Een tamelijk op de feiten toegesneden arrest over royement. Het royement van een speler van een voetbalclub wordt in stand gelaten. Het hof stelt voorop dat de vereniging de speler kon royeren en schorsten, naast de door de KNVB opgelegde tuchtrechtlijke sancties.
“Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of [geïntimeerde] in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot schorsing en royement als lid van [appellant] , speler/aanvoerder van het eerste elftal.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] , naast de door de KNVB opgelegde tuchtrechtelijke sancties, bevoegd was maatregelen van verenigingsrechtelijke aard aan [appellant] als lid van die vereniging op te leggen. Het hof stelt voorts voorop, gelijk de rechtbank – onbestreden in hoger beroep – heeft overwogen, dat de statuten van [geïntimeerde] voorzien in royement van een lid, voorafgegaan door schorsing in de gevallen die artikel 6 van de statuten bedoelt. Schorsing moet in dit verband worden gezien als een tijdelijke maatregel in afwachting van een besluit over het voortduren van het lidmaatschap. Tijdens de schorsing kan [appellant] onder meer niet aan wedstrijden deelnemen.”
4De vaststaande feiten
4.1
[geïntimeerde] , opgericht op 29 september 1954, is een voetbalclub voor amateurs en heeft ongeveer 1.165 leden. Het eerste elftal van [geïntimeerde] speelt in de zaterdagcompetitie van de landelijke hoofdklasse. In de statuten van [geïntimeerde] staat, voor zover hier van belang:
“artikel 4.
1. Leden zijn die natuurlijke personen, die als zodanig door het bestuur zijn toegelaten.
(…)
3. Alleen diegenen die voor de duur van hun lidmaatschap ook lid van de KNVB zijn, kunnen lid zijn van de vereniging.
(…)
artikel 5.
1. De leden zijn verplicht:
a. de statuten en reglementen van de vereniging, alsmede de besluiten van het bestuur, de algemene vergadering of een ander orgaan van de vereniging, na te leven.
b. de statuten en reglementen van de KNVB, de besluiten van één van haar organen, alsmede de van toepassing zijnde spelregels na te leven.
c. de belangen van de vereniging, de KNVB en van de voetbalsport in het algemeen niet te schaden.
(…)
artikel 6.
1.a. In het algemeen zal strafbaar zijn zodanig handelen of nalaten dat in strijd met de statuten, reglementen en/of besluiten van organen van de vereniging, of waardoor de belangen van de verenigingworden geschaad.
b. Tevens zal strafbaar zijn zodanig handelen of nalaten dat in strijd is met de spelregels, alsmede met de statuten, reglementen en/of besluiten van organen van de KNVB of waardoor de belangen van de KNVB of van de voetbalsport in het algemeen worden geschaad.
2. Het bestuur is bevoegd om, ingeval van overtredingen als bedoeld in het eerste lid, de volgende straffen op te leggen:
a. berisping,
b. schorsing,
c. royement.
3. Een schorsing kan ten hoogste voor de duur van zes maanden worden opgelegd. Gedurende de periode dat een lid geschorst is, kunnen de aan het lidmaatschap verbonden rechten worden ontzegd.
4. Royement kan alleen worden uitgesproken wanneer een lid in ernstige mate in strijd met de statuten, reglementen en/of besluiten van organen van de vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt (…). Nadat het bestuur tot royement heeft besloten, wordt het betrokken lid ten spoedigste door middel van een aangetekend schrijven van het besluit met opgave van de reden(en) in kennis gesteld. De betrokkene is bevoegd binnen een maand na ontvangst van deze kennisgeving in beroep te gaan bij de algemene vergadering (…). Het besluit van de algemene vergadering zal moeten worden genomen met tenminste twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen.”
Artikel 10 vermeldt dat het lidmaatschap eindigt door royement als bedoeld in artikel 6 lid 4.
4.2
In artikel 14 van het Reglement Wedstrijden Amateurvoetbal van de KNVB staat, voor zover van belang:
“1. Aan de door het bestuur amateurvoetbal uitgeschreven of goedgekeurde wedstrijden kan slechts worden deelgenomen door de speler, die:
a. lid is van de KNVB;
b. door de KNVB als speelgerechtigd lid van de vereniging waarvoor hij aan wedstrijd wenst deel te nemen is geregistreerd; (…)
d. niet is geschorst als lid van de KNVB of is uitgesloten van het deelnemen aan door het bestuur amateurvoetbal uitgeschreven of goedgekeurde wedstrijden. (…)”.
4.3
[appellant] is in juni 2012 door [geïntimeerde] aangetrokken om de selectie van het eerste elftal te versterken. Hij is in dat kader als lid overgeschreven naar [geïntimeerde] en op basis van een arbeidsovereenkomst bij haar in dienst getreden in de functie van contractspeler. In de laatst gesloten overeenkomst staat dat [appellant] in het seizoen 2014/2015 zal uitkomen voor [geïntimeerde] en dat hij daarvoor een vergoeding zal ontvangen voor de periode van 17 juli 2014 tot en met 17 mei 2015. Ook staat in de overeenkomst dat deze van rechtswege eindigt op 15 mei 2015.
4.4
[appellant] heeft op 20 september 2014 als speler en aanvoerder van het eerste elftal van [geïntimeerde] deelgenomen aan een voetbalwedstrijd tussen [voetbalclub] en [geïntimeerde] . Na afloop van die wedstrijd zijn er schermutselingen geweest tussen spelers van de beide voetbalverenigingen. De bij de wedstrijd betrokken scheidsrechter heeft in totaal zes spelers een rode kaart gegeven, te weten [appellant] en [speler 1] van [geïntimeerde] en [speler 2] , [speler 3] , [speler 4] en [speler 5] van [voetbalclub] .
4.5
De scheidsrechter heeft na de wedstrijd een wedstrijdformulier ingevuld en naar aanleiding daarvan is een tuchtzaak aanhangig gemaakt bij de Landelijke Tuchtcommissie Amateurvoetbal (hierna: de Tuchtcommissie) van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB). Op (de bijlage bij) het wedstrijdformulier heeft de scheidsrechter onder meer vermeld: ‘Naam betrokkene (…) [appellant] , A. (…) Collectieve vechtpartij na afloop van de wedstrijd. Betreffende speler was deelnemer van de vechtpartij Van betreffende speler is gezien dat hij minimaal 1 maal raak sloeg naar een tegenstander.’
4.6
Op 22 september 2014 heeft het bestuur van [geïntimeerde] [appellant] en een ander lid, na hen te hebben gehoord, meegedeeld dat zij vanwege hun betrokkenheid bij het voormelde incident met onmiddellijke ingang uit de selectie van het eerste elftal zijn gezet en dat bovendien door het bestuur besloten is hen te schorsen en te royeren als lid van [geïntimeerde] .
4.7
Bij uitspraak van 30 september 2014 heeft de Tuchtcommissie, na het horen van alle betrokkenen, waaronder [appellant] en de scheidsrechter, [appellant] met ingang van 1 oktober 2014 als lid van de KNVB geschorst voor de duur van achttien maanden. De Tuchtcommissie acht bewezen dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan ‘Het bij gelegenheid van de wedstrijd [voetbalclub] – [woonplaats] (…) na afloop van de wedstrijd onbehoorlijk gedragen door meerdere spelers, althans tenminste één speler van [voetbalclub] meerdere keren te hebben geslagen, althans tenminste één keer te hebben geslagen’. Onder het kopje ‘strafmotivering’ overweegt de Tuchtcommissie dat er naar haar oordeel ‘sprake (is geweest) van buitensporig fysiek geweld buiten een spelsituatie en waarbij geen sprake is van strijd om de bal, waardoor deze overtreding wordt aangemerkt als een individuele excessieve overtreding’.
De bewezenverklaring grondt de Tuchtcommissie op de schriftelijke en mondelinge verklaringen van de scheidsrechter, de schriftelijke verklaring van de voorzitter van [voetbalclub] en de mondelinge verklaringen van [speler 5] en van speler S. [speler 3] . De scheidsrechter heeft in zijn aanvullende verklaring onder meer verklaard: ‘Hij ( [appellant] ) begon te duwen en te trekken aan de spelers (…). Ik zag dat [appellant] vervolgens opstond en hem een klap raak gaf in zijn gezicht. (…)’ Volgens het verslag van het mondelinge onderzoek van de Tuchtcommissie heeft de scheidsrechter onder meer het volgende verklaard: ‘Vervolgens tracht speler [appellant] , speler [speler 3] (…) te slaan, dit is een rake klap. Speler [speler 3] krijgt deze klap in het gezicht. Ook raakt speler [appellant] de speler in het [voetbalclub] -trainingspak.’
Het verslag vermeldt voorts dat [speler 5] , speler van [voetbalclub] , heeft gezien dat [appellant] vol uithaalde op het (achter)hoofd van speler [speler 3] .
4.8
Bij brief van 14 oktober 2014 heeft [voorzitter], voorzitter van [geïntimeerde] , aan [appellant] geschreven:
“Het bestuur van de [geïntimeerde] heeft besloten u voor te dragen voor royement op grond van de statuten van de [geïntimeerde] en de huisregels van de [geïntimeerde] zoals die zijn vermeld in onze Seizoen-/Verenigingsgids en te lezen zijn op onze website. In de overeenkomst voor bepaalde tijd die wij met u overeenkwamen, wordt daar ook naar verwezen.
Namens het bestuur bent u op maandag 22 september gehoord in verband met de incidenten in de uitwedstrijd tegen [voetbalclub] op zaterdag 20 september j.l., waarna u door het bestuur van [geïntimeerde] bent geschorst èn het royement u is aangezegd. Uw royement zal op de Algemene Ledenvergadering van maandag 11 november aan de leden van de [geïntimeerde] worden voorgelegd ter bekrachtiging.
Op dinsdag 30 september heeft er in dezelfde kwestie een tuchtzaak van de KNVB plaatsgevonden waarbij u door diezelfde KNVB op woensdag 1 oktober geschorst bent, voor een periode van 18 maanden. Deze op 1 oktober aangezegde schorsing is u op 6 oktober 2014 bevestigd. In de bijlagen verwijzen wij u naar de voor u van toepassing zijnde passages uit onze statuten alsmede de door de KNVB bevestigde schorsing.
De overeenkomst voor bepaalde tijd met betrekking tot spelen in het 1e voetbalelftal van de [geïntimeerde] seizoen 2014/2015 is op grond van voorgaande niet meer van uw kant uit te voeren. De onderliggende reden komt voor uw rekening en risico. Deze overeenkomst beschouwen wij dan ook als beëindigd per 1 oktober 2014. Tot die datum zullen wij uitvoering aan de overeenkomst geven. (…)”.
4.9
Bij de op 10 november 2014 gehouden algemene ledenvergadering van [geïntimeerde] heeft de vergadering het besluit van het bestuur om [appellant] (en [speler 1] ) als lid te royeren unaniem bekrachtigd. Het later goedgekeurde verslag vermeldt ter zake:
‘Na afloop van de op 20 september gespeelde wedstrijd [voetbalclub] – [woonplaats] hebben de spelers [appellant] en (…) zich onbehoorlijk gedragen door buitensporig fysiek geweld te gebruiken tegenover een of meerdere spelers van [voetbalclub] (buiten een spelsituatie en waarbij geen sprake is van strijd om een bal). Deze 2 spelers hebben zich schuldig gemaakt aan een excessieve overtreding en hebben de [geïntimeerde] door dit gedrag in diskrediet gebracht. Op grond van de Statuten en de huisregels van (hof leest: [geïntimeerde] ) heeft het bestuur [appellant] en (…) geschorst en het royement aangezegd.
Alle aanwezige leden gaan akkoord met het bestuursbesluit om [appellant] en (…) te royeren als lid van [geïntimeerde] waardoor dit besluit officieel bekrachtigd is.’
4.10
De Landelijke Commissie van Beroep van de KNVB heeft de onder 4.7 bedoelde uitspraak van de Tuchtcommissie bij uitspraak van 21 november 2014 bekrachtigd. Daarbij is onder meer overwogen:
‘Bewezenverklaring
Op basis van de verklaringen van de scheidsrechter, die zonder enige terughoudendheid en in niet voor meerdere uitleg vatbare bewoordingen heeft verklaard dat u in ieder geval eenmaal raak hebt geslagen, heeft de commissie van beroep de overtuiging dat u daadwerkelijk eenmaal of meermaals hebt geslagen.
De lezing van de scheidsrechter wordt door drie andere getuigen bevestigd. (…)’.
4.11
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 februari 2015 gewezen in kort geding tussen [appellant] en de KNVB heeft de voorzieningenrechter op vordering van [appellant] onder andere beslist dat de hiervoor onder 4.7 en 4.10 bedoelde beslissingen van de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep worden geschorst, zulks in afwachting van een uitspraak door de rechter in een binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis door [appellant] aanhangig te maken bodemprocedure.
4.14
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland van 3 april 2015 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] om de schorsings- en royementsbesluiten van [geïntimeerde] d.d. 20 september 2014 te schorsen totdat in een bodemprocedure over een vordering tot vernietiging van deze besluiten zal zijn beslist, na een belangenafweging afgewezen. Overwogen wordt onder meer: ‘Al het voorgaande leidt ertoe dat thans in het kader van dit geding niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [appellant] na afloop van de wedstrijd geweld heeft gebruikt. Dat heeft [geïntimeerde] dan ook niet, zo moet voorshands worden geoordeeld, aan het besluit ten grondslag kunnen leggen.’
4.15
De rechtbank Midden-Nederland heeft in een bodemprocedure tussen [appellant] en de KNVB bij vonnis van 2 september 2015 de vorderingen van [appellant] {afgewezen} om voor recht te verklaren dat de uitspraken van de Tuchtcommissie van 30 september 2014 en de Commissie van Beroep van 21 november 2014 inhoudende schorsing van 18 maanden ten aanzien van de KNVB nietig zijn en dat de KNVB onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en zijn schade als gevolg daarvan dient te vergoeden, afgewezen. Het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep is nog bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.181.904.
6De beoordeling van de grieven en de vordering
6.1
Het gaat in deze zaak kort gezegd om de vraag of [geïntimeerde] in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot schorsing en royement als lid van [appellant] , speler/aanvoerder van het eerste elftal.
6.2 Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] , naast de door de KNVB opgelegde tuchtrechtelijke sancties, bevoegd was maatregelen van verenigingsrechtelijke aard aan [appellant] als lid van die vereniging op te leggen. Het hof stelt voorts voorop, gelijk de rechtbank – onbestreden in hoger beroep – heeft overwogen, dat de statuten van [geïntimeerde] voorzien in royement van een lid, voorafgegaan door schorsing in de gevallen die artikel 6 van de statuten bedoelt. Schorsing moet in dit verband worden gezien als een tijdelijke maatregel in afwachting van een besluit over het voortduren van het lidmaatschap. Tijdens de schorsing kan [appellant] onder meer niet aan wedstrijden deelnemen.
6.3
[appellant] heeft gesteld dat de besluiten van [geïntimeerde] moeten worden vernietigd wegens strijd met artikel 2:15 BW in verbinding met artikel 2:8 BW.
Artikel 2:15 eerste lid BW luidt als volgt:
‘Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is, onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van een vernietiging bepaalde, vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen; b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.’
Artikel 2:8 BW bepaalt:
‘1 Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
2 Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.’
6.4
Het hof stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat sprake zou zijn van vernietigbaarheid wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (artikel 2:8 sub a BW) dan wel wegens strijd met een reglement (artikel 2:8 sub c BW). Geen grief is gericht tegen rechtsoverweging 4.5 van het bestreden vonnis, waarbij kort gezegd onder meer is overwogen dat [appellant] niet in zijn rechten is beperkt doordat het bestuur, in afwijking van de statuten, geen toepassing heeft gegeven aan de statutaire beroepsmogelijkheid, maar de algemene vergadering haar oordeel over het bestuursvoorstel heeft gevraagd. Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van de vraag of het besluit van [geïntimeerde] in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 8 voornoemd worden geëist.
6.5
Van vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 2:15 sub c BW is sprake als een besluit naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de regel van art. 2:8 BW. Toetsingsmaatstaf is de vraag of het orgaan bij afweging van álle bij het besluit betrokken belangen van de in art. 2:8 bedoelde personen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat de rechter terughoudendheid past bij de beoordeling of een orgaan van een rechtspersoon bij het nemen van een besluit alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid heeft afgewogen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
6.6
[appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat (i) [geïntimeerde] niet prematuur heeft gehandeld door over te gaan tot schorsing en royement (rechtsoverweging 4.4), (ii) dat er geen verder onderzoek gedaan hoeft te worden naar de feiten in deze zaak (rechtsoverweging 4.7), (iii) er sprake was van de zijde van [geïntimeerde] van hoor en wederhoor inzake de schorsing en het royement (rechtsoverweging 4.8). Het hof zal eerst de beide laatstgenoemde onderdelen van de grief bespreken.
6.7
[appellant] heeft (sub iii) aangevoerd dat geen hoor en wederhoor is toegepast. Het hof verwerpt deze verder ongemotiveerde stelling. In het vonnis van 4 november 2015 wordt immers onder 2.10 – onbestreden in hoger beroep – (en in de feitenvaststelling van het hof hierboven sub 4.6) vastgesteld dat [appellant] is gehoord voordat het bestuur heeft besloten hem te schorsen en te royeren als lid van de vereniging. Voorts heeft [appellant] de gelegenheid gekregen om op de algemene ledenvergadering, waar zijn royement stond geagendeerd, zijn standpunt nader toe te lichten. Grief iii faalt.
6.8
Voor zover [appellant] heeft aangevoerd (sub ii) dat geen gedegen feitenonderzoek heeft plaatsgevonden verwerpt het hof ook deze stelling. In de e-mail van [persoon] namens [geïntimeerde] aan de KNVB van 23 september 2014 (productie 12 bij conclusie van antwoord) wordt immers expliciet vermeld dat direct na de wedstrijd besloten is onderzoek in te stellen naar de gang van zaken na de wedstrijd met [voetbalclub] . [geïntimeerde] heeft in het tijdsbestek van twee dagen geprobeerd zoveel mogelijk feiten te verzamelen omtrent de hier in het geding zijnde incidenten, waarbij – zo heeft zij aangevoerd – betrokken spelers zijn gehoord. [appellant] heeft de juistheid van de mail, en het daarmee samenhangende verweer van [geïntimeerde] , in hoger beroep niet gemotiveerd bestreden, zodat het hof aan de stelling van [appellant] als onvoldoende gemotiveerd voorbij zal gaan. Voorts heeft de juistheid van de vaststelling van de gewraakte gedraging van [appellant] door [geïntimeerde] later bevestiging gevonden in de bevindingen en bewijsmiddelen waarop de uitspraken van de tuchtrechter zijn gebaseerd (zie hiervoor onder 4.5, 4.7 en 4.10, welke door de civiele rechter (zie hiervoor onder 4.15) in stand zijn gelaten. Dat daarvan nog hoger beroep aanhangig is, maakt dit oordeel niet anders. Het hof verenigt zich dan ook met hetgeen de rechtbank overweegt onder 4.8 van het bestreden vonnis. Grief ii faalt.
6.9
Voor zover [appellant] met dit hoger beroep wil opkomen tegen de feitelijke vaststelling dat hij een andere speler heeft geslagen ( [appellant] is daarover niet duidelijk), is het hof van oordeel dat dit beroep in zoverre niet opgaat en overweegt daartoe als volgt. [appellant] voert geen concrete feiten en omstandigheden aan waaruit kan worden afgeleid dat de voormelde vaststelling onjuist is geweest. De bewijsmiddelen, zoals deels onder 4.7 zijn weergegeven, waarop de tuchtcommissie – en in beroep de Landelijke Commissie van Beroep van de KNVB – en naar het hof begrijpt ook de rechtbank in het bestreden vonnis, zich bij haar oordeel heeft gebaseerd zijn (in deze procedure) niet gemotiveerd weersproken terwijl ook geen bewijsmiddelen zijn ingebracht die de stellingen van [appellant] in voldoende mate ondersteunen, zodat het hof van de juistheid van die bewijsmiddelen zal uitgaan. Voor zover bewijs is aangeboden gaat het hof daaraan bij deze stand van zaken in hoger beroep als onvoldoende gespecificeerd voorbij, zeker in het licht van de verklaringen die zich reeds in het procesdossier vinden. Dat het beginsel van bewijswaardering zou zijn geschonden, zoals [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, is – wat daarvan overigens verder zij – niet nader door hem toegelicht en ook niet gebleken, zodat het hof aan die stelling als onvoldoende gemotiveerd voorbij moet gaan.
6.10
Dat [appellant] door zijn bedoelde gedraging de statuten en reglementen van de KNVB heeft overtreden, zoals bevestiging vindt in de in twee instanties door de tuchtrechter van de KNVB uitgesproken schorsing van 18 maanden vanwege diens gedrag, staat in hoger beroep vast. Voorts is niet weersproken de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] door zijn gedrag tevens heeft gehandeld in strijd met (het hof begrijpt) artikel 6 lid 1 van de statuten van [geïntimeerde] , hetgeen aanleiding kan zijn tot de onder artikel 6 lid 2 van de statuten opgenomen sancties van onder meer schorsing en royement. Dit ziet op het handelen in strijd met de “Rood/Witte Fair Play regels” (als opgenomen in de presentatie- en verenigingsgids 2014/1015), in het bijzonder regel 2 (nalaten zich waardig en sportief te gedragen), regel 4 (het met respect behandelen van de tegenstander) en regel 6 (door na de wedstrijd doorgaan met verbale of fysieke strijd met spelers van [voetbalclub] ), een en ander mede tegen de achtergrond van het feit dat [appellant] als aanvoerder een voorbeeldfunctie heeft.
6.11
De rechtbank heeft de vraag, die door [appellant] is opgeworpen, of [geïntimeerde] met haar schorsingsbesluit te vroeg was, in de woorden van [appellant] : prematuur was, en daarmee [appellant] schade heeft berokkend, ontkennend beantwoord.
6.12
In het licht van het vorenstaande verenigt het hof zich met dit oordeel en maakt dit tot het zijne. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het besluit tot schorsing van [appellant] niet te vroeg door het bestuur is genomen. Gelet op de gebeurtenissen van 20 september 2014 en wat daarover bij [geïntimeerde] bekend was geworden, in het bijzonder uit het wedstrijdformulier van de scheidsrechter, op de juistheid waarvan [geïntimeerde] af mocht gaan gelet op de positie die een scheidsrechter in het kader van een wedstrijd heeft, en haar eigen daaropvolgend onderzoek, mocht zij zich in redelijkheid beraden op het voortduren van het lidmaatschap van [appellant] . Gelet op de ernstige aard van de aan [appellant] verweten gedraging(en), de kennelijk ontstane onrust binnen en buiten de vereniging en tegen de achtergrond van voormelde terughoudende maatstaf kan niet worden geoordeeld dat een schorsing, waartoe [geïntimeerde] in die situatie overging in afwachting van een strafmaatregel, verenigingsrechtelijk gezien als een onjuiste maatregel moet worden beschouwd. Het beroep van [appellant] op het vonnis van de voorzieningenrechter Midden-Nederland van 4 februari 2015 (zie hiervoor onder 4.11) kan [appellant] in dit geding niet baten. Daargelaten dat [geïntimeerde] niet bij die procedure betrokken was (want die was immers gericht tegen de KNVB), was slechts sprake van een voorlopig oordeel in kort geding, terwijl bovendien later de bodemrechter anders heeft geoordeeld (zoals weergegeven onder 4.15). Dat van dit laatste vonnis nog hoger beroep bij dit hof aanhangig is, maakt dit oordeel niet anders.
6.13
Wat betreft het besluit tot royement stelt het hof het volgende voorop.
De rechtbank heeft, onbestreden in hoger beroep, overwogen dat het schorsingsbesluit van 22 september 2014 in feite heeft geduurd tot aan het royement waartoe de algemene ledenvergadering heeft besloten op 10 november 2014, een periode waarin [appellant] toch al niet kon voetballen omdat het KNVB-schorsingsbesluit daaraan in de weg stond. Weliswaar is dit besluit geschorst door de voorzieningenrechter op 4 februari 2015, maar dat was geruime tijd na 10 november 2014, terwijl overigens de bodemrechter in de rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2015 de beslissingen van de KNVB in stand heeft gelaten (zoals weergegeven onder 4.15 hiervoor, zie ook rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis). Het standpunt van [appellant] dat achteraf gezien geen sprake was van een schorsing door de KNVB vindt, gelet op het voorgaande, geen steun in het recht. De maatregel van schorsing van het besluit door de voorzieningenrechter heeft niet dit effect (rechtsoverweging 4.3 van het bestreden vonnis). Ook deze overwegingen zijn in hoger beroep niet aangevallen zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan.
6.14
Voor zover het royement berust op overtreding van de statuten en huisregels van [geïntimeerde] , zoals volgt uit de brief van de voorzitter van 14 oktober 2014 (zie hiervoor onder 4.8), herhaalt het hof hetgeen hierboven ten aanzien van de schorsing is overwogen. Voor zover de grief niet reeds afstuit op de omstandigheid dat geen grief gericht is tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.6 van het bestreden vonnis, verenigt het hof zich dan ook met dit oordeel van de rechtbank en maakt ook dit oordeel tot het zijne. Een verder onderzoek naar de feiten, zoals door [appellant] voorgesteld, acht het hof met de rechtbank gezien het voorgaande niet noodzakelijk. Bewijslevering stuit af op hetgeen hiervoor onder 6.9 is overwogen.
6.15
Het hof overweegt verder dat sprake is van een vordering die is gericht op aantasting van de voorliggende besluiten. Voor zover [appellant] beoogd zou hebben de vordering mede te baseren op onrechtmatige opzegging, waarbij de rechtsgeldigheid van de besluiten tot uitgangspunt is genomen, en is gericht op vergoeding van schade die de eiser lijdt door de handeling waartoe is besloten overweegt het hof dat art. 2:15 BW een zodanige, op onrechtmatige daad gebaseerde, vordering niet uitsluit, ook niet in een geval waarin een lid van de rechtspersoon daarmee wil opkomen tegen de opzegging van zijn lidmaatschap van die rechtspersoon (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1061). [appellant] heeft daartoe evenwel onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een toewijzing van een dergelijke vordering zouden kunnen leiden. Grief i faalt daarmee.
6.16
[appellant] heeft nog gesteld dat hij met de grieven beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen en dat een onjuiste maatstaf is gehanteerd. Deze laatste stelling kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet als juist worden aanvaard. [geïntimeerde] heeft niet op onjuiste wijze toepassing gegeven aan de statuten en reglementen van de vereniging. Voor het overige heeft [appellant] – naast de voormelde grieven – nagelaten voldoende concrete en voor [geïntimeerde] kenbare bezwaren tegen het bestreden vonnis aan te voeren zodat, anders dan met de vermelding dat hij het geschil in volle omvang wil voorleggen kennelijk is beoogd, het hoger beroep ook verder niet kan slagen.
De slotsom
6.17
Het schorsingsbesluit en het royementsbesluit zijn nietig noch vernietigbaar. Nu niet kan worden geoordeeld dat [geïntimeerde] niet in redelijkheid had kunnen besluiten om tot schorsing en royement van [appellant] over te gaan, heeft zij niet onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld in de door hem bedoelde zin. De grieven falen daarmee, zodat het bestreden vonnis waarbij de vorderingen zijn afgewezen, moet worden bekrachtigd.