang van het volgende seizoen;
k. een schorsing voor de duur van ten hoogste een jaar;
l. ontzetting uit het lidmaatschap van de KNVB.
(…)”.
3.4

De commissie van beroep van de KNVB (hierna: de commissie van beroep) heeft, na een verzoek om herziening, op 25 juli 2017 uitspraak gedaan. Bij die uitspraak is (voor zover thans van belang) de eerdere uitspraak van 8 juni 2017 van kamer 4 van de commissie van beroep van de KNVB, district West II (in de uitspraak aangeduid als K4) vernietigd en is aan [voetbalvereniging X] een straf opgelegd bestaande uit een geldboete van € 200,- en het uit de nacompetitie nemen van het team [voetbalvereniging X] . 

Die uitspraak luidt onder meer als volgt:
“(…) Strafbaarheid en strafmotivering
Ingevolge het bepaalde in artikel 22 lid 1 RTA is appellant strafbaar.
Voor de op te leggen straf wordt aansluiting gezocht bij de Handleiding Tuchtzaken Amateurvoetbal (hierna: HTA). In paragraaf 2.3.2.2 HTA is ten aanzien van het bewezen verklaarde de volgende straf vermeld: 2 winstpunten in mindering en € 200 boete.
De Commissie ziet, evenals de TC, aanleiding van deze straf af te wijken, nu naast de geldboete het opleggen van 2 winstpunten in mindering in een play-off ronde in de nacompetitie geen, dan wel een ongewenst effect heeft.
Oordelend vanuit de aanname dat wedstrijd nog zou kunnen worden uitgespeeld acht de commissie gezien de omstandigheden van het geval het uit de nacompetitie nemen van [voetbalvereniging X] een gepaste alternatieve straf, die de commissie binnen haar straffencatalogus (artikel 26 lid 2 sub HRTA) heeft.
Een van deze omstandigheden die de Commissie hierbij zwaar meeweegt, is de ernst van het voorgevallene. Hoewel de commissie begrijpt dat de spanning toeneemt naar mate een wedstrijd met dergelijke belangen het einde nadert, kan en mag dit niet betekenen dat de arbitrage op dusdanige wijze wordt bejegend zoals dat hier is gebeurd. Daarnaast weegt de commissie mee dat het uit de nacompetitie nemen in beginsel een minder zware straf behelst dan het uit een reguliere competitie nemen van een elftal (…)”.

4Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1

[voetbalvereniging X] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, (samengevat) gevorderd dat de voorzieningenrechter:
I. de uitvoering van het besluit van de commissie van beroep van 25 juli 2017 zal schorsen met bepaling dat deze schorsing zal gelden totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de vernietiging van dit besluit;
II. de KNVB zal bevelen het duel tussen [voetbalvereniging X] en [voetbalvereniging 1] binnen zeven dagen na datum vonnis over, althans uit te laten spelen vanaf de 114e minuut met een stand van 1-2 in het voordeel van [voetbalvereniging 1] op straffe van een dwangsom;
III. de KNVB zal bevelen te wachten met het vaststellen van een nieuwe competitie indeling voor het seizoen 2017-2018, althans [voetbalvereniging X] niet te laten degraderen uit zondag 2e klasse D, althans de KNVB zal bevelen [voetbalvereniging X] in voormelde klasse te handhaven dan wel te bepalen dat de KNVB [voetbalvereniging X] bij het maken van een definitieve nieuwe competitie indeling moet indelen in deze klasse, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is geoordeeld;
met veroordeling van de KNVB in de kosten van de procedure.

4.2

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis het besluit van de commissie van beroep van 25 juli 2017 geschorst totdat in de bodemprocedure in eerste aanleg is beslist over de vernietiging van die uitspraak. De voorzieningenrechter heeft voorts geconstateerd dat partijen eensluidend hebben bevestigd dat het over/uitspelen van de wedstrijd inmiddels feitelijk onmogelijk was en heeft daarom vordering II afgewezen. Ook is afgewezen de vordering dat de KNVB dient te wachten met het vaststellen van nieuwe competitie indeling, met als motivering dat de competitie indeling reeds is vastgesteld en gepubliceerd. De vordering om [voetbalvereniging X] alsnog in te delen in de competitie van de 2e klasse heeft de voorzieningenrechter eveneens afgewezen. Gelet op de na staking van de wedstrijd nog geringe resterende speeltijd en het feit dat [voetbalvereniging X] op dat moment nog slechts de beschikking had over acht spelers tegenover elf spelers van de wederpartij, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen sprake was van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat [voetbalvereniging X] 2-2 zou scoren en de dan volgende strafschoppenserie zou afsluiten als winnaar.

5De vordering in hoger beroep

[voetbalvereniging X] heeft in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd en voorts (samengevat) gevorderd dat het hof :
I de KNVB verbiedt om uitvoering te geven aan de vaststelling van de op 5 juli 2017 vastgestelde en gepubliceerde competitie indeling;
II de KNVB gebiedt [voetbalvereniging X] niet te laten degraderen uit de zondag 2e klasse D, dan wel zal bepalen dat de KNVB bij het vaststellen van de definitieve competitie indeling voor het seizoen 2017-2018 [voetbalvereniging X] moet indelen in de hiervoor genoemde klasse totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is geoordeeld over de rechtsgeldigheid van het besluit van 25 juli 2017, op straffe van een dwangsom;
met veroordeling van de KNVB in de kosten van beide instanties.

6De beoordeling in kort geding

6.1

In hoger beroep heeft [voetbalvereniging X] aangevoerd dat zij (nog steeds) een spoedeisend belang heeft bij een oordeel van het hof, aangezien de competitie waar het hier om gaat zal starten op 24 september 2017. De KNVB heeft dit niet betwist, zodat ook het hof ervan uitgaat dat [voetbalvereniging X] een voldoende spoedeisend belang heeft.
6.2

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vraag voorligt of de commissie van beroep in redelijkheid tot haar besluit van 25 juli 2017 heeft kunnen komen en heeft daarbij als maatstaf genomen of de KNVB in strijd heeft gehandeld met artikel 2:15 BW.
Artikel 2:15 eerste lid BW luidt als volgt: 
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is, onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van een vernietiging bepaalde, vernietigbaar: 
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist; 
c. wegens strijd met een reglement.
Artikel 2:8 BW bepaalt: 
Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. 
2 Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Tegen toetsing aan deze maatstaf door de voorzieningenrechter zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof daar vanuit gaat.
Gelet op deze maatstaf zal de bodemrechter deze tuchtrechtelijke uitspraak met terughoudendheid hebben te toetsen en is in kort geding voor toewijzing van de vordering slechts plaats indien, ondanks de beperkingen van een kort gedingprocedure, op voorhand voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de tuchtrechtelijke uitspraak zal vernietigen.

6.3

Het hof ziet aanleiding allereerst het incidenteel beroep te behandelen, dat zich richt tegen de beslissing in het bestreden vonnis (in rechtsoverweging (r.o.) 4.7) om het besluit van 25 juli 2017 te schorsen, totdat in de bodemprocedure in eerste aanleg is beslist over de vernietiging daarvan.
De advocaat van [voetbalvereniging X] heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep verklaard geen bodemprocedure aanhangig te hebben gemaakt en dit ook niet van plan te zijn. Nog los van de vraag of de beslissing van de voorzieningenrechter, die als voorlopige ordemaatregel valt te kenschetsen, onder deze omstandigheden in stand kan blijven geldt het volgende.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de commissie van beroep terecht heeft geoordeeld dat sprake is van grove of zwaar beledigende taal, het ten laste gelegde terecht heeft gekwalificeerd als collectief wangedrag als bedoeld in paragraaf 2.3.2 HTA en terecht aansluiting heeft gezocht bij de richtlijn, zoals vastgelegd in paragraaf 2.3.2.3 HTA. Volgens de voorzieningenrechter heeft de commissie in de gegeven omstandigheden echter niet in redelijkheid tot het (straftoemetings-)besluit kunnen komen. Hij heeft hiervoor verwezen naar de richtlijn collectief wangedrag, waarin (zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven) voor het gebruiken van grove of zwaar beledigende taal tegenover een (assistent)scheidsrechter als strafmaat is bepaald: twee winstpunten in mindering en een boete van € 200,-. De commissie van beroep heeft [voetbalvereniging X] een boete van € 200,- opgelegd en haar uit de nacompetitie genomen. Blijkens de richtlijn collectief wangedrag wordt een vereniging pas uit de competitie genomen in geval van recidive van het gebruiken van buitensporig verbaal geweld tegenover (assistent)scheidsrechter(s); dat is [voetbalvereniging X] echter niet ten laste gelegd, noch de recidive van deze overtreding. Door [voetbalvereniging X] uit de competitie te nemen, wijkt de commissie van beroep verregaand af van de richtlijn collectief wangedrag, zonder dit voldoende te motiveren. Om die reden heeft de voorzieningenrechter het besluit van 25 juli 2017 geschorst.

6.4

Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat er geen sprake is van (verregaand) afwijken van de richtlijn collectief wangedrag en (daarmee) ook niet van een (straftoemetings-)beslissing die onvoldoende gemotiveerd is.
De commissie van beroep heeft overwogen dat het opleggen van twee winstpunten in mindering in een play-off ronde in de nacompetitie geen effect heeft. Om die reden heeft de commissie van beroep, naast een geldboete van € 200,-, de sanctie opgelegd die genoemd staat in artikel 26 RTA lid 2 sub h, te weten het uit de nacompetitie halen van het team.
Daarmee gaat de commissie van beroep kennelijk uit van een lacune in de richtlijn collectief wangedrag. Dit acht het hof terecht, nu uit de inhoud van die richtlijn niet valt op te maken dat rekening is gehouden met het andersoortige effect dat in die richtlijn genoemde straffen en maatregelen hebben, indien niet toegepast in de reguliere competitie, maar in de nacompetitie. De KNVB heeft namelijk onweersproken betoogd dat het in mindering brengen van winstpunten in de play-off ronde van de nacompetitie geen effect heeft, omdat in die ronde geen ranglijst wordt opgemaakt; het gaat immers om het beste resultaat na twee wedstrijden. Het in mindering brengen van winstpunten kan voorts misbruik in de hand werken, aldus de KNVB. Als in de eerste wedstrijd van de play-off ronde wordt gewonnen, zou dat elftal in de tweede wedstrijd overtredingen kunnen maken (om de kans op winst en gelijkspel te vergroten) in de wetenschap dat die overtredingen slechts tot een straf van twee winstpunten zouden leiden, welke straf het doorgaan naar een volgende ronde in de nacompetitie niet verhindert.
In de wetenschap dat de in de richtlijn genoemde straf in de nacompetitie geen effect of een onbedoeld effect zou (kunnen) hebben, heeft de commissie van beroep dus gezocht naar een andere straf die wel recht zou doen aan de ernst van het (collectieve) wangedrag. De keuze van de commissie, in de gegeven omstandigheden, voor het uit de nacompetitie nemen als straf, acht het hof niet in strijd met de redelijkheid die artikel 2:15 BW verlangt. Het hof gaat uit van de strafmogelijkheden zoals genoemd in artikel 26 lid 2 RTA, die, zoals [voetbalvereniging X] heeft betoogd, in volgorde van licht tot zwaar staan opgesomd. Kennelijk heeft de commissie van beroep de lichtste straf, de berisping, ook in combinatie met een geldboete niet passend geacht voor het wangedrag waar het hier om gaat (het op grove wijze uitschelden van de scheidsrechter en assistent-scheidsrechter door de staf en wisselspelers van [voetbalvereniging X] , die zich van de bank en over de boarding in het speelveld begaven en zich niet lieten terugsturen). Hetzelfde geldt voor de straf bedoeld in art. 26 lid 2 sub f RTA, die slechts voorwaardelijk kan worden opgelegd. De commissie kon aldus wat betreft lichtere straffen dan nog slechts kiezen voor de straf onder d die tot hetzelfde resultaat zou hebben geleid, namelijk dat [voetbalvereniging X] 1 degradeert. Het hof is daarom van oordeel dat de commissie van beroep in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen. Het voorgaande leidt er toe dat het oordeel van de voorzieningenrechter in r.o. 4.7 niet in stand kan blijven. De incidentele grief gaat dus op.

6.5

In het kader van de devolutieve werking dient te worden beoordeeld of de overige bezwaren van [voetbalvereniging X] tegen het besluit van de commissie van beroep die de voorzieningenrechter heeft verworpen dan wel onbesproken heeft gelaten, mogelijk opgaan.
Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden kan niet worden gezegd nu [voetbalvereniging X] verweer heeft kunnen voeren en dat ook heeft gedaan. Het hof deelt verder het oordeel van de voorzieningenrechter in r.o. 4.6 dat de onregelmatigheden tijdens de wedstrijd zijn te kwalificeren als collectief wangedrag als bedoeld in paragraaf 2.3.2 HTA. Dat de desbetreffende scheldwoorden in de richting van de arbitrage zijn gebruikt kan ook worden afgeleid uit de verklaring van [persoon 1] . Overigens kan uit hetgeen door mr. [X] tijdens de zitting in hoger beroep naar voren is gebracht worden afgeleid dat hij de juistheid van de kwalificatie erkent.

6.6

Uit het voorgaande volgt dat er ook overigens geen grond is om het besluit van de commissie van beroep te vernietigen. De grieven in het principaal beroep (die er van uitgaan dat het besluit van de commissie van beroep vernietigd dient te worden wegens strijd met artikel 2:15 BW) behoeven geen behandeling meer.

7De slotsom

7.1

Zoals hiervoor overwogen gaat de grief in het incidentele appel op en behoeven de grieven in het principaal appel geen verdere behandeling. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [voetbalvereniging X] zullen worden afgewezen.
7.2

Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [voetbalvereniging X] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van de KNVB zullen worden vastgesteld op:
– griffierecht € 619,-
– salaris advocaat € 816,-
Totaal € 1.435,-
De kosten voor de procedure in (principaal en incidenteel) hoger beroep aan de zijde van de KNVB zullen worden vastgesteld op:
– griffierecht € 716,-
– salaris advocaat € 1.788,- (2 punten ad appeltarief II ad € 894,- per punt)
Totaal € 2.504,-.

8De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:

vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 10 augustus 2017 en opnieuw rechtdoende:

wijst de vorderingen af;