2De feiten
2.1.
[eiser] is een atleet die zich op toelegt op het polsstokhoogspringen. Hij wil zich op dat onderdeel kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. [eiser] is lid van de Atletiekunie en als zodanig gebonden aan de statuten en reglementen van de Atletiekunie.
2.2.
In de artikelen 6, 7, 8 en 9 van de statuten staat, voor zover van belang:
1. Leden van de Atletiekunie zijn verplicht:
a. de statuten en reglementen van de Atletiekunie, de besluiten van één van haar organen, alsmede de van toepassing zijnde bepalingen van zowel de International Association of Athletics Federations, European Athletics, de World Masters Athletics, de European Veterans Athletics Association, het International Paralympic Committee en het NOC*NSF, als die van de Atletiekunie na te leven;
b. De statuten en reglementen van de stichting Instituut Sportrechtspraak, waaronder de geldende (tucht)reglementen, onder meer met betrekking tot (…) doping, na te leven, alsmede met betrekking tot doping door de IAAF van toepassing verklaarde sportspecifieke bepalingen;
1. De in dit artikel bedoelde rechtspraak en geschillenbeslechting is op alle leden van de Atletiekunie van toepassing.
2. Op een overtreding van de statuten, reglementen en/of besluiten is de tuchtrechtspraak van de Atletiekunie van toepassing. Deze tuchtrechtspraak geschiedt door de tuchtcommissie en de commissie van beroep van de stichting Instituut Sportrechtspraak, welke stichting hierna nader wordt aangeduid als Instituut Sportrechtspraak.
1. Ten behoeve van de door het Instituut Sportrechtspraak in de Atletiekunie uit te oefenen rechtspraak sluit de Atletiekunie met het Instituut Sportrechtspraak een daartoe strekkende overeenkomst in de zin van artikel 46 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, krachtens welke overeenkomst het uitoefenen van de overeengekomen rechtspraak in de Atletiekunie wordt opgedragen aan het Instituut Sportrechtspraak.
1. Op de tuchtrechtspraak van de Atletiekunie zijn de geldende tuchtreglementen van het Instituut Sportrechtspraak van toepassing. Op de leden is tevens van toepassing het Dopingreglement, de daarvan deel uitmakende dopinglijsten en de door de IAAF van toepassing verklaarde sportspecifieke dopingbepalingen. Wanneer het Dopingreglement (…) wordt overtreden, geschiedt de tuchtrechtspraak met inachtneming van (….) het geldende (…) Tuchtreglement Dopingzaken en van het Dopingreglement.
2. De tuchtrechtspraak in de Atletiekunie geschiedt met uitsluiting van andere organen door de tuchtcommissie en commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak. Met ‘tuchtcommissie’ en de ‘commissie van beroep’ worden in de statuten en reglementen van de Atletiekunie de tuchtcommissie en de commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak bedoeld (…).
3. Met inachtneming van het bepaalde in het Dopingreglement is het bestuur bevoegd naar aanleiding van een overtreding van het Dopingreglement een ordemaatregel te nemen, welke ordemaatregel een beleidsmaatregel is en geen straf (…).
4. Voor de duur van de in lid 1 (kennelijk van artikel 8; de voorzieningenrechter) bedoelde overeenkomst zijn de tuchtcommissie en de commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak een orgaan van de Atletiekunie. De tuchtcommissie en de commissie van beroep spreken recht in naam van de Atletiekunie en hun uitspraken gelden als uitspraken van de Atletiekunie.
(….)
8. Een uitspraak van de tuchtcommissie en van de commissie van beroep is bindend, zowel voor het betrokken lid, de andere leden van de Atletiekunie als voor de Atletiekunie zelf (…).
11. Indien de reglementering van de IAAF daarin voorziet, kunnen de leden van de Atletiekunie die door de commissie van beroep (…) tuchtrechtelijk zijn bestraft daarvan in beroep gaan bij de Court of Arbitration (CAS) te Lausanne (…)” .
2.3.
In de artikelen 3, 11, 12, 13 en 39 van het hiervoor bedoelde Dopingreglement, vastgesteld door het bestuur van de Stichting Instituut Sportrechtspraak, staat, voor zover van belang:
Artikel 3 – Aanwezigheid van een verboden stof en/of verboden methode
1. De aanwezigheid van een verboden stof en/of een verboden methode, een afbraakproduct daarvan en/of een marker in een monster van een lid vormt een overtreding van dit reglement.
2. Met uitzondering van die stof waarvoor een specifieke grenswaarde geldt op basis van de dopinglijst en/of de International Standard for Laboratories, is bij elke aanwezigheid van een verboden stof, een verboden methode, een afbraakproduct daarvan en/of een marker in een monster van een lid sprake van een overtreding van dit reglement.
3. De dopinglijst of een andere International Standard kan speciale criteria bevatten voor het beoordelen van (de aanwezigheid van en/of de aangetroffen hoeveelheid van) een verboden stof die ook door het lichaam zelf kan worden geproduceerd.
4. Van de aanwezigheid in de zin van 1 t/m 3 is sprake bij:
a. een positieve uitslag na analyse van het A-monster waarbij de betrokkene heeft afgezien van het (laten) analyseren van het B-monster, en/of
b. een positieve uitslag waarbij de analyse van het B-monster het resultaat van de analyse van het A-monster heeft bevestigd.
(…)
7. Het is de persoonlijke plicht van elk lid er voor te zorgen dat geen verboden stof, verboden methode, afbraakproduct daarvan en/of marker in zijn lichaam binnenkomt. Een lid is verantwoordelijk voor elke verboden stof, verboden methode, afbraakproduct daarvan en/of marker die wordt aangetroffen in zijn monsters. Om die reden hoeft geen opzet, schuld, nalatigheid van of bewust gebruik zijdens het lid te worden aangetoond om een overtreding van dit artikel te kunnen vaststellen.
(…)
Artikel 11 – bewijslast
1. Op het bondsbestuur rust de bewijslast dat een overtreding van dit reglement heeft plaatsgevonden. Het bewijs van de overtreding van dit reglement zal zijn geleverd, indien het bondsbestuur deze overtreding genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt aan de tuchtcommissie, de commissie van beroep of het CAS, waarbij rekening gehouden wordt met de ernst van de geuite beschuldiging. Deze bewijslast houdt in alle zaken meer in dan alleen een afweging van waarschijnlijkheid, maar minder dan een onomstotelijk vaststaand bewijs.
2. Door de betrokkene die wordt beschuldigd van het overtreden van dit reglement aangedragen bewijs wordt gewogen op basis van een afweging van waarschijnlijkheid.
(…)
5. Voor de vaststelling dat sprake is van een overtreding van dit reglement kan één bewijsmiddel volstaan, mits dit bewijsmiddel voldoet aan de in dit reglement omtrent bewijs gestelde voorwaarden.
(…)
Artikel 12 – Methoden voor het vaststellen van feiten en aannamen
“1. Feiten die verband houden met overtredingen van dit reglement kunnen worden bewezen met elk betrouwbaar middel, waaronder in ieder geval een (enkele) bekentenis, een verklaring van een dopingcontroleofficial en het vergelijken en koppelen van (gegevens verkregen uit) DNA-materiaal. De beoordeling van de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen geschiedt door de tuchtcommissie, de commissie van beroep en het CAS.
2. De door WADA (World Anti-Doping Agency; de voorzieningenrechter) geaccrediteerde laboratoria en/of op andere wijze door WADA goedgekeurde analyse-instituten worden verondersteld de analyse van monsters en de bewaarprocedures te hebben uitgevoerd in overeenstemming met de International Standard for Laboratories. De betrokkene kan deze veronderstelling weerleggen door aan te tonen dat (a) een afwijking van deze International Standard heeft plaatsgevonden, die (b) redelijkerwijs het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement kan hebben veroorzaakt.
3. Als de betrokkene de in het vorige lid bedoelde veronderstelling weerlegt, door aan te tonen dat op de in dat lid bedoelde wijze van de International Standard for Laboratories is afgeweken, dient het bondsbestuur aan te tonen dat deze afwijking niet heeft geleid tot het belastende analyseresultaat.
4. Afwijkingen van dit reglement en/of enige International Standard, die niet aantoonbaar hebben geleid tot het belastende analyseresultaat of de andere (vermoedelijke) overtredingen van dit reglement, maken de controleresultaten niet ongeldig. Indien de betrokkene aantoont dat zodanig van de International Standards en/of dit reglement is afgeweken, dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze afwijkingen het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement hebben veroorzaakt, dient het bondsbestuur aan te tonen dat deze afwijkingen niet het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement heeft/hebben veroorzaakt.
5. Wanneer in een dopingzaak geen sprake is van een afwijking van enige International Standard, dan wel als enige afwijking niet het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement heeft veroorzaakt, vormt de positieve uitslag betrouwbaar en onomstotelijk bewijs dat sprake is van een overtreding van dit reglement.
6. (…)
(…)
Artikel 39 – Uitsluiting
1. De periode van uitsluiting die wordt opgelegd voor een overtreding van artikel 3, artikel 4 of artikel 8 bedraagt bij een eerste overtreding een periode van twee jaar, tenzij (…)”
2.4.
Op 31 mei 2014 heeft [eiser] meegedaan aan een wedstrijd polsstokhoogspringen in Soest (Duitsland). [eiser] is die dag ingeloot en aangewezen voor de op die datum door een Doping Control Officer (hierna DCO te noemen) in opdracht van het Deutscher Leichtathletik-Verband uit te voeren dopingcontrole.
2.5.
In het dopingcontrolestation (de kleedruimte) bij het sportcomplex waar de wedstrijd werd gehouden heeft [eiser] die dag in een daarvoor bestemde container (opvangbeker) urine geproduceerd, die vervolgens is verdeeld over twee monsters (A en B), die verzegeld naar het WADA-geaccrediteerde laboratorium “Institute of Biochemstry German Sport University Cologne”. Dit laboratorium heeft de urinemonsters van [eiser] geanalyseerd. De rapporten daarvan bevinden zich bij de stukken.
2.6.
Op 14 juli 2014 kreeg [eiser] telefonisch bericht van de Atletiekunie dat de dopingtest van 31 mei 2014 positief was. Diezelfde avond hebben [naam] en [naam 1], technisch directeur respectievelijk algemeen directeur van de Atletiekunie, [eiser] thuis bezocht en meegedeeld dat aan hem de ordemaatregel van schorsing zal worden opgelegd. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Atletiekunie aan [eiser] geschreven dat hij per die datum is geschorst. Als gevolg van die maatregel mocht [eiser] niet langer aan nationale en internationale wedstrijden en aan trainingen in verenigingsverband deelnemen.
2.7.
Nadien, nadat de analyse van het B-monster het resultaat van de analyse van het A-monster had bevestigd, heeft de Atletiekunie (overeenkomstig artikel 9 lid 1 van het Tuchtreglement) aangifte gedaan bij de tuchtcommissie van overtreding door [eiser] van artikel 3 van het Dopingreglement. In de aangifte staat, zo kan uit de hierna onder 2.8 nog te noemen uitspraak van de tuchtcommissie worden afgeleid:
“Op 31 mei 2014 is er bij betrokkene in opdracht van de Duitse Atletiekbond een dopingcontrole uitgevoerd tijdens althans (…) in het kader van een wedstrijd bekend als het ‘3. National Soester Stabhochsprung-Festival’, gehouden te Soest (Duitsland). Deze wedstrijd vond plaats onder auspiciën van de internationale Atletiek Federatie (hierna IAAF). De analyserapporten van het dopingcontrolelaboratorium vermelden dat bij de analyse van zowel het A-deel als het B-deel van het urinemonster van betrokkene met nummer 2878795 endogene steroïden van exogene oorsprong zijn aangetroffen. Deze stof komt voor op de Dopinglijst 2014 behorende bij het Dopingreglement van het Instituut Sportrechtspraak. De aanwezigheid van een stof die op de genoemde lijst staat vormt een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement”.
2.8.
Bij uitspraak van 9 december 2014 heeft de tuchtcommissie bewezen verklaard dat [eiser] artikel 3 van het Dopingreglement heeft overtreden en hem op grond van artikel 39 lid 1 van dat reglement de straf opgelegd van uitsluiting voor een periode van twee jaar, met aftrek van de periode van uitsluiting op basis van de door de Atletiekunie aan [eiser] per 17 juli 2014 opgelegde ordemaatregel.
2.9.
Blijkens de overwegingen in de uitspraak heeft [eiser] als verweer gevoerd dat uit het positieve resultaat van de dopingtest niet mag worden geconcludeerd dat hij het Dopingreglement heeft overtreden, omdat dit resultaat op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zowel bij de afnameprocedure en het transport van het urinemonster als in het laboratorium zijn volgens [eiser] een aantal regels van de geldende International Standard for Testing (IST) respectievelijk International Standard for Laboratories (ISL) geschonden. De argumenten die [eiser] daarvoor heeft aangevoerd zijn in overweging 7.3.4 van de uitspraak weergegeven. De tuchtcommissie heeft daarover in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“7.3.6 (…) De aanwezigheid van de verboden stof in de urine van betrokkene is vastgesteld na analyse van de monsters van betrokkene in het door WADA geaccrediteerde Laboratorium in Keulen. In artikel 2 lid 5 van het Dopingreglement is bepaald dat wanneer er geen sprake is van een afwijking van enige internationaal standard, danwel als enige afwijking niet het belastende analyseresultaat heeft veroorzaakt de positieve uitslag betrouwbaar en onomstotelijk bewijs vormt dat sprake is van een overtreding. De betrokkene erkent dat sprake is van een positieve uitslag, maar stelt zich op het standpunt dat dit resultaat niet als bewijs van de overtreding mag dienen aangezien is afgeweken van de IDT en ISL.
7.3.7
De voorzitter van de tuchtcommissie heeft de raadsman van betrokkene ter zitting gewezen op de bewijsregels van artikel 12 van het Dopingreglement. Hierin is onder meer bepaald dat afwijkingen van enig International Standard die niet aantoonbaar hebben geleid tot het belastende analyseresultaat die controleresultaten niet ongeldig maken. Dit zou hoogstens het geval kunnen zijn indien betrokkene aantoont dat zodanig van deze Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze afwijkingen het belastend resultaat (kunnen) hebben veroorzaakt. In dat geval dient het bondsbestuur aan te tonen dat het tegendeel het geval is.
7.3.8
De raadsman van betrokkene heeft noch in de schriftelijke procedure, noch ter zitting op enigerlei concrete wijze aangetoond dat de afwijkingen van de IST en ISL waar hij zich op beroept het belastende analyseresultaat redelijkerwijs hebben veroorzaakt.
7.3.9
De afwijkingen van de IST en ISL waarop betrokkene zich beroept zijn gemotiveerd weersproken door de DA (Dopingautoriteit; de voorzieningenrechter). Het staat voor de tuchtcommissie vooralsnog niet vast dat deze afwijkingen hebben plaatsgevonden. Echter, de tuchtcommissie zal dit in het kader van deze procedure niet nader onderzoeken aangezien het vaststellen van vermeende afwijkingen niet van belang is in het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement. Immers, zelfs al zouden deze beweerde afwijkingen komen vast te staan, dan nog kunnen deze afwijkingen niet leiden tot de conclusie dat de positieve uitslag geen betrouwbaar en onomstotelijk bewijs van de dopingovertreding vormt. Door betrokkene is namelijk niet aangetoond dat deze afwijkingen redelijkerwijs het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt (artikel 12 lid 5 Dopingreglement). De tuchtcommissie verwijst naar een uitspraak van het NADP Tribunaal van 7 juni 2011 in de zaak UK Anti-Doping v Edwards, alinea 3.431 (…)”.
2.10.
[eiser] heeft tegen deze uitspraak geen beroep ingesteld bij de commissie van beroep.
4De beoordeling
4.1.
[eiser] heeft zich, door lid te worden van de Atletiekunie, onderworpen aan de statutaire-, tuchtrechtelijke- en dopingregels zoals die zijn neergelegd in de hiervoor onder de feiten genoemde statuten en reglementen. Dat betekent dat de overheidsrechter deze regels zal moeten respecteren.
4.2.
Voor de door [eiser] voorgestane aantasting van de beslissing van de tuchtrechter geldt dat die beslissing op grond van het bepaalde in artikel 9 lid 4 van de statuten kan worden gezien als een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Een dergelijk besluit kan op grond van art. 2:15 BW worden vernietigd wegens strijd met de in art. 2:8 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid. Op grond van de toepasselijke statutaire- en tuchtrechtelijke regels kan de beslissing van de tuchtrechter ook worden beschouwd als een bindende beslissing, die ingevolge het bepaalde in 7:904 lid 1 BW vernietigbaar is als gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In beide gevallen komt aan de voorzieningenrechter in het kader van dit geding slechts een marginale toetsing toe. Met inachtneming daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.3.
In artikel 12 van het Dopingreglement zijn regels betreffende de bewijslastverdeling neergelegd. Volgens [eiser] is de in art. 12 van dat reglement neergelegde ‘strict liability’ regel slechts van toepassing als het onderzoek dat heeft geleid tot de conclusie dat sprake is van overtreding van het Dopingreglement zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Die redenering van [eiser] gaat evenwel niet op, omdat de mogelijkheid dat er in de procedure die heeft geleid tot het voor de betrokkene belastende analyseresultaat iets niet goed is gegaan al ligt besloten in de regels van art. 12. De bewijslastverdeling die is neergelegd in de diverse leden van art. 12 van het Dopingreglement brengt juist met zich dat afwijkingen van enige International Standard niet tot ongeldigheid van de controleresultaten leiden, tenzij de betrokkene – [eiser] – aantoont dat zodanig van de International Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de afwijkingen het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. In dat geval is het aan het Bondsbestuur om aan te tonen dat die afwijkingen niet het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Er is geen grond om aan te nemen dat gebondenheid aan deze regels van bewijslastverdeling en aan de toepassing van die regels door de tuchtcommissie in de uitspraak van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar zou zijn. Feiten of omstandigheden die daartoe in de specifieke omstandigheden van dit geval aanleiding zouden geven, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
4.4.
Dat het in de procedure die heeft geleid tot het voor [eiser] ongunstige resultaat allemaal niet goed is gegaan heeft [eiser] bij de tuchtrechter kunnen aanvoeren en dat heeft hij ook gedaan. De tuchtrechter heeft daarover vervolgens een goed gemotiveerd oordeel gegeven en geoordeeld dat [eiser] in ieder geval niet heeft aangetoond dat de door hem gestelde afwijkingen het voor hem belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Aan dat oordeel is [eiser] gebonden. Dat de beslissing van de tuchtcommissie in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan niet worden gezegd, laat staan dat gebondenheid daaraan naar die maatstaven onaanvaardbaar zou zijn. [eiser] kan thans in deze procedure in beginsel niet met nieuwe argumenten komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat hij die argumenten niet eerder heeft kunnen aanvoeren. Die bijzondere omstandigheden heeft [eiser] niet aangevoerd. Maar nog afgezien daarvan geldt het volgende. [eiser] heeft thans (deels opnieuw) gesteld, dat de navolgende afwijkingen het bedoelde analyseresultaat kunnen hebben veroorzaakt: (a) de DCO sprak nauwelijks Engels en [eiser] nauwelijks Duits, (b) de container heeft ruim een uur in een “vervuild” toilet gestaan, (c) het dopingcontrolestation was niet afgesloten, (d) [eiser] heeft de urine in twee delen geproduceerd, maar de ‘deelsampleprocedure’ is niet gevolgd, (e) vermoedelijk zijn de monsters tijdens het transport, dat meer dan vijftien uur heeft geduurd, niet gekoeld, (f) bij de analyse van zowel het A als het B-monster is dezelfde analist betrokken geweest, (g) het laboratorium heeft niet gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm 17025:2005, (h) voor gebruik van het analyse-apparaat heeft geen kalibratie plaatsgevonden waardoor meetresultaten onzeker zijn en de handtekening is een ‘op de computer ingeplakte handtekening’, waardoor onzeker is of de kalibratie werkelijk is verricht, en (i) de resultaten van de analyse zijn niet op eenduidige en ondubbelzinnige wijze gedaan. Ten aanzien van deze door [eiser] gestelde afwijkingen wordt het volgende overwogen.
4.5.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze de omstandigheid sub a, dat [eiser] en de DCO elkaar door taalproblemen niet goed hebben begrepen, heeft kunnen leiden tot de in de monsters aangetroffen verboden stof.
Wat betreft de gestelde afwijking onder b geldt dat [eiser] niet heeft gesteld met welke stoffen de ruimte was vervuild. De enkele omstandigheid dat de container in een (mogelijk) vervuilde ruimte heeft gestaan betekent immers nog niet dat de container als gevolg daarvan vervuild is geraakt met de aangetroffen verboden stof. Dat en hoe dat zou zijn gebeurd heeft [eiser] niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en aannemelijk gemaakt. [eiser] heeft wel gesteld dat het dopingcontrolestation niet was afgesloten (de afwijking sub c), maar hij heeft niet gesteld dat derden die ruimte gedurende de afnameprocedure hebben betreden en dat daarbij de aangetroffen stoffen in de urine terecht zijn gekomen, zodat deze omstandigheid al daarom niet tot het door [eiser] gewenste resultaat kan leiden. Voor de onder 4.4 onder e, f, h en i genoemde afwijkingen geldt eveneens dat [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat deze omstandigheden tot het afwijkende analyseresultaat hebben kunnen leiden. Dat het laboratorium ten slotte niet zou hebben gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm (de afwijking onder g) is niet relevant, omdat het hier, zo moet als onvoldoende weersproken worden aangenomen, gaat om regels aangaande de formele erkenning van de competentie van een WADA geaccrediteerd laboratorium en niet om bewijsregels.
Al met al rechtvaardigt een of meer van de hiervoor door [eiser] gestelde (door de Atletiekunie betwiste) afwijkingen niet zonder meer de conclusie dat die afwijkingen tevens moeten hebben geleid tot het voor [eiser] belastende analyseresultaat. Om tot die conclusie te komen had [eiser] nadere, concrete, feiten en omstandigheden moeten stellen. Dat heeft hij net zo min als in de tuchtprocedure gedaan, bij gebreke waarvan voorshands niet kan worden aangenomen dat de gestelde afwijkingen tot het belastende analyseresultaat hebben geleid.
4.6.
Gelet op het voorgaande kan voorshands niet worden aangenomen dat gebondenheid aan de beslissing van de tuchtrechter van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat de kans groot is dat die beslissing in een aanhangig te maken bodemprocedure zal worden vernietigd. Bij gebreke daarvan is er geen grond voor het treffen van de door [eiser] gevorderde voorzieningen.
4.7.
Een belangenafweging kan het voorgaande niet anders maken. Het belang van [eiser] is duidelijk Hij wil het polsstokhoogspringen blijven beoefenen op het (top)niveau wat hij ambieert en hij wil zich kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. Om dat te bereiken is het noodzakelijk dat hij in verenigingsverband kan blijven trainen en dat hij kan meedoen aan nationale en internationale wedstrijden. Dat daarbij grote vermogensrechtelijke belangen van [eiser] op het spel staan is gesteld noch gebleken. Daartegenover staat het belang van de Atletiekunie dat haar leden, van wie uit een onderzoek blijkt dat zij doping hebben gebruikt, zijn gebonden aan de aan hen opgelegde sancties en dat zij niet langer kunnen deelnemen aan door de Atletiekunie georganiseerde wedstrijden. Dat (algemene) belang van de Atletiekunie behoort onder deze omstandigheden zwaarder te wegen dan het belang van [eiser].
4.8.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
[…]