Gerechtshof Arnhem 19 oktober 2010
ECLI:NL:GHARN:2010:BQ2281 (online 8 mei 2015)
Bungalowpark-zaak, alsnog gepubliceerd. Het lid zegde het lidmaatschap op 30 december 2007 op. Toepassing van artikel 2:36 lid 1 en lid 2 BW geeft dat het lidmaatschap eindige op 31 december 2008, zo oordeelt het hof. Het lid stelt echter dat zijn lidmaatschap met 1 januari 2008 is geëindigd omdat van hem redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij zijn lidmaatschap -tot 31 december 2008- zou laten voortduren (kennelijk een beroep doend op artikel 2:36 lid 1 in fine).
Het hof overweegt dat “niet gesteld of gebleken is dat [de] kosten ten opzichte van het verleden aanzienlijk zijn gestegen”. Dit doet vermoeden dat het lid met meer succes een beroep had kunnen doen op art. 2:36 lid 3 BW: “Een lid kan voorts zijn lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een maand nadat een besluit waarbij […] zijn verplichtingen zijn verzwaard, hem is bekend geworden of medegedeeld; het besluit is alsdan niet op hem van toepassing.” Niet blijkt dat de statuten de leden deze bevoegdheid ontzeggen, artikel 2:63 lid 3 vereist niet dat de verzwaring van verplichtingen “aanzienlijk” is.
- Toevoeging 18.03.2020: voor de praktijk van groot belang is de volgende overweging (die niet over verenigingsrecht gaat, maar wel de grondslag geeft voor de verplichting voor bewoners om mee te blijven betalen):
- “[appellant] profiteert van het onderhoud en het beheer van het bungalowpark. Zijn kavel maakt deel uit van een groter geheel en de waarde van zijn kavel wordt mede daardoor bepaald. De omslag van de -door de vereniging gemaakte- kosten betreffende het onderhoud en het beheer is geregeld via de bijdrageverplichting van de leden van de vereniging. Met deze regeling wordt een doelmatig beheer van het bungalowpark bereikt. ”
- “Zoals onder 4.5 is overwogen profiteert [appellant] van het door de vereniging verrichte onderhoud en beheer. De kosten daarvan komen ten laste van de vereniging. Aldus staat tegenover de verarming van de vereniging een verrijking van [appellant]. Voor deze verrijking bestaat geen rechtvaardiging in de omstandigheid dat -mede ten behoeve van de kavel van [appellant]- erfdienstbaarheden zijn gevestigd zonder dat daarbij vergoedingen zijn bedongen. Een dergelijke vergoeding vormde geen onderdeel van de erfdienstbaarheden omdat bij de opzet van het bungalowpark is gekozen voor een omslag van de kosten via een vereniging. [appellant] was da armee bekend bij de verkrijging van zijn kavel op het bungalowpark, is lid geworden van de vereniging en heeft aldus deze opzet geaccepteerd. Hieruit volgt tevens dat de verrijking niet aan [appellant] wordt opgedrongen.
- “Uit hetgeen [hierboven] is overwogen volgt dat de vereniging op grond van ongerechtvaardigde verrijking -artikel 6:212 BW- een vordering heeft op [appellant] ter zake van onderhoud en beheer.
Arrest van de vijfde civiele kamer van 19 oktober 2010
inzake [appellant],
tegen:
de rechtspersoonlijkheid bezittende (sic!) vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Bungalowpark De Holter Weide, geïntimeerde,
1Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 10 november 2009.
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 8 februari 2010; het daarvan opgemaakte proces-verbaal is onderdeel van de stukken.
1.2
Daarna heeft [appellant] bij memorie van grieven 11 grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en één nieuwe productie in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd, overeenkomstig de appeldagvaarding, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vordering van de vereniging, destijds eiseres in conventie en verweerster in reconventie, alsnog in zijn geheel zal afwijzen en de vordering van [appellant], destijds gedaagde in conventie en eiser in reconventie, alsnog in zijn geheel zal toewijzen, met veroordeling van de vereniging in de kosten van beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord tevens akte houdende vermeerdering van eis heeft de vereniging de grieven bestreden, vier producties in het geding gebracht, haar bewijsaanbod uit de eerste aanleg herhaald en haar eis vermeerderd. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen en, in de hoofdzaak rechtdoende, [appellant] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vereniging te betalen de somma van € 4.333,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.505,25 vanaf 7 januari 2009, althans vanaf datum dagtekening van deze memorie, alles tot aan de datum der algehele voldoening toe, en [appellant] zal veroordelen in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
1.4
Na beraad partijen heeft [appellant] arrest gevraagd en gefourneerd. Vervolgens heeft ook de vereniging gefourneerd voor arrest.
2De grieven
De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en zullen gezamenlijk worden behandeld voor zover hieronder niet anders is overwogen.
3De vaststaande feiten
3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
3.2
[appellant] is sinds 28 mei 1999 eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen aan [het adres], kadastraal bekend gemeente Rijssen-Holten sectie B nummer 4520. De onroerende zaak betreft een perceel grond met daarop een recreatiebungalow/chalet.
3.3
Bovengenoemde onroerende zaak maakt deel uit van Bungalowpark De Holter Weide, voorheen Bungalowpark De Prins genaamd.
3.4
Bungalowpark De Holter Weide omvat naast de percelen voor recreatiebungalows/chalets, zoals het perceel van [appellant], twee percelen die de infrastructuur en de collectieve voorzieningen op het park bevatten. Van deze twee percelen is de vereniging eigenaar.
3.5
Artikel 7 lid 1 van de akte van levering houdt in: “De comparanten, handelend als gemeld, verklaren dat met betrekking tot het verkochte op deze overeenkomst van toepassing zijn de bepalingen opgenomen in de gemelde Algemene Bepalingen “De Prins”. Deze bepalingen worden geacht een onverbrekelijk geheel met deze overdracht uit te maken. Koper verklaart een exemplaar van de Algemene Bepalingen “De Prins” te hebben ontvangen. Alle daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen zijn voldoende aan partijen bekend, die daarvan geen nadere vermelding in de onderhavige akte verlangen, verbindende partijen zich tot een richtige nakoming daarvan onder de bepalingen als in die voorwaarden opgenomen.”
3.6
Artikel 11 sub a van de Algemene Bepalingen houdt, voor zover van belang, in dat iedere eigenaar van een kavel verplicht is toe te treden tot de vereniging van eigenaren van het bungalowpark. Artikel 11 sub b van de Algemene bepalingen houdt in: “Voorzover niet uit het sub a hiervoor bepaalde voortvloeiende, is iedere eigenaar van een kavel verplicht bij te dragen in de kosten van het tuinonderhoud van het gehele bungalowpark naar rato van het aantal aan hem toebehorende zomerhuizen ten opzichte van alle bestaande en zomerhuizen in dit park.”
3.7
Na verkrijging van de door hem gekochte kavel op het bungalowpark is [appellant] lid geworden van de vereniging.
3.8
Volgens artikel 1 van de statuten van de vereniging heeft de vereniging onder meer als doel het beheren en onderhouden van de infrastructuur en de collectieve voorzieningen van al hetgeen dat gelegen is in het bungalowpark.
3.9
Artikel 3 van de statuten van de vereniging bepaalt: “De geldmiddelen om haar doel te bereiken krijgt de vereniging uit de financiële bijdragen der leden en andere wettige en geoorloofde middelen.”
3.10
Artikel 8 lid 2 van de statuten van de vereniging bepaalt : “Het lid is verplicht een evenredig deel te dragen van de gemeenschappelijke lasten, de administratieve kosten van de vereniging en in de fondsen goedgekeurd door de algemene vergadering en gevormd ter dekking van toekomstige gemeenschappelijke uitgaven.”
3.11
Artikel 9 lid 4 van de statuten van de vereniging bepaalt: “Na vaststelling van de begroting wordt de individuele bijdrage vastgesteld door gelijkelijke omslag per woning”.
3.12
Artikel 9 lid 5 van de statuten bepaalt: “Na afloop van elk boekjaar wordt door het bestuur een jaarverslag over het afgelopen boekjaar opgemaakt waarin onder meer de verantwoording over het beheer van fondsen is opgenomen. Mocht een overschot of een tekort in het exploitatiefonds bestaan dan wordt dit overgeboekt naar het volgende boekjaar en wordt hier mede bij de vaststelling van de volgende begroting rekening gehouden. ”
3.13
[appellant] heeft het lidmaatschap van de vereniging per 1 januari 2008 opgezegd bij e-mail bericht van 30 december 2007. De vereniging heeft deze opzegging bij brief van 4 januari 2008 aan [appellant] bevestigd.
4De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Het bungalowpark is niet gesplitst in appartementsrechten. De vereniging waarvan een eigenaar van een kavel op het bungalowpark ingevolge de toepasselijke Algemene Bepalingen verplicht lid is, is derhalve een gewone vereniging en geen vereniging zoals bedoeld in artikel 5:124 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Aldus is er geen onlosmakelijk verband tussen de eigendom van een kavel op het bungalowpark en het lidmaatschap van de vereniging. Het verplichte lidmaatschap van de vereniging is op grond van artikel 2:35 BW opzegbaar.
4.2
Ingevolge artikel 2:36 lid 1 BW was [appellant] bevoegd tegen het einde van een boekjaar met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken zijn lidmaatschap te beëindigen. Ingevolge artikel 2:36 lid 2 BW heeft de onder 3.13 vermelde opzegging tot gevolg dat het lidmaatschap per 31 december 2008 is geëindigd. [appellant] stelt echter dat zijn lidmaatschap met 1 januari 2008 is geëindigd omdat van hem redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij zijn lidmaatschap -tot 31 december 2008- zou laten voortduren. De uitzondering waarop [appellant] zich beroept moet terughoudend worden uitgelegd aldus dat een dergelijke uitzondering niet te snel kan worden aangenomen. [appellant] noemt in dit verband spanningen binnen de vereniging doordat er meningsverschillen zijn met het bestuur van de vereniging over de bij de leden in rekening te brengen kosten. Het betreft hier kosten welke in de algemene ledenvergadering door een meerderheid van de leden zijn goedgekeurd. Tegen deze achtergrond en rekening houdend met de omvang van kosten, waarvan niet gesteld of gebleken is dat deze kosten ten opzichte van het verleden aanzienlijk zijn gestegen, is het hof van oordeel dat [appellant] zijn beroep op de uitzondering in artikel 2:36 lid 1 BW onvoldoende heeft onderbouwd. Aldus is het lidmaatschap van [appellant] eerst per 31 december 2008 geëindigd en is hij over 2008 de door de vereniging gevorderde verenigingsbijdrage verschuldigd. Grief I faalt.
4.3
De grieven II tot en met X hebben alle betrekking op de kosten die de vereniging aan [appellant] in rekening brengt na beëindiging van zijn lidmaatschap. De kosten betreffen park- en beheerkosten alsmede de kosten voor de levering van gas, water en elektra.
4.4
[appellant] is eigenaar van een kavel met daarop een recreatiebungalow/chalet dat deel uitmaakt van een bungalowpark. De kavel van [appellant] is bestemd voor privé- gebruik. De vereniging is eigenaar van twee kavels. Deze kavels zijn bestemd voor collectief gebruik. Dit is vervolgens nader geregeld door onder meer de vestiging van erfdienstbaarheden met de kavels van de vereniging als lijdend erf. [appellant] heeft niet betwist dat deze twee kavels geen zelfstandige functie danwel geen zelfstandig doel hebben en dat deze kavels slechts dienstbaar zijn aan de tot privé-gebruik bestemde kavels zoals de kavel van [appellant]. [appellant] heeft voorts niet betwist dat het beheer en het onderhoud van de kavels van de vereniging enkel en alleen ten dienste is van de kavels die voor privé-gebruik bestemd zijn.
4.5
[appellant] profiteert van het onderhoud en het beheer van het bungalowpark. Zijn kavel maakt deel uit van een groter geheel en de waarde van zijn kavel wordt mede daardoor bepaald. De omslag van de -door de vereniging gemaakte- kosten betreffende het onderhoud en het beheer is geregeld via de bijdrageverplichting van de leden van de vereniging. Met deze regeling wordt een doelmatig beheer van het bungalowpark bereikt. De bungaloweigenaren kunnen via hun lidmaatschap van de vereniging invloed uitoefenen op het beheer en inzicht krijgen in de kosten daarvan.
Bij de aankoop van zijn kavel op het bungalowpark was [appellant] bekend met deze regeling en is ook lid geworden van de vereniging. Hij is ongeveer 9 jaar lid geweest van de vereniging. Door de beëindiging van zijn lidmaatschap is ook een einde gekomen aan zijn uit het lidmaatschap voortvloeiende bijdrageverplichting. De Algemene bepalingen, de statuten van de vereniging noch de in het geding gebrachte leveringsakte van 18 november 1993 geven een voorziening voor de omslag van de kosten van onderhoud en beheer voor het geval een kaveleigenaar geen lid is van de vereniging. Dit is slechts anders voor de kosten van het onderhoud van de tuin van het gehele bungalowpark. Het hof verwijst hiervoor naar het onder 3.5 geciteerde artikel 11 van de Algemene bepalingen. Voor wat betreft de daar bedoelde kosten kan de vereniging haar vordering op [appellant] daarop baseren. Nu verder -behalve via het lidmaatschap van de vereniging– geen regeling is getroffen voor de bijdrage aan de vereniging in de kosten van het onderhoud en het beheer kan ook een -eventueel- derdenbeding in artikel 7 lid 5 van de leveringsakte van 18 november 1993 de vereniging niet baten.
4.6
Zoals onder 4.5 is overwogen profiteert [appellant] van het door de vereniging verrichte onderhoud en beheer. De kosten daarvan komen ten laste van de vereniging. Aldus staat tegenover de verarming van de vereniging een verrijking van [appellant]. Voor deze verrijking bestaat geen rechtvaardiging in de omstandigheid dat -mede ten behoeve van de kavel van [appellant]- erfdienstbaarheden zijn gevestigd zonder dat daarbij vergoedingen zijn bedongen. Een dergelijke vergoeding vormde geen onderdeel van de erfdienstbaarheden omdat bij de opzet van het bungalowpark is gekozen voor een omslag van de kosten via een vereniging. [appellant] was da armee bekend bij de verkrijging van zijn kavel op het bungalowpark, is lid geworden van de vereniging en heeft aldus deze opzet geaccepteerd. Hieruit volgt tevens dat de verrijking niet aan [appellant] wordt opgedrongen.
4.7
Uit hetgeen onder 4.4-4.6 is overwogen volgt dat de vereniging op grond van ongerechtvaardigde verrijking -artikel 6:212 BW- een vordering heeft op [appellant] ter zake van onderhoud en beheer.
4.8
De kosten die de vereniging aan haar leden in rekening brengt ter zake van onderhoud en beheer worden besproken in de algemene ledenvergadering. Vervolgens wordt hierover een besluit genomen waarvoor een meerderheid vereist is. Achteraf vindt door het bestuur verantwoording van de uitgaven plaats. De ledenvergadering wordt daarbij geadviseerd door een kascommissie. [appellant] heeft kritiek op de gang van zaken in de vereniging maar heeft ten aanzien van deze kosten zijn stellingen niet onderbouwd. Op geen enkele wijze is gebleken dat de opgevoerde -en aan de leden doorberekende- kosten niet overeenkomen met de werkelijk gemaakte kosten. Het is niet doenlijk om precies te achterhalen welk deel van deze kosten als schade -artikel 6:212 BW- kunnen worden toegerekend aan het perceel van [appellant]. Het hof begroot daarom deze schade op het bedrag dat de vereniging hiervoor ook aan haar leden in rekening brengt.
4.8
[appellant] is bereid te betalen voor de kosten van water, gas en elektra, ook bij wege van voorschot. Het hof leest hierin dat [appellant] erkent dat hij ter zake gas, water en elektra een schuld heeft aan de vereniging. Ten aanzien van deze vordering heeft [appellant] gesteld dat de afgenomen hoeveelheid via meters wordt vastgesteld. [appellant] heeft de in rekening gebrachte hoeveelheden niet gemotiveerd betwist. [appellant] heeft ook de hiervoor in rekening gebrachte tarieven niet gemotiveerd betwist. Hij heeft enkel aangevoerd dat hij inzage wenst in de door de vereniging aan de leveranciers betaalde bedragen. Gesteld noch gebleken is dat de door de vereniging gehanteerde tarieven afwijken van de door haar leveranciers hiervoor gehanteerde tarieven.
4.9
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter in het bestreden vonnis de vordering in conventie van de vereniging terecht heeft toegewezen en de vordering in reconventie van [appellant] terecht heeft afgewezen. Aldus behoeven de grieven van [appellant] geen nadere bespreking meer.
4.10
De vereniging heeft haar vordering vermeerderd. [appellant] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat het hof de vermeerderde vordering zal toewijzen.
4.11
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
6De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo) van 8 september 2009, behoudens voor zover [appellant] daarbij in conventie ter zake de hoofdsom is veroordeeld tot de daar genoemde bedragen en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vereniging te betalen
€ 4.333,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.505,25 vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de verenigingbegroot op € 1.264,– voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 262,– voor griffierecht;
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;wijst het meer of anders gevorderde af.