Tuchtrechtspraak en overheidsrechter (KNAW)

Rechtbank Gelderland 21 juli 2015
ECLI:NL:RBGEL:2015:4727

Tweede gepubliceerde uitspraak over het Instituut Sportrechtspraak (na ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ3767 ). Een geschorst lid is het oneens met de uitspraak van de tuchtcommissie. De rechter overweegt dat uitspraken van de tuchtcommissie slechts marginaal getoetst kunnen worden, en dat de overheidsrechter de statutaire-, tuchtrechtelijke- en dopingregels van de vereniging moet respecteren. “[Het lid] kan thans in deze procedure in beginsel niet met nieuwe argumenten komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat hij die argumenten niet eerder heeft kunnen aanvoeren”, d.w.z. voor de tuchtcommissie.

Vonnis in kort geding van 21 juli 2015
in de zaak van
[eiser] [eiser] tegen
de vereniging KONINKLIJKE NEDERLANDSE ATLETIEK UNIE ,  gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en de Atletiekunie genoemd worden.


2De feiten

2.1.

[eiser] is een atleet die zich op toelegt op het polsstokhoogspringen. Hij wil zich op dat onderdeel kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. [eiser] is lid van de Atletiekunie en als zodanig gebonden aan de statuten en reglementen van de Atletiekunie.
2.2.

In de artikelen 6, 7, 8 en 9 van de statuten staat, voor zover van belang:
Artikel 6
1. Leden van de Atletiekunie zijn verplicht:
a. de statuten en reglementen van de Atletiekunie, de besluiten van één van haar organen, alsmede de van toepassing zijnde bepalingen van zowel de International Association of Athletics Federations, European Athletics, de World Masters Athletics, de European Veterans Athletics Association, het International Paralympic Committee en het NOC*NSF, als die van de Atletiekunie na te leven;
b. De statuten en reglementen van de stichting Instituut Sportrechtspraak, waaronder de geldende (tucht)reglementen, onder meer met betrekking tot (…) doping, na te leven, alsmede met betrekking tot doping door de IAAF van toepassing verklaarde sportspecifieke bepalingen;
(…)
Artikel 7
1. De in dit artikel bedoelde rechtspraak en geschillenbeslechting is op alle leden van de Atletiekunie van toepassing.
2. Op een overtreding van de statuten, reglementen en/of besluiten is de tuchtrechtspraak van de Atletiekunie van toepassing. Deze tuchtrechtspraak geschiedt door de tuchtcommissie en de commissie van beroep van de stichting Instituut Sportrechtspraak, welke stichting hierna nader wordt aangeduid als Instituut Sportrechtspraak.
(…)
Artikel 8
1. Ten behoeve van de door het Instituut Sportrechtspraak in de Atletiekunie uit te oefenen rechtspraak sluit de Atletiekunie met het Instituut Sportrechtspraak een daartoe strekkende overeenkomst in de zin van artikel 46 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, krachtens welke overeenkomst het uitoefenen van de overeengekomen rechtspraak in de Atletiekunie wordt opgedragen aan het Instituut Sportrechtspraak.
(…)
Artikel 9
1. Op de tuchtrechtspraak van de Atletiekunie zijn de geldende tuchtreglementen van het Instituut Sportrechtspraak van toepassing. Op de leden is tevens van toepassing het Dopingreglement, de daarvan deel uitmakende dopinglijsten en de door de IAAF van toepassing verklaarde sportspecifieke dopingbepalingen. Wanneer het Dopingreglement (…) wordt overtreden, geschiedt de tuchtrechtspraak met inachtneming van (….) het geldende (…) Tuchtreglement Dopingzaken en van het Dopingreglement.
2. De tuchtrechtspraak in de Atletiekunie geschiedt met uitsluiting van andere organen door de tuchtcommissie en commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak. Met ‘tuchtcommissie’ en de ‘commissie van beroep’ worden in de statuten en reglementen van de Atletiekunie de tuchtcommissie en de commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak bedoeld (…).
3. Met inachtneming van het bepaalde in het Dopingreglement is het bestuur bevoegd naar aanleiding van een overtreding van het Dopingreglement een ordemaatregel te nemen, welke ordemaatregel een beleidsmaatregel is en geen straf (…).
4. Voor de duur van de in lid 1 (kennelijk van artikel 8; de voorzieningenrechter) bedoelde overeenkomst zijn de tuchtcommissie en de commissie van beroep van het Instituut Sportrechtspraak een orgaan van de Atletiekunie. De tuchtcommissie en de commissie van beroep spreken recht in naam van de Atletiekunie en hun uitspraken gelden als uitspraken van de Atletiekunie.
(….)
8. Een uitspraak van de tuchtcommissie en van de commissie van beroep is bindend, zowel voor het betrokken lid, de andere leden van de Atletiekunie als voor de Atletiekunie zelf (…).
11. Indien de reglementering van de IAAF daarin voorziet, kunnen de leden van de Atletiekunie die door de commissie van beroep (…) tuchtrechtelijk zijn bestraft daarvan in beroep gaan bij de Court of Arbitration (CAS) te Lausanne (…)” .
2.3.

In de artikelen 3, 11, 12, 13 en 39 van het hiervoor bedoelde Dopingreglement, vastgesteld door het bestuur van de Stichting Instituut Sportrechtspraak, staat, voor zover van belang:
Artikel 3 – Aanwezigheid van een verboden stof en/of verboden methode
1. De aanwezigheid van een verboden stof en/of een verboden methode, een afbraakproduct daarvan en/of een marker in een monster van een lid vormt een overtreding van dit reglement.
2. Met uitzondering van die stof waarvoor een specifieke grenswaarde geldt op basis van de dopinglijst en/of de International Standard for Laboratories, is bij elke aanwezigheid van een verboden stof, een verboden methode, een afbraakproduct daarvan en/of een marker in een monster van een lid sprake van een overtreding van dit reglement.
3. De dopinglijst of een andere International Standard kan speciale criteria bevatten voor het beoordelen van (de aanwezigheid van en/of de aangetroffen hoeveelheid van) een verboden stof die ook door het lichaam zelf kan worden geproduceerd.
4. Van de aanwezigheid in de zin van 1 t/m 3 is sprake bij:
a. een positieve uitslag na analyse van het A-monster waarbij de betrokkene heeft afgezien van het (laten) analyseren van het B-monster, en/of
b. een positieve uitslag waarbij de analyse van het B-monster het resultaat van de analyse van het A-monster heeft bevestigd.
(…)
7. Het is de persoonlijke plicht van elk lid er voor te zorgen dat geen verboden stof, verboden methode, afbraakproduct daarvan en/of marker in zijn lichaam binnenkomt. Een lid is verantwoordelijk voor elke verboden stof, verboden methode, afbraakproduct daarvan en/of marker die wordt aangetroffen in zijn monsters. Om die reden hoeft geen opzet, schuld, nalatigheid van of bewust gebruik zijdens het lid te worden aangetoond om een overtreding van dit artikel te kunnen vaststellen.
(…)
Artikel 11 – bewijslast
1. Op het bondsbestuur rust de bewijslast dat een overtreding van dit reglement heeft plaatsgevonden. Het bewijs van de overtreding van dit reglement zal zijn geleverd, indien het bondsbestuur deze overtreding genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt aan de tuchtcommissie, de commissie van beroep of het CAS, waarbij rekening gehouden wordt met de ernst van de geuite beschuldiging. Deze bewijslast houdt in alle zaken meer in dan alleen een afweging van waarschijnlijkheid, maar minder dan een onomstotelijk vaststaand bewijs.
2. Door de betrokkene die wordt beschuldigd van het overtreden van dit reglement aangedragen bewijs wordt gewogen op basis van een afweging van waarschijnlijkheid.
(…)
5. Voor de vaststelling dat sprake is van een overtreding van dit reglement kan één bewijsmiddel volstaan, mits dit bewijsmiddel voldoet aan de in dit reglement omtrent bewijs gestelde voorwaarden.
(…)
Artikel 12 – Methoden voor het vaststellen van feiten en aannamen
“1. Feiten die verband houden met overtredingen van dit reglement kunnen worden bewezen met elk betrouwbaar middel, waaronder in ieder geval een (enkele) bekentenis, een verklaring van een dopingcontroleofficial en het vergelijken en koppelen van (gegevens verkregen uit) DNA-materiaal. De beoordeling van de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen geschiedt door de tuchtcommissie, de commissie van beroep en het CAS.
2. De door WADA (World Anti-Doping Agency; de voorzieningenrechter) geaccrediteerde laboratoria en/of op andere wijze door WADA goedgekeurde analyse-instituten worden verondersteld de analyse van monsters en de bewaarprocedures te hebben uitgevoerd in overeenstemming met de International Standard for Laboratories. De betrokkene kan deze veronderstelling weerleggen door aan te tonen dat (a) een afwijking van deze International Standard heeft plaatsgevonden, die (b) redelijkerwijs het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement kan hebben veroorzaakt.
3. Als de betrokkene de in het vorige lid bedoelde veronderstelling weerlegt, door aan te tonen dat op de in dat lid bedoelde wijze van de International Standard for Laboratories is afgeweken, dient het bondsbestuur aan te tonen dat deze afwijking niet heeft geleid tot het belastende analyseresultaat.
4. Afwijkingen van dit reglement en/of enige International Standard, die niet aantoonbaar hebben geleid tot het belastende analyseresultaat of de andere (vermoedelijke) overtredingen van dit reglement, maken de controleresultaten niet ongeldig. Indien de betrokkene aantoont dat zodanig van de International Standards en/of dit reglement is afgeweken, dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze afwijkingen het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement hebben veroorzaakt, dient het bondsbestuur aan te tonen dat deze afwijkingen niet het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement heeft/hebben veroorzaakt.
5. Wanneer in een dopingzaak geen sprake is van een afwijking van enige International Standard, dan wel als enige afwijking niet het belastende analyseresultaat of de feitelijke basis voor de overtreding van dit reglement heeft veroorzaakt, vormt de positieve uitslag betrouwbaar en onomstotelijk bewijs dat sprake is van een overtreding van dit reglement.
6. (…)
(…)
Artikel 39 – Uitsluiting
1. De periode van uitsluiting die wordt opgelegd voor een overtreding van artikel 3, artikel 4 of artikel 8 bedraagt bij een eerste overtreding een periode van twee jaar, tenzij (…)”
2.4.

Op 31 mei 2014 heeft [eiser] meegedaan aan een wedstrijd polsstokhoogspringen in Soest (Duitsland). [eiser] is die dag ingeloot en aangewezen voor de op die datum door een Doping Control Officer (hierna DCO te noemen) in opdracht van het Deutscher Leichtathletik-Verband uit te voeren dopingcontrole.
2.5.

In het dopingcontrolestation (de kleedruimte) bij het sportcomplex waar de wedstrijd werd gehouden heeft [eiser] die dag in een daarvoor bestemde container (opvangbeker) urine geproduceerd, die vervolgens is verdeeld over twee monsters (A en B), die verzegeld naar het WADA-geaccrediteerde laboratorium “Institute of Biochemstry German Sport University Cologne”. Dit laboratorium heeft de urinemonsters van [eiser] geanalyseerd. De rapporten daarvan bevinden zich bij de stukken.
2.6.

Op 14 juli 2014 kreeg [eiser] telefonisch bericht van de Atletiekunie dat de dopingtest van 31 mei 2014 positief was. Diezelfde avond hebben [naam] en [naam 1], technisch directeur respectievelijk algemeen directeur van de Atletiekunie, [eiser] thuis bezocht en meegedeeld dat aan hem de ordemaatregel van schorsing zal worden opgelegd. Bij brief van 17 juli 2014 heeft de Atletiekunie aan [eiser] geschreven dat hij per die datum is geschorst. Als gevolg van die maatregel mocht [eiser] niet langer aan nationale en internationale wedstrijden en aan trainingen in verenigingsverband deelnemen.
2.7.

Nadien, nadat de analyse van het B-monster het resultaat van de analyse van het A-monster had bevestigd, heeft de Atletiekunie (overeenkomstig artikel 9 lid 1 van het Tuchtreglement) aangifte gedaan bij de tuchtcommissie van overtreding door [eiser] van artikel 3 van het Dopingreglement. In de aangifte staat, zo kan uit de hierna onder 2.8 nog te noemen uitspraak van de tuchtcommissie worden afgeleid:
“Op 31 mei 2014 is er bij betrokkene in opdracht van de Duitse Atletiekbond een dopingcontrole uitgevoerd tijdens althans (…) in het kader van een wedstrijd bekend als het ‘3. National Soester Stabhochsprung-Festival’, gehouden te Soest (Duitsland). Deze wedstrijd vond plaats onder auspiciën van de internationale Atletiek Federatie (hierna IAAF). De analyserapporten van het dopingcontrolelaboratorium vermelden dat bij de analyse van zowel het A-deel als het B-deel van het urinemonster van betrokkene met nummer 2878795 endogene steroïden van exogene oorsprong zijn aangetroffen. Deze stof komt voor op de Dopinglijst 2014 behorende bij het Dopingreglement van het Instituut Sportrechtspraak. De aanwezigheid van een stof die op de genoemde lijst staat vormt een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement”.

2.8.

Bij uitspraak van 9 december 2014 heeft de tuchtcommissie bewezen verklaard dat [eiser] artikel 3 van het Dopingreglement heeft overtreden en hem op grond van artikel 39 lid 1 van dat reglement de straf opgelegd van uitsluiting voor een periode van twee jaar, met aftrek van de periode van uitsluiting op basis van de door de Atletiekunie aan [eiser] per 17 juli 2014 opgelegde ordemaatregel.
2.9.

Blijkens de overwegingen in de uitspraak heeft [eiser] als verweer gevoerd dat uit het positieve resultaat van de dopingtest niet mag worden geconcludeerd dat hij het Dopingreglement heeft overtreden, omdat dit resultaat op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zowel bij de afnameprocedure en het transport van het urinemonster als in het laboratorium zijn volgens [eiser] een aantal regels van de geldende International Standard for Testing (IST) respectievelijk International Standard for Laboratories (ISL) geschonden. De argumenten die [eiser] daarvoor heeft aangevoerd zijn in overweging 7.3.4 van de uitspraak weergegeven. De tuchtcommissie heeft daarover in haar uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“7.3.6 (…) De aanwezigheid van de verboden stof in de urine van betrokkene is vastgesteld na analyse van de monsters van betrokkene in het door WADA geaccrediteerde Laboratorium in Keulen. In artikel 2 lid 5 van het Dopingreglement is bepaald dat wanneer er geen sprake is van een afwijking van enige internationaal standard, danwel als enige afwijking niet het belastende analyseresultaat heeft veroorzaakt de positieve uitslag betrouwbaar en onomstotelijk bewijs vormt dat sprake is van een overtreding. De betrokkene erkent dat sprake is van een positieve uitslag, maar stelt zich op het standpunt dat dit resultaat niet als bewijs van de overtreding mag dienen aangezien is afgeweken van de IDT en ISL.
7.3.7

De voorzitter van de tuchtcommissie heeft de raadsman van betrokkene ter zitting gewezen op de bewijsregels van artikel 12 van het Dopingreglement. Hierin is onder meer bepaald dat afwijkingen van enig International Standard die niet aantoonbaar hebben geleid tot het belastende analyseresultaat die controleresultaten niet ongeldig maken. Dit zou hoogstens het geval kunnen zijn indien betrokkene aantoont dat zodanig van deze Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze afwijkingen het belastend resultaat (kunnen) hebben veroorzaakt. In dat geval dient het bondsbestuur aan te tonen dat het tegendeel het geval is.
7.3.8

De raadsman van betrokkene heeft noch in de schriftelijke procedure, noch ter zitting op enigerlei concrete wijze aangetoond dat de afwijkingen van de IST en ISL waar hij zich op beroept het belastende analyseresultaat redelijkerwijs hebben veroorzaakt.
7.3.9

De afwijkingen van de IST en ISL waarop betrokkene zich beroept zijn gemotiveerd weersproken door de DA (Dopingautoriteit; de voorzieningenrechter). Het staat voor de tuchtcommissie vooralsnog niet vast dat deze afwijkingen hebben plaatsgevonden. Echter, de tuchtcommissie zal dit in het kader van deze procedure niet nader onderzoeken aangezien het vaststellen van vermeende afwijkingen niet van belang is in het kader van de beoordeling van de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 3 van het Dopingreglement. Immers, zelfs al zouden deze beweerde afwijkingen komen vast te staan, dan nog kunnen deze afwijkingen niet leiden tot de conclusie dat de positieve uitslag geen betrouwbaar en onomstotelijk bewijs van de dopingovertreding vormt. Door betrokkene is namelijk niet aangetoond dat deze afwijkingen redelijkerwijs het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt (artikel 12 lid 5 Dopingreglement). De tuchtcommissie verwijst naar een uitspraak van het NADP Tribunaal van 7 juni 2011 in de zaak UK Anti-Doping v Edwards, alinea 3.431 (…)”.
2.10.

[eiser] heeft tegen deze uitspraak geen beroep ingesteld bij de commissie van beroep.

3Het geschil

3.1.

[eiser] heeft gevorderd:
a. de door de Atletiekunie bij beslissing van 9 december 2014 aan [eiser] opgelegde schorsingsmaatregel te schorsen, zulks totdat in een door [eiser] aanhangig te maken bodemprocedure is beslist over een vordering tot vernietiging van die beslissing;
b. de Atletiekunie te veroordelen [eiser] toe te laten en op eerste verzoek in te schrijven, dan wel hieraan medewerking te verlenen, tot alle door hem gewenste nationale en internationale wedstrijden en trainingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.500,– per overtreding en van € 500,– per dag dat die overtreding voortduurt.
3.2.

[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd, verkort weergegeven, dat het onderzoek dat heeft geleid tot een positieve uitslag ter zake van het gebruik door hem van doping onzorgvuldig en ondeugdelijk is gedaan en om die redenen niet mag worden gebruikt als bewijsmiddel. Daarom wordt niet toegekomen aan toepassing van het in artikel 12 van het Dopingreglement neergelegde zogenaamde “strict liability” principe. Andere bewijsmiddelen dat [eiser] doping zou hebben gebruikt zijn niet voorhanden.
De beslissing van de tuchtrechter is daarom in strijd met artikel 2:8 BW en aldus op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar. [eiser] is voornemens een bodemprocedure tegen de Atletiekunie te starten waarin op die grond vernietiging van het besluit zal worden gevorderd. Er is daarom reden dit besluit te schorsen totdat in die bodemprocedure zal zijn beslist.

3.3.

De Atletiekunie heeft het gevorderde gemotiveerd weersproken op gronden die hierna zo nodig aan de orde zullen komen.

4De beoordeling

4.1.

[eiser] heeft zich, door lid te worden van de Atletiekunie, onderworpen aan de statutaire-, tuchtrechtelijke- en dopingregels zoals die zijn neergelegd in de hiervoor onder de feiten genoemde statuten en reglementen. Dat betekent dat de overheidsrechter deze regels zal moeten respecteren.
4.2.

Voor de door [eiser] voorgestane aantasting van de beslissing van de tuchtrechter geldt dat die beslissing op grond van het bepaalde in artikel 9 lid 4 van de statuten kan worden gezien als een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Een dergelijk besluit kan op grond van art. 2:15 BW worden vernietigd wegens strijd met de in art. 2:8 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid. Op grond van de toepasselijke statutaire- en tuchtrechtelijke regels kan de beslissing van de tuchtrechter ook worden beschouwd als een bindende beslissing, die ingevolge het bepaalde in 7:904 lid 1 BW vernietigbaar is als gebondenheid daaraan in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In beide gevallen komt aan de voorzieningenrechter in het kader van dit geding slechts een marginale toetsing toe. Met inachtneming daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.3.

In artikel 12 van het Dopingreglement zijn regels betreffende de bewijslastverdeling neergelegd. Volgens [eiser] is de in art. 12 van dat reglement neergelegde ‘strict liability’ regel slechts van toepassing als het onderzoek dat heeft geleid tot de conclusie dat sprake is van overtreding van het Dopingreglement zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Die redenering van [eiser] gaat evenwel niet op, omdat de mogelijkheid dat er in de procedure die heeft geleid tot het voor de betrokkene belastende analyseresultaat iets niet goed is gegaan al ligt besloten in de regels van art. 12. De bewijslastverdeling die is neergelegd in de diverse leden van art. 12 van het Dopingreglement brengt juist met zich dat afwijkingen van enige International Standard niet tot ongeldigheid van de controleresultaten leiden, tenzij de betrokkene – [eiser] – aantoont dat zodanig van de International Standards is afgeweken dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de afwijkingen het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. In dat geval is het aan het Bondsbestuur om aan te tonen dat die afwijkingen niet het belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Er is geen grond om aan te nemen dat gebondenheid aan deze regels van bewijslastverdeling en aan de toepassing van die regels door de tuchtcommissie in de uitspraak van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar zou zijn. Feiten of omstandigheden die daartoe in de specifieke omstandigheden van dit geval aanleiding zouden geven, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
4.4.

Dat het in de procedure die heeft geleid tot het voor [eiser] ongunstige resultaat allemaal niet goed is gegaan heeft [eiser] bij de tuchtrechter kunnen aanvoeren en dat heeft hij ook gedaan. De tuchtrechter heeft daarover vervolgens een goed gemotiveerd oordeel gegeven en geoordeeld dat [eiser] in ieder geval niet heeft aangetoond dat de door hem gestelde afwijkingen het voor hem belastende analyseresultaat hebben veroorzaakt. Aan dat oordeel is [eiser] gebonden. Dat de beslissing van de tuchtcommissie in strijd is met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan niet worden gezegd, laat staan dat gebondenheid daaraan naar die maatstaven onaanvaardbaar zou zijn. [eiser] kan thans in deze procedure in beginsel niet met nieuwe argumenten komen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die meebrengen dat hij die argumenten niet eerder heeft kunnen aanvoeren. Die bijzondere omstandigheden heeft [eiser] niet aangevoerd. Maar nog afgezien daarvan geldt het volgende. [eiser] heeft thans (deels opnieuw) gesteld, dat de navolgende afwijkingen het bedoelde analyseresultaat kunnen hebben veroorzaakt: (a) de DCO sprak nauwelijks Engels en [eiser] nauwelijks Duits, (b) de container heeft ruim een uur in een “vervuild” toilet gestaan, (c) het dopingcontrolestation was niet afgesloten, (d) [eiser] heeft de urine in twee delen geproduceerd, maar de ‘deelsampleprocedure’ is niet gevolgd, (e) vermoedelijk zijn de monsters tijdens het transport, dat meer dan vijftien uur heeft geduurd, niet gekoeld, (f) bij de analyse van zowel het A als het B-monster is dezelfde analist betrokken geweest, (g) het laboratorium heeft niet gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm 17025:2005, (h) voor gebruik van het analyse-apparaat heeft geen kalibratie plaatsgevonden waardoor meetresultaten onzeker zijn en de handtekening is een ‘op de computer ingeplakte handtekening’, waardoor onzeker is of de kalibratie werkelijk is verricht, en (i) de resultaten van de analyse zijn niet op eenduidige en ondubbelzinnige wijze gedaan. Ten aanzien van deze door [eiser] gestelde afwijkingen wordt het volgende overwogen.
4.5.

Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze de omstandigheid sub a, dat [eiser] en de DCO elkaar door taalproblemen niet goed hebben begrepen, heeft kunnen leiden tot de in de monsters aangetroffen verboden stof.
Wat betreft de gestelde afwijking onder b geldt dat [eiser] niet heeft gesteld met welke stoffen de ruimte was vervuild. De enkele omstandigheid dat de container in een (mogelijk) vervuilde ruimte heeft gestaan betekent immers nog niet dat de container als gevolg daarvan vervuild is geraakt met de aangetroffen verboden stof. Dat en hoe dat zou zijn gebeurd heeft [eiser] niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en aannemelijk gemaakt. [eiser] heeft wel gesteld dat het dopingcontrolestation niet was afgesloten (de afwijking sub c), maar hij heeft niet gesteld dat derden die ruimte gedurende de afnameprocedure hebben betreden en dat daarbij de aangetroffen stoffen in de urine terecht zijn gekomen, zodat deze omstandigheid al daarom niet tot het door [eiser] gewenste resultaat kan leiden. Voor de onder 4.4 onder e, f, h en i genoemde afwijkingen geldt eveneens dat [eiser] geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat deze omstandigheden tot het afwijkende analyseresultaat hebben kunnen leiden. Dat het laboratorium ten slotte niet zou hebben gehandeld conform de voor haar geldende ISO-norm (de afwijking onder g) is niet relevant, omdat het hier, zo moet als onvoldoende weersproken worden aangenomen, gaat om regels aangaande de formele erkenning van de competentie van een WADA geaccrediteerd laboratorium en niet om bewijsregels.
Al met al rechtvaardigt een of meer van de hiervoor door [eiser] gestelde (door de Atletiekunie betwiste) afwijkingen niet zonder meer de conclusie dat die afwijkingen tevens moeten hebben geleid tot het voor [eiser] belastende analyseresultaat. Om tot die conclusie te komen had [eiser] nadere, concrete, feiten en omstandigheden moeten stellen. Dat heeft hij net zo min als in de tuchtprocedure gedaan, bij gebreke waarvan voorshands niet kan worden aangenomen dat de gestelde afwijkingen tot het belastende analyseresultaat hebben geleid.

4.6.

Gelet op het voorgaande kan voorshands niet worden aangenomen dat gebondenheid aan de beslissing van de tuchtrechter van 9 december 2014 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of dat de kans groot is dat die beslissing in een aanhangig te maken bodemprocedure zal worden vernietigd. Bij gebreke daarvan is er geen grond voor het treffen van de door [eiser] gevorderde voorzieningen.
4.7.

Een belangenafweging kan het voorgaande niet anders maken. Het belang van [eiser] is duidelijk Hij wil het polsstokhoogspringen blijven beoefenen op het (top)niveau wat hij ambieert en hij wil zich kwalificeren voor de Olympische Spelen van 2016 in Rio de Janeiro. Om dat te bereiken is het noodzakelijk dat hij in verenigingsverband kan blijven trainen en dat hij kan meedoen aan nationale en internationale wedstrijden. Dat daarbij grote vermogensrechtelijke belangen van [eiser] op het spel staan is gesteld noch gebleken. Daartegenover staat het belang van de Atletiekunie dat haar leden, van wie uit een onderzoek blijkt dat zij doping hebben gebruikt, zijn gebonden aan de aan hen opgelegde sancties en dat zij niet langer kunnen deelnemen aan door de Atletiekunie georganiseerde wedstrijden. Dat (algemene) belang van de Atletiekunie behoort onder deze omstandigheden zwaarder te wegen dan het belang van [eiser].

4.8.

De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
[…]

5De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.

wijst het gevorderde af,

Informele vereniging en crowdfunding

Rechtbank Rotterdam 17 april 2015
ECLI:NL:RBROT:2015:2639 (online 17 juli)

Er lijkt hier iets grondig mis te gaan met een crowdfunding website, die zijn geld probeert terug te krijgen namens de groep van investeerders. Het crowdfundingsbedrijf stelt op te treden als lasthebber van een informele vereniging van geldschieters. Het bestaan van de lastgevingsovereenkomst wordt betwist. Het crowdfundingsbedrijf stelt vervolgens dat ze optreedt in opdracht van ” alle leden”  van de informele vereniging, maar kan of wil de namen van de geldschieters niet noemen. Kortom, de gebruikte constructie werkt niet: als er een echte informele vereniging is, dan heeft deze rechtspersoonlijkheid en is het niet nodig om de namen te noemen van de leden, maar dan zou de lening worden afgelost aan de informele vereniging en niet aan de geldschieters. Men kan zich afvragen of hier niet gewoon een commanditaire vennootschap is ontstaan (de daartoe strekkende overeenkomst is vormvrij). 

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vennootschap onder firma Geldvoorelkaar.nl , eiseres,
tegen
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Iconic Media Group Netherlands B.V. , gedaagde sub 1, niet verschenen.

2 [gedaagde 2],

Partijen worden hierna aangeduid als “Geldvoorelkaar”, “Iconic” en “[gedaagde 2]”.

1Het verloop van de procedure

1.1

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 11 september 2014 met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties, en
  • de conclusie van dupliek.
1.2

Tegen Iconic is verstek verleend.
1.3

De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2De vordering

2.1

Geldvoorelkaar heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Iconic en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 25.000,00 (zijnde een deel van de totale vordering, onder reserve van rechten op de invordering van het restant), vermeerderd met de overeengekomen vertragingsrente van 10% per jaar over € 77.810,76, vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van Iconic en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
2.2

Geldvoorelkaar stelt dat zij in deze procedure optreedt als lasthebber van de bij haar onder nummer 30286101 geregistreerde informele vereniging, welke vereniging aan Iconic en [gedaagde 2] een kredietsom van € 68.500,00 in verbruikleen heeft verstrekt onder de voorwaarden zoals opgenomen in de schuldbekentenis met leningnummer 003285.
2.3

Aan haar vordering legt Geldvoorelkaar – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat Iconic en [gedaagde 2] in gebreke zijn gebleven met volledige (tijdige) aflossing van het onder 2.2 genoemd krediet, zodat op grond van artikel 4 van de schuldbekentenis alles wat lastgevers van Iconic en [gedaagde 2] te vorderen hebben, vervroegd en ineens opeisbaar is. Geldvoorelkaar stelt dat zij haar vordering tot € 25.000,00 heeft beperkt ter voorkoming van verplichte procesvertegenwoordiging en ter voorkoming van een hoger bedrag aan griffierecht voor Iconic en [gedaagde 2].
2.4

Bij conclusie van repliek heeft Geldvoorelkaar de grondslag van haar vordering aangevuld. Geldvoorelkaar stelt dat [gedaagde 2] niet alleen uit hoofde van de overeenkomst, maar ook uit hoofde van onrechtmatige daad gehouden is om de schade, zoals gespecificeerd in de dagvaarding, te vergoeden. [gedaagde 2] is de overeenkomst volgens Geldvoorelkaar te lichtvaardig aangegaan, gelet op het feit dat Iconic op 13 september 2014 is uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.

3Het verweer

3.1

[gedaagde 2] betwist allereerst dat er sprake is van lastgeving, omdat een overeenkomst van lastgeving ontbreekt. [gedaagde 2] wordt nu gedagvaard door een groep anonieme personen, waardoor hij wordt geschaad in zijn procespositie. [gedaagde 2] voert aan dat hij er belang bij heeft om te weten wie de lastgevers zijn, omdat de individuele lastgevers anders later ook zelf een procedure tegen hem kunnen starten voor dezelfde gepretendeerde vordering en hij niet weet aan wie en hoeveel hij al heeft betaald.
3.2

[gedaagde 2] heeft betwist dat hij in privé geld heeft geleend van Geldvoorelkaar. [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat de betreffende lening is aangegaan door Iconic, zodat Iconic met haar vermogen aansprakelijk is voor nakoming daarvan en niet [gedaagde 2] in privé.
3.3

Voor het geval geoordeeld zou worden dat [gedaagde 2] als natuurlijk persoon wel hoofdelijk aansprakelijk is, beroept hij zich op dwaling en roept hij de vernietiging van de overeenkomst in en beroept hij zich op de toepasselijkheid van de Wet op het Consumentenkrediet. [gedaagde 2] voert aan dat Geldvoorelkaar is aan te merken als een kredietgever, terwijl zij zich niet aan alle voor kredietgevers geldende wet- en regelgeving heeft gehouden.
3.4

[gedaagde 2] verzoekt om Geldvoorelkaar te veroordelen in de proceskosten, waaronder € 131,00 aan nakosten en € 199,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis.

4De beoordeling

4.1

Geldvoorelkaar stelt dat zij opdracht heeft gekregen van een groep investeerders, die bij Geldvoorelkaar bekend zijn als de informele vereniging met nummer 30286101, om in het belang van en voor rekening van die investeerders ter incassering van hun vordering op [gedaagde 2] jegens [gedaagde 2] op te treden krachtens lastgeving (artikel 7:414 BW), zij het op naam van Geldvoorelkaar. [gedaagde 2] betwist dat er sprake is van lastgeving en wijst op het ontbreken van enige stukken ter onderbouwing daarvan. Dat verweer geeft aanleiding voor een nadere onderbouwing van de gestelde lastgeving door Geldvoorelkaar.
4.2

Geldvoorelkaar stelt in reactie op het verweer van [gedaagde 2] dat zij in opdracht van alle leden van voornoemde informele vereniging optreedt en dat die lastgeving tussen Geldvoorelkaar en elke investeerder is vastgelegd in ‘de betreffende overeenkomst.’ In plaats van de betreffende overeenkomst brengt Geldvoorelkaar slechts een voorbeeld van een investeringsovereenkomst in het geding. Geldvoorelkaar wijst er daarnaast op dat dit voorbeeld ook eenvoudig op haar website is terug te vinden. Het gaat echter niet om de algemene inhoud van dergelijke overeenkomsten, maar om de inhoud van deze specifieke lastgevingsovereenkomst. Het had op de weg van Geldvoorelkaar gelegen om bij conclusie van repliek niet alleen een algemeen voorbeeld, maar de specifieke ‘betreffende’ overeenkomst in het geding te brengen. Daaruit had dan moeten blijken dat een lastgevingsovereenkomst tussen de vereniging en Geldvoorelkaar bestaat.
Gelet op de fase waarin de procedure zich bevindt en het bij conclusie van antwoord op dit punt door [gedaagde 2] gevoerde uitvoerige verweer, ziet de kantonrechter geen aanleiding om Geldvoorelkaar in de gelegenheid te stellen het bestaan van de lastgevingsovereenkomst alsnog te bewijzen. Te meer omdat Geldvoorelkaar daartoe ook geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan. Het bewijsaanbod van Geldvoorelkaar ziet op het ‘toestemming vragen aan de investeerders om hun namen kenbaar te maken en indien en voor zover de kantonrechter dat noodzakelijk acht hun investeringsovereenkomsten met Geldvoorelkaar te overleggen.’ Aan de aangeboden bewijslevering – ten aanzien van de identiteit en de hoedanigheid van de partijen die een vordering tegen [gedaagde 2] hebben ingesteld – zou pas zijn toegekomen als de eerste horde al was genomen, namelijk de vaststelling van het bestaan van een lastgevingsovereenkomst tussen de informele vereniging en Geldvoorelkaar. Die eerste horde is niet genomen.

4.3

De conclusie is dat Geldvoorelkaar, alle overgelegde stukken in aanmerking nemend, niet in haar vordering kan worden ontvangen, omdat zij onvoldoende aangetoond heeft dat zij gerechtigd is het door haar in deze procedure gevorderde bedrag van de vereniging die bij haar bekend is onder nummer 30286101 te innen. De slotsom is dat Geldvoorelkaar niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
4.4

Geldvoorelkaar wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De door [gedaagde 2] (voorwaardelijk) gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [gedaagde 2] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5

Ook ten opzichte van Iconic wordt Geldvoorelkaar niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Weliswaar strekken de door [gedaagde 2] gevoerde verweren in beginsel niet ten gunste van Iconic, maar in het onderhavige geval is sprake van een rechtsverhouding die noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911 (Spektrum/Van der Valk)).

5De beslissing

De kantonrechter:

verklaart Geldvoorelkaar niet ontvankelijk in haar vordering;

Wijziging reglement voor 1 lid onredelijk

Rechtbank Noord-Holland 10 juli 2015
ECLI:NL:RBNHO:2015:5858




Boek 2 vereniging voor woningcomplex in voormalige school (quasi-bungalowpark situatie). Ruzie over voornemen van een lid om een opbouw te bouwen op zijn woning. Wijziging van huishoudelijk reglement in strijd met redelijkheid en billijkheid, nu de wijziging specifiek is gericht op het voorkomen van de door het lid voorgenomen opbouw. 

Vonnis in kort geding van 10 juli 2015
in de zaak van
1. de vereniging DE VERENIGING TOT INSTANDHOUDING VAN HET PROJECT [adres] ,
2. [eiser 2] []- 11. [eiseres 11] ,

tegen [gedaagde] ,

Partijen zullen hierna enerzijds worden aangeduid met ‘de Vereniging’ dan wel met hun respectieve achternamen, dan wel (gezamenlijk) met ‘de Vereniging c.s.’ en anderzijds [gedaagde] genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Partijen sub 2. tot en met 11 en [gedaagde] zijn buren van elkaar in een in 2002 op initiatief en naar ontwerp van [gedaagde] tot woonhuizen verbouwde voormalige school aan de [adres] te [plaats] (hierna: het Project). [gedaagde] bewoont de woning aan de [adres] 2, [eiser 2] en [eiseres 3] die op nummer 2A, [eiser 4] en [eiseres 5]: 2B, [eiser 6] en [eiseres 7]: 2C, [eiser 8] en [eiseres 9]: 2D en [eiser 10] en [eiseres 11]: 2E.
2.2.

In de ‘Akte houdende (oprichting en) statuten van een vereniging’ (hierna: de Statuten) van de Vereniging d.d. 29 augustus 2002 is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Artikel 2 Doel
Het doel van de vereniging is:
a. het toezicht houden op en de coördinatie van de voorschriften en bepalingen terzake van de instandhouding van de eenvormige architectonische uitstraling van de tot het project behorende woningen, waaronder met name de gemeenschappelijke wegen en schuttingen.
(…)
Artikel 9 Verplichtingen, leden en sancties der vereniging
(…)
2. Voorts heeft een lid de volgende verplichtingen:
(…)
b. een lid is verplicht om van zijn woonhuis en het gemeenschappelijke gedeelte een zodanig gebruik te maken, dat hij zijn medeleden en de gebruikers geen nodige overlast bezorgt. In verband hiermee dient hij zich te houden aan de door de vereniging vastgestelde en/of vast te stellen regelen omtrent dat gebruik;
(…)
f. een lid is verplicht op het hem toebehorende perceel; diegenen toe te laten, die ten behoeve van onderhoud, revisie en/of vernieuwing werkzaamheden op zijn perceel moeten verrichten alsmede hen de gelegenheid te geven om deze werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten.
(…)
Huishoudelijk Reglement
Artikel 16
Al hetgeen in deze statuten niet of niet volledig is geregeld, kan, indien daar behoefte bestaat, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, worden geregeld in een huishoudelijk reglement, vast te stellen op voorstel van het bestuur door de algemene vergadering zulks met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.

Statutenwijziging en ontbinding en fusie
Artikel 17
1. Besluiten tot wijziging van deze statuten en tot ontbinding van de vereniging, kunnen slechts genomen worden in een tenminste dertig dagen tevoren geconvoceerde vergadering met een meerderheid van drie/vierde van de uitgebrachte geldige stemmen, waarin tenminste twee/derde van de leden aanwezig of vertegenwoordigd moet zijn. Op de convocatie dient de agenda van de vergadering te worden vermeld, met aanduiding van het punt statutenwijziging of ontbinding. Het ontwerp van de statutenwijzing, welke wordt voorgesteld, moet vanaf de convocatie tot na afloop van de vergadering op een geschikte plaats worden neergelegd, ter inzage voor alle leden.
(…)

2.3.

Op enig moment in 2013 heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning aangevraagd ten behoeve van het realiseren van een opbouw op haar woning (hierna: de opbouw). Aanvankelijk is die omgevingsvergunning bij besluit van B&W van 9 januari 2014 verleend. De Vereniging c.s. heeft daartegen bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij beslissing van 20 mei 2014 gedeeltelijk gegrond is verklaard, als gevolg waarvan de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd. Tegen die weigering heeft [gedaagde] beroep ingesteld.
2.4.

Hangende de uitspraak op beroep heeft de Vereniging (buiten aanwezigheid van [gedaagde]) in de vergadering van 2 oktober 2014 het in de Statuten bedoelde Huishoudelijk Reglement (hierna: het Huishoudelijk Reglement) vastgesteld. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
(…)
Nadere verhelderingen op de statuten
Gebleken is dat er rond de statuten op onderdelen verheldering nodig was, deze verheldering is op de datum van de vaststelling geen nieuwe zienswijze maar een duidelijke weergave van wat al sinds de oprichting van de vereniging gold. Onderstaand wordt artikelsgewijs en waar nodig die helderheid toegevoegd.
(…)
Ad art 2.a onder architectonisch uitstraling wordt onder meer verstaan:
i bestaande buitenschil van het bouwvolume, met haakse muurafscheidingen (geen ronde of scheve bouwvolumes)
ii platte daken, waarop voor de licht toelating uitbouwsels zijn gemaakt met schuine zijden onder 38 graden
iii het houtwerk voor ramen en kozijnen aan de buiten kant dienen van de houtsoort Iroko gemaakt te zijn en worden onderhouden met het middel OLYMPIC OlL STAIN (semi transparent nr 716 Naturaltone cedar)
iv de weg die tot ieders huis loopt dient uniform te blijven op het gehele terrein pas indien er een meerderheid bestaat onder de aanwezige leden op een daartoe bijeengeroepen en rechtsgeldige vergadering kan er af geweken worden van één van de bovenstaande punten. (min.2/3 van de leden vertegenwoordigd)
(…)
Ad art 9.2.b het woord …nodige… moet als vervallen worden beschouwd en onder overlast wordt onder meer verstaan:
i geluid – of stank- overlast
ii verkeerobstakels op de gedefinieerde wegen
iii verminderen van lichtinval
iv structureel inkijk veroorzaken bij andere leden
pas indien er een meerderheid bestaat onder de aanwezige leden op een daartoe bijeengeroepen en rechtsgeldige vergadering kan er af geweken worden van één van de bovenstaande punten. (min. 2/3 van de leden vertegenwoordigd)
Ad art 9.2.f te lezen als toegevoegd aan dit artikel …….echter zulks pas na adequate afstemming van tijd, omvang en activiteit
Ad art 9.2.g toevoegen: 9.2.g Ieder lid is verplicht veranderingen aan de buitenkant van zijn woonhuis vooraf in een vergadering der vereniging te bespreken en pas na het akkoord van de meerderheid van de leden de gemeentelijk toestemmingen en dergelijke te gaan vragen. Na een dergelijk akkoord zal de verenigingdaarover niet in de bezwaarprocedure gaan.
(…)

2.5.

Bij uitspraak op beroep van 12 februari 2015 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank onder meer als volgt overwogen en geoordeeld:
(…)
Tot slot blijkt uit het advies van de commissie dat de rechte zuidgevel geen vermindering van privacy, uitzicht, toetreding van zon- en daglicht tot gevolg heeft. De afname van de bezonning en toetreding van daglicht wordt voor het grootste deel veroorzaakt door hetgeen het bestemmingsplan toestaat. Verder zijn de Franse balkons in de zuidgevel niet in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, aldus de commissie in punt 6 en 7 van het door verweerder overgenomen advies. De rechtbank ziet geen dan wel onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in punt 6 en 7 van de advies van de commissie is overwogen. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat de belangen van de derde partijen niet zozeer worden geraakt door de strijdigheden van het bouwplan met het bestemmingsplan maar juist door die onderdelen van het voorliggende bouwplan die wel conform het bestemmingsplan zijn.

10. De stelling van eiseres dat de herroeping van de verleende omgevingsvergunning niet rust op een draagkrachtige motivering, treft dan ook doel. De overige grieven behoeven geen bespreking meer. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voorts zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien ex artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het bezwaar van de derde partijen alsnog ongegrond te verklaren.
(…)

2.6.

Bij brief van 22 juni 2015 heeft de Afdeling Omgevingsvergunning van de gemeente [plaats] (hierna: de gemeente) een ‘Constructie geen bezwaar’-verklaring afgegeven ten aanzien van de door (de constructeur van) [gedaagde] ingediende constructieberekening ten behoeve van de opbouw.
2.7.

Eind juni 2015 heeft [gedaagde] een aanvang gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van het realiseren van de opbouw.


Strijd met de Statuten en/of het Huishoudelijk Reglement

5.15.

Tot slot heeft de Vereniging c.s. aan haar vordering in conventie ten grondslag gelegd dat [gedaagde] met het realiseren van de opbouw in strijd handelt met het bepaalde in de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat in de Statuten is bepaald dat de leden elkaar geen overlast mogen veroorzaken en in het Huishoudelijk Reglement is opgenomen wat onder overlast verstaan moet worden. Volgens [gedaagde] is het niet mogelijk om de statuten te wijzigen met de vaststelling van een huishoudelijk reglement, zodat die wijziging niet rechtsgeldig is. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.16.

In artikel 9 van de Statuten is opgenomen dat een lid verplicht is om van zijn woonhuis en het gemeenschappelijke gedeelte een zodanig gebruik te maken, dat hij zijn medeleden en de gebruikers geen overlast bezorgt en dat hij zich in verband hiermee dient te houden aan de door de vereniging vastgestelde en/of vast te stellen regelen omtrent dat gebruik. Door middel van vaststelling van het Huishoudelijk Reglement van 2 oktober 2014 heeft de Vereniging – conform het bepaalde in de Statuten – die nadere regelen gesteld. Anders dan [gedaagde] betoogt, is dat dus geen wijziging van de Statuten, maar slechts een nadere invulling van de daarin vastgelegde regels. Toepassing van het Huishoudelijk Reglement op de opbouw van [gedaagde] leidt ertoe dat die opbouw in strijd is met dat huishoudelijk reglement en dus in beginsel onrechtmatig is.
5.17.

[gedaagde] heeft tot haar verweer echter tevens gesteld dat het toepassen van het Huishoudelijk Reglement op haar opbouw in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en dat de Vereniging c.s. daarmee misbruik van recht maakt. Dat verweer treft doel. Het volgende is daarvoor redengevend.
5.18.

Gelet op de datum van de totstandkoming van het Huishoudelijk Reglement (2 oktober 2014, derhalve ruimschoots ná het indienen van de bouwaanvraag voor de opbouw in 2013) en de in het Huishoudelijk Reglement gekozen bewoordingen voor de nadere uitwerking van de in de Statuten opgenomen term ‘overlast’ (“ verminderen van lichtinval ” en “ structureel inkijk veroorzaken bij andere leden ”) heeft het er voorshands alle schijn van dat deze ‘nadere regelen’ primair (zo niet uitsluitend) zijn ingegeven door de wens van de Vereniging c.s. om de opbouw van [gedaagde] te voorkomen. Dat geldt niet alleen voor het in het Huishoudelijk Reglement opgenomen ‘Ad art 9.2.b’ onder iii en iv als vorenstaand geciteerd, maar ook voor de gewenste toevoeging aan de statuten van een nieuw artikel 9.2.g, waarin is opgenomen dat ieder lid verplicht is ‘veranderingen aan de buitenkant van zijn woonhuis vooraf in een vergadering der vereniging te bespreken en pas na het akkoord van de meerderheid van de leden de gemeentelijk toestemmingen en dergelijke te gaan vragen’. Weliswaar kunnen de Statuten – zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld – niet worden gewijzigd door middel van het Huishoudelijk Reglement, zodat deze bepaling niet tot het daarin tot uitdrukking gebrachte resultaat (toevoeging aan de Statuten) kan leiden, maar de bepaling als zodanig draagt wel bij aan de schijn van het tot iedere prijs willen voorkomen van het realiseren van de opbouw door [gedaagde].
5.19. Op grond van het bovenstaande acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de Vereniging c.s. in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt dan wel misbruik maakt van recht, door het Huishoudelijk Reglement onverkort toe te passen op de opbouw van [gedaagde]. Ook deze grondslag kan de vordering in conventie dan ook niet dragen.