Mislukt royement (Snel Tot Ziens)

Rechtbank Rotterdam 12 november 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:9330


Mislukt “royement”. Vereniging is niet duidelijk of het gaat om ontzetting of om opzegging. De leden hebben geen succen met het interne beroep bij de landelijke vereniging en ook niet kort geding, maar wel in onderhavige bodemprocedure. Geen geldig besluit tot onzetting, nu wangedrag van de leden niet voldoende is aangetoond door de vereniging. Geen geldig besluit tot opzegging, nu dit is genomen door een ALV waarbij de toegang aan de betreffende leden geweigerd was. Volgens de rechter maakt dit het besluit ongeldig. 
De statuten van de vereniging voorzien kennelijk niet opzegging van het lidmaatschap door het bestuur “wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren”.




Vonnis van 12 november 2014 (bij vervroeging)

in de zaak van
1[eiser1], 2. [eiser2] ,  3. [eiser3] , eisers,
tegen de vereniging SNEL TOT ZIENS POSTDUIVENHOUDERSVERENIGING , gedaagde,

Partijen zullen hierna [woonplaats] (enkelvoud) en Snel Tot Ziens genoemd worden.

2De feiten

2.1.

Snel Tot Ziens is een hobbyvereniging van postduivenhouders in de Rotterdamse wijk Crooswijk.
2.2.

[woonplaats] is al geruime tijd lid van Snel Tot Ziens. Binnen Snel Tot Ziens vormt [woonplaats] een combinatie (meerdere leden die onder één naam en vanaf hetzelfde hok vanaf één erf aan wedvluchten deelnemen) genaamd [combinatie].
2.3.

In de statuten van Snel Tot Ziens is onder meer opgenomen:
“ Artikel 6 Het lidmaatschap eindigt door:
a. opzegging bij aangetekend schrijven aan de secretaris;
(…)
c. royement (op voordracht van de meerderheid van het bestuur door een algemene vergadering met een besluit van 2/3 meerderheid).
Bij meerderheidsbesluit van het bestuur kan een lid in afwachting van het royementsbesluit worden geschorst. 
2.4.

Het huishoudelijk reglement van de Nederlandse Postduiven Organisatie (NPO), dat ook het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens is, bepaalt onder meer:
“ Artikel 30
1. Door Bestuur N.P.O. wordt tenminste drie maanden voor Algemene Ledenvergadering N.P.O. aan de Afdelingen en de kiesmannen N.P.O. kennis gegeven wanneer Algemene Vergadering N.P.O. wordt gehouden, (…).”
4. Oproeping en agenda worden dertig dagen voor Algemene Vergadering N.P.O. verzonden en gepubliceerd met inachtneming van het bepaalde in Statuten artikel 27 lid 3.
5 Van de in lid 4 van dit artikel genoemde termijn kan worden afgeweken indien Bestuur N.P.O. dit noodzakelijk acht. 
2.5.

Per brief van 4 maart 2013 heeft de heer [persoon1], toenmalig voorzitter van Snel Tot Ziens, onder meer het volgende aan [woonplaats] geschreven:
“N.a.v. het voorval op de beurs te Houten zaterdag 02-03-2013 j.l. moet ik u
(de [combinatie] bestaande uit 3 personen) namens bestuur en leden mededelen dat de vereniging Snel tot Ziens geen prijs meer stelt op het lidmaatschap van onze vereniging, hierin spelen ook eerdere voorvallen tussen u en andere leden een rol.
Omdat na het vertrek van enkele leden dit ook n.a.v. uw instelling, en door dit nieuwe voorval, diverse leden hebben besloten hun lidmaatschap op te zeggen, ziet het bestuur zich genoodzaakt deze beslissing te nemen.
Het bestuur en leden hopen dat u deze beslissing wilt accepteren en u ([combinatie]) uw lidmaatschap op wilt zeggen, hiermede geven wij aan dat u in deze situatie geen financiële verplichtingen meer heeft aan devereniging Snel tot Ziens.
Tevens willen wij via dit schrijven u ook, (om complicaties te voorkomen) de toegang tot de a.s. (18-3-2013) vergadering ontzeggen.
U begrijp[t] dat gezien de situatie die zich voor heeft gedaan wij geen andere mogelijk[heid] zien, zeker niet nu er zoveel leden hun mening betreffende uw lidmaatschap hebben kenbaar gemaakt en daardoor devereniging S.T.Z. geen bestaansrecht meer zal hebben.
Mocht u om welke reden dan ook geen gehoor aan ons verzoek willen geven dan zien wij ons genoodzaakt deze situatie bij het NPO bestuur aanhangig te maken wat een zodanige tijd in beslag kan nemen dat er van deelname aan de concoursen voorlopig geen mogelijkheid is voor u.
Daar om geven wij u ([combinatie]) het advies ons voorstel te accepteren en zien wij p.v. Snel tot Ziens uw schrijven met een opzegging van uw drieën tegemoet.”

2.6.

Op 18 maart 2013 heeft een algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens plaatsgevonden. Bij deze algemene ledenvergadering zijn [woonplaats] niet aanwezig geweest. Naar aanleiding van deze vergadering is een ongedateerde brief aan [woonplaats] gezonden waarin onder meer is opgenomen:
 De Vergadering betreffende het onderwerp beëindiging is op de ledenvergadering van 18-03-2013 genomen door 25 van de 29 bij de NPO ingeschreven leden.
De stemverhouding is 20-leden tegen uw lidmaatschap
3 leden voor uw lidmaatschap
2 leden blanco
Deze maatregel gaat onmiddellijk in. D.D. 18-03-2013 en geldt voor
de totale [combinatie] [nummer1]
bestaande uit [eiser2] [nummer2]
[eiser1] [nummer3]
[eiser3] [nummer4]

Reden Het uiten doormiddel van woord en gebaar tijdens het afgelopen seizoen tegen andere leden , waardoor er veel wrevel en ongenoegen heerste en diverse leden aangaven hier niet meer van gediend te zijn en als deze maatregel niet genomen zou worden zij de vereniging zullen verlaten met als gevolg dat de vereniging1657 dan gedoemd zou zijn zich te ontbinden.
Daar veel van de resterende leden al een ver gevorderde leeftijd hebben zal dit voor deze leden het einde van hun hobby betekenen. 

2.7.

Tegen dit besluit heeft [woonplaats] bezwaar ingesteld bij het Tucht en Geschillencollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie (TGC). Bij uitspraak van 18 april 2013, verzonden 17 mei 2013, heeft het TGC geoordeeld dat [woonplaats] weer als lid van Snel Tot Ziens dient te worden aangenomen.
2.8.

Tegen de uitspraak van het TGC heeft [woonplaats] beroep ingesteld bij het Beroepscollege van de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie. Het beroepscollege heeft bij uitspraak van 24 juni 2013 zich onbevoegd geacht om in de zaak uitspraak te doen en de uitspraak van het TGC vernietigd.
2.9.

Tijdens de algemene ledenvergadering van Snel Tot Ziens van 24 april 2013 is wederom over de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] gestemd. Het bestuur van Snel Tot Ziens heeft geconcludeerd dat een meerderheid van de leden op die vergadering voor beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] heeft gestemd.
2.10.

Per e-mail 3 juli 2013 heeft [persoon1] aan [woonplaats] laten weten dat er geen duiven meer op Snel Tot Ziens kunnen worden aangeboden.
2.11.

Een brief van het Arrondissementsparket Midden Nederland, onderdeel Slachtofferzorg OM, aan de heer [eiser3] van 18 september 2013 betreffende het incident op de beurs te Houten op 2 maart 2013 luidt onder meer als volgt:
“ Met deze brief laat ik u weten dat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan in de strafzaak met bovengenoemd kenmerk.

Uitspraak van de rechtbank
De uitspraak van de rechtbank wordt een vonnis genoemd. De rechter heeft de verdachte op vrijdag 24 mei 2013 veroordeeld tot:
∙ Een geldboete ter hoogte van 200,00 euro (…).

Vonnis is onherroepelijk
Het vonnis in onherroepelijk.(…)

Verzoek om schadevergoeding is niet-ontvankelijk
In het vonnis heeft de rechtbank uw vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. (…) 

2.12.

Bij vonnis van 5 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening tot ongedaanmaking van de besluiten waarbij het lidmaatschap van [woonplaats] is beëindiging geweigerd wegens gebrek aan spoedeisend belang. Het gerechtshof ’s-Gravenhage heeft dit vonnis bij arrest van 22 juli 2014 bekrachtigd.

3Het geschil

3.1.

De vordering van [woonplaats] luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Snel Tot Ziens te veroordelen om:
I alle drie royementsbesluiten van [woonplaats] in te trekken, zowel die van 4 maart 2013 (voor zover de brief van die datum als een besluit te beschouwen is), als die van 18 maart 2013 en die van 24 april 2013;
II [woonplaats] te behandelen als was hij niet geroyeerd, zo lang er geen nieuw royementsbesluit tegen hem genomen is en dit na rechterlijke of tuchtrechterlijke toetsing in stand is gebleven;
III de NPO te berichten, dat [woonplaats] niet geroyeerd is, en dat hij beschouwd moeten worden als nimmer geroyeerd te zijn geweest;
IV aan [woonplaats] een bedrag van € 1.525,46 (zegge: duizendvijfhonderdvijfentwintig euro en 46 eurocent) te betalen als vergoeding van de schade die [woonplaats] heeft geleden door of ten gevolge van de beslissingen van het bestuur van Snel Tot Ziens als genoemd onder vordering I;
alles wat gevorderd wordt onder I, II en III onder oplegging van een dwangsom van
€ 500,00 per dag en per eiser dat Snel Tot Ziens nalatig blijft aan het in dezen te wijzen vonnis na drie dagen na betekening van het vonnis te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,00 per eiser;
met veroordeling van Snel Tot Ziens in de kosten van deze procedure.

3.2.

Het verweer van Snel Tot Ziens strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [woonplaats] in de kosten van de procedure.
3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[woonplaats] heeft zijn vordering tot intrekking van de royementsbesluiten gebaseerd op de stelling dat bij de totstandkoming van die besluiten is gehandeld in strijd met de wet en met de statuten en het huishoudelijk reglement van Snel Tot Ziens. Gelet op die grondslag zal de rechtbank de vordering sub I tot intrekking van de aldaar genoemde besluiten begrijpen als een vordering om de besluiten nietig te verklaren dan wel te vernietigen zoals bedoeld in artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (BW) respectievelijk artikel 2:15 BW.
4.2.

In het besluit van 18 maart 2013 is sprake van de “beëindiging van het lidmaatschap” en van een “maatregel” die onmiddellijk in gaat. Op de stembriefjes van de vergadering van 24 april 2013 wordt gesproken van de “beëindiging / royement” van (het lidmaatschap van) [woonplaats]
4.3.

Het recht van vereniging is geregeld in de artikelen 26 tot en met 52 van Boek 2 BW. De bepalingen van Boek 2 BW zijn dwingendrechtelijk van aard met dien verstande dat daarvan slechts kan worden afgeweken voor zover de wet dit toestaat (artikel 2:25 BW).
4.4.

Artikel 2:35 lid 1 BW geeft een limitatieve opsomming van de wijzen waarop het lidmaatschap van eenvereniging eindigt. Beëindiging van het lidmaatschap van een vereniging door middel van royement is in die opsomming niet genoemd. Uit dit artikellid volgt dat het lidmaatschap van een vereniging eindigt door, voor zover hier van belang, opzegging door de vereniging of door ontzetting.
4.5.

Ontzetting uit het lidmaatschap is een bestraffende vorm van opzegging en kan volgens artikel 2:35 lid 3 BW alleen worden uitgesproken wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van devereniging handelt, of wanneer een lid de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. Uit artikel 2:35 lid 2 BW volgt dat de vereniging het lidmaatschap kan opzeggen in de gevallen in de statuten genoemd, en voorts wanneer het lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld, te voldoen, alsook wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
4.6.

Partijen zijn het erover eens dat binnen voormeld juridisch kader de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] primair als ontzetting en subsidiair als opzegging dienen te worden gezien.
4.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 4 maart 2013 geen besluit tot ontzetting/opzegging vormt. Voor zover de vordering sub I betrekking heeft op een besluit genomen op 4 maart 2013, is deze derhalve niet toewijsbaar.
4.8.

Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, is ingevolge artikel 2:14 BW nietig.
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon is ingevolge artikel 2:15 BW vernietigbaar:
a. wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen;
b. wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist;
c. wegens strijd met een reglement.
4.9.

[woonplaats] stelt dat de besluiten om de volgende redenen niet in stand kunnen blijven:
  • het aan alle besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] ten grondslag liggende verwijt is niet juist;
  • het besluit tijdens de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven, [woonplaats] niet in de gelegenheid zijn gesteld om bij de algemene ledenvergadering aanwezig te zijn en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij een gekwalificeerde meerderheid;
  • het besluit op de algemene ledenvergadering van 24 april 2013 is in strijd met de Statuten en het Huishoudelijk Reglement, omdat de algemene ledenvergadering niet tijdig is uitgeschreven en het ‘royement’ niet is uitgesproken bij gekwalificeerde meerderheid.
4.10.

Snel Tot Ziens betwist dat er gebreken kleven aan de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats]
Snel Tot Ziens heeft aangevoerd dat er sprake is van wangedrag van [eiser3] tegenover Snel Tot Ziens. Ter onderbouwing van dat wangedrag verwijst zij naar het incident tijdens de Beurs te Houten, de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie en de als productie 2 bij conclusie van antwoord overgelegde spreekaantekeningen van [persoon1] voor de algemene ledenvergadering van 24 april 2013. Door dit wangedrag benadeelt [woonplaats] Snel Tot Ziens onredelijk, zodat ontzetting mogelijk is, althans kan redelijkerwijs van Snel Tot Ziens niet gevergd worden het lidmaatschap te laten voortduren, zodat opzegging mogelijk is, aldus Snel Tot Ziens.

4.11.

Naar oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat sprake is van wangedrag van [eiser3]. Weliswaar heeft op 2 maart 2013 een incident plaatsgevonden tussen hem en een voormalig lid van Snel Tot Ziens, maar hiervoor is dit voormalig lid vervolgd en veroordeeld, terwijl [eiser3] in de strafrechtelijke procedure als het slachtoffer is aangemerkt. De rechtbank volgt Snel Tot Ziens niet in haar stelling dat [eiser3] desondanks verwijt treft, omdat wie als dader en wie als slachtoffer wordt aangemerkt afhangt van wie (als eerste) aangifte doet. Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert ingevolge artikel 161 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingend bewijs van dat feit op. Aangenomen moet worden dat de strafrechter bij zijn oordeel heeft meegewogen of de verdachte handelde uit noodweer.
Voorts blijkt dit wangedrag niet uit de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde correspondentie. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien in welk opzicht [eiser3] in die correspondentie die grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Zowel in de spreekaantekeningen van [persoon1] als in de verklaringen van Snel Tot Ziens ter comparitie is aangegeven dat de verhouding tussen [woonplaats] en (een deel van de) overige leden van Snel Tot Ziens stroef is. Snel Tot Ziens heeft echter, mede gelet op het gemotiveerde verweer van [woonplaats], onvoldoende onderbouwd uit welke concrete feiten en omstandigheden het aan [eiser3] verweten wangedrag heeft bestaan. Daarbij heeft Snel Tot Ziens bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom eventueel wangedrag van [eiser3] ook tot ontzetting dan wel opzegging van het lidmaatschap van [eiser1] en [eiser2] dient te leiden. Onvoldoende redengevend daartoe is dat [woonplaats] als een combinatie deelnam aan wedvluchten, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser1] en [eiser2] niet gezamenlijk of individueel ook aan die wedvluchten zouden kunnen deelnemen.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de vereisten die artikel 2:35 BW aan ontzetting dan wel opzegging stelt.
4.13.

Met betrekking tot het besluit van 18 maart 2013 heeft [woonplaats] aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld aanwezig te zijn bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013, waar over de beëindiging van zijn lidmaatschap werd gestemd. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten die de wet en de statuten en het huishoudelijk reglement aan dergelijke vergaderingen stellen.
4.14.

Ingevolge artikel 2:38 BW hebben alle leden die niet geschorst zijn toegang tot de algemene ledenvergadering en hebben daar ieder één stem. Niet in geschil tussen partijen is dat [woonplaats] niet geschorst is geweest, zodat hij toegang had tot de algemene ledenvergadering. Dit uitgangspunt blijft ook gelden in het geval dat de toenmalige voorzitter van Snel Tot Ziens aan [woonplaats] heeft verzocht om niet bij de algemene ledenvergadering van 18 maart 2013 aanwezig te zijn om onrust op die vergadering te voorkomen. Een besluit tot schorsing is immers ingevolge artikel 6 onder c van de Statuten een meerderheidsbesluit van het bestuur en gesteld noch gebleken is dat een dergelijk meerderheidsbesluit tot schorsing is genomen. De algemene ledenvergadering waarop het besluit tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] is genomen voldoet daarmee niet aan de vereisten die artikel 2:38 BW daaraan stelt.
4.15.

Om deze redenen zijn de besluiten van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig en is het daarop gerichte deel van de vordering (onderdeel I) toewijsbaar. Gelet daarop kan in het midden blijven of a) de oproeping correct is geschied en b) op de algemene ledenvergaderingen van 18 maart 2013 en 24 april 2013 met een gekwalificeerde meerderheid is gestemd voor de beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] De rechtbank komt aan bewijsvoering dienaangaande niet meer toe.
4.16.

Onderdeel II van de vordering van [woonplaats] zal worden afgewezen. Het gevorderde is naar oordeel van de rechtbank zo ruim geformuleerd dat onvoldoende duidelijk is waar [woonplaats] op doelt. Desgevraagd is ter comparitie namens [woonplaats] geen verdere helderheid over het gevorderde sub II verstrekt. Voorts voorziet de rechtbank dat een toewijzing van het gevorderde zal leiden tot executieproblemen.
4.17.

Het in onderdeel III gevorderde zal eveneens worden afgewezen. Nu een verklaring voor recht wordt gegeven dat de besluiten tot beëindiging van het lidmaatschap van [woonplaats] nietig zijn, hebben deze besluiten geen werking. Daaruit volgt dat [woonplaats] niet als geroyeerd (althans ontzet dan wel opgezegd) dienen te worden beschouwd.
4.18.

[woonplaats] heeft de door haar geleden schade als gevolg van het handelen van Snel Tot Ziens, mede gelet op de betwisting hiervan door Snel Tot Ziens, onvoldoende onderbouwd, zodat dit deel van de vordering (onderdeel IV) zal worden afgewezen. Het had op de weg van [woonplaats] gelegen om de vordering nader te onderbouwen, bijvoorbeeld onder overlegging van de op de gevorderde kosten betrekking hebbende facturen en aankoopbonnen.
4.19.

Snel Tot Ziens zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld als hierna vermeld, dit in verband met de aan [woonplaats] verleende toevoeging.
Bij deze kostenbegroting worden de volgende posten in aanmerking genomen:
4.20.

Nu [woonplaats] door één advocaat is vertegenwoordigd, zal de rechtbank de proceskostenveroordeling ten gunste van alle eisers brengen ter nadere onderlinge verrekening.

5De beslissing

De rechtbank
5.1.

verklaart voor recht dat de besluiten van Snel Tot Ziens tot beëindiging van het lidmaatschap van 18 maart 2013 en 24 april 2013 nietig zijn;
5.2.

veroordeelt Snel Tot Ziens in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [woonplaats] vastgesteld op:

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Vereniging en overeenkomst (De Krim)

Rb. Noord-Holland 27 maart 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:3822(online 13 november 2014)

Op grond van art. 2:46 BW kan een vereniging overeenkomsten sluiten met derden en daarbij de leden binden. Hiervoor is wel vereist dat de statuten uitdrukkelijk bepalen dat de vereniging ten laste van leden verplichtingen kan aangaan. In dit geval is  een ingewikkelde quasi-VVE constructie opgezet voor een bungalowpark en wordt de beheersvergoeding verhoogd. De onder art. 2:46 BW vereiste statutaire bepaling blijkt echter de ontbreken. Het lid is niet gebonden aan de verhoogde beheersvergoeding.


Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap N.V. Exploitatiemaatschappij De Krim,
eisende partij
verder ook te noemen: EMK, tegen
[naam gedaagde], gedaagde partij

Het procesverloop

1. Bij dagvaarding van 5 augustus 2013 heeft EMK een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord genomen. EMK heeft vervolgens bij conclusie van repliek op het antwoord gereageerd, waarna [gedaagde] schriftelijk van dupliek heeft gediend.
2. Vervolgens is op vandaag uitspraak bepaald.

De feiten

3. EMK is een onderneming op het gebied van recreatie. Zij beheert, verhuurt en exploiteert recreatieobjecten en centrale voorzieningen, onder meer op Vakantiepark De Krim aan de Roggeslootweg te De Cocksdorp op Texel.
4. Op Vakantiepark De Krim bevinden zich onder meer 500 recreatiebungalows welke toebehoren aan individuele eigenaren dan wel zakelijk gerechtigden.
5. De eigenaren dan wel zakelijk gerechtigden van de bungalows zijn lid van de “Coöperatieve Vereniging van Bungaloweigenaren van het Villapark Residentie Texel U.A.” (hierna: de vereniging).
6. De statuten van de vereniging luiden, voor zover van belang, als volgt:
“ Artikel 1
In deze statuten en het reglement wordt verstaan onder:
b. “gemeenschappelijke zaken”: de tot de gemeenschappelijk gebruik en nut van de leden van de verenigingdienende zaken die voor de vereniging daartoe in eigendom worden verkregen, zoals centraal antenne-systeem, groenstroken, paden en wegen, parkeerplaatsen, rioolwater afvoeren, waterleidingen en andere in de grond aanwezige installaties en systemen, voorzover deze zich niet in de grond van derden bevinden;
(…)
Artikel 3
1. Het doel van de vereniging is, in het daartoe ten behoeve van haar leden uit te oefenen bedrijf, te voorzien in de stoffelijke behoeften van haar leden door:
  1. het in eigendom verkrijgen van de gemeenschappelijke zaken;
  2. het beheren en exploiteren van de gemeenschappelijke zaken (…)
  3. het sluiten van overeenkomsten met haar leden (…)
  4. het sluiten met derden van soortgelijke overeenkomsten als hiervoor in dit artikel onder 1.c. omschreven (…)
  5. het verrichten en bevorderen in de meest uitgebreide zin van al hetgeen met het vorenstaande in direct of indirect verband staat of in het belang van haar leden noodzakelijk of gewenst is.
(…)
Artikel 7
(…)

2. Een lid is gehouden gebruik te maken van de in het reglement omschreven door de vereniging te verlenen diensten en in verband daarmede verplicht bij de verkrijging van zijn lidmaatschap een daartoe strekkende overeenkomst als omschreven in het reglement met de vereniging aan te gaan door het zich verbinden bij de artikel 23 lid 1 van deze statuten bedoelde notariële akte tot naleving van de bedingen van het reglement.

(…)
Artikel 21

1. Het reglement geeft nadere regels omtrent de door de vereniging te verlenen diensten en de exploitatie en het beheer van de gemeenschappelijke zaken.

Bepalingen in het reglement in strijd met deze statuten of de wet worden voor niet geschreven gehouden.

2. Ieder lid is gehouden tot naleving van alle bepalingen van het reglement en in verband daarmede verplicht zich bij de verkrijging van zijn lidmaatschap in de in artikel 23 lid 1 van deze statuten bedoelde notariële akte, voorzover nodig, uitdrukkelijk daartoe jegens de vereniging te verbinden.

(…)”

7. Artikel 5 van het reglement luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Bij de verkrijging van een lidmaatschap krachtens bijzondere titel – anders dan krachtens legaat – dient het lid met de vereniging de volgende overeenkomst aan te gaan.
(…)

3. Het lid – mits gerechtigde van een lidmaatschap – verplicht zich jegens de vereniging tot het volgende:

a. De hem toebehorende recreatie-bungalow te laten controleren en eventueel te laten onderhouden middels een beheers-overeenkomst met de naamloze vennootschap “N.V. Exploitatiemaatschappij De Krim”, gevestigd te Texel, in welke beheers-overeenkomst ondermeer is bepaald dat iedere eigenaar van een zomerbungalow zelf tot verhuur van de zomerbungalow bevoegd is. (…)”
8. [gedaagde] is als eigenaar van een recreatiebungalow aan [adres] lid van de vereniging.
9. In de akte van levering van [gedaagde] wordt met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen verwezen naar een akte van levering van 1 maart 1994, waarvan een afdruk van die bepalingen aan de akte van levering is gehecht. De akte van levering bepaalt dat die bepalingen worden geacht woordelijk in deze akte te zijn opgenomen en daarmee een geheel te vormen.
10. De akte van levering van 1 maart 1994 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Koper verbindt zich jegens gemelde Coöperatieve Vereniging:
(…)
d. tot strikte naleving van de beheers-overeenkomst, welke verkoper met betrekking tot het toezicht op en het eventuele onderhoud en de eventuele verhuur van de bungalow en de daarbij behorende grond en het toezicht-, het onderhoud- en het gebruik van gemeenschappelijke terreinen met de naamloze vennootschap “N.V. Exploitatiemaatschappij De Krim” te Cocksdorp op Texel is aangegaan;

(…)”

11. Op 25 november 2011 is naar aanleiding van het akkoord van de ledenvergadering van de vereniging op 8 oktober 2011 een nieuwe beheerovereenkomst gesloten, welke op 1 januari 2012 van kracht is geworden voor een periode van 5 jaar en welke de eerdere beheerovereenkomsten heeft vervangen (hierna: de beheerovereenkomst).
12. Artikel 6.3 van de beheerovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…) Eigenaren zonder een individuele Overeenkomst tot verhuur met De Krim welke hun woning zelf aan derden ter beschikking stellen wordt voor de betreffende bungalow een provisie berekend van 8,5 % exclusief zwembadbijdrage en exclusief BTW over de netto (marktconforme) catalogusprijs in het hoogseizoen en over 75 % van de catalogusprijs in andere perioden. Deze korting wordt dan niet meer gecombineerd met de bestaande reguliere kortingen. Het hoogseizoen geldt voor aankomsten vanaf de eerste vrijdag in juli tot en met de laatste vrijdag in augustus. (…)”

Het geschil

13. EMK vordert – na vermeerdering van eis – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.420,28, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van factureren tot de dag van voldoening, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 296,25 en tot betaling van de proceskosten.
14. EMK heeft – kort weergegeven – het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. EMK stelt zich op het standpunt dat de vereniging volgens de koop-/leveringsakte(n) bevoegd is besluiten te nemen inzake de catalogusprijzen en de hoogte van de provisie ten aanzien van eigenaren van bungalows die geen gebruik maken van de diensten van EMK, maar de boekingen zelf verzorgen. [gedaagde] is een zelf verhurende eigenaar en is op grond van de beheerovereenkomst aan EMK 10 % provisie verschuldigd. [gedaagde] is vanaf 5 juli 2012 in gebreke met betaling van facturen. EMK stelt zich op het standpunt dat de beheerovereenkomst tot stand is gekomen naar aanleiding van een conform de statuten genomen besluit van de vereniging. EMK heeft [gedaagde] tevergeefs aangemaand en zag zich door de wanbetaling van [gedaagde] genoodzaakt de vordering ter incasso uit handen te geven.
15. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Daartoe stelt [gedaagde] – samengevat – dat de tussen EMK en de vereniging gesloten beheerovereenkomst hem niet bindt. De vereniging is op grond van de statuten en het reglement alleen bevoegd tot het sluiten van een overeenkomst met EMK voor zover deze betrekking heeft op gemeenschappelijke aangelegenheden, terwijl de beheerovereenkomst betrekking heeft op individuele diensten en individuele eigenaren. [gedaagde] is slechts gebonden aan de beheerovereenkomst van 1 september 1986, waarin een provisie van 5 % is vastgelegd. Daarnaast is EMK gehouden tot naleving van het volledige dienstenpakket zoals omschreven in de beheerovereenkomst van 1 september 1986, maar verleent zij slechts de beperkte diensten zoals omschreven in de beheerovereenkomst van
1 januari 2012. Bij brief van 15 november 2011 heeft de gemachtigde van [gedaagde] EMK hierop gewezen. Voorts heeft [gedaagde] bij brieven van 19 september en 18 oktober 2012 EMK erop gewezen dat zij gehouden is tot naleving van de beheerovereenkomst van 1 september 1986. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij gerechtigd is betaling van de provisie ter hoogte van 5 % op te schorten, totdat EMK de overeengekomen dienstverlening nakomt.

De beoordeling

16. Tussen partijen is in geschil de vraag of [gedaagde] als lid van de vereniging is gebonden aan de beheerovereenkomst, nu hij hier zelf niet mee heeft ingestemd. [gedaagde] acht zich op grond van de akte van levering (productie 1 van [gedaagde]) slechts gebonden aan de beheerovereenkomst van 1 september 1986. Het volgende wordt hiertoe overwogen.
17. De vereniging is een coöperatieve vereniging waarop de bepalingen van titel 3 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn, alsmede op grond van artikel 2:53a BW de meeste bepalingen van titel 2 van boek 2 over verenigingen.
18. In deze zaak gaat het om de vraag of de vereniging haar leden kan binden aan een met een derde, in casu EMK, gesloten overeenkomst. Op grond van artikel 2:46 BW kan een vereniging voor zover dit in de statuten uitdrukkelijk is bepaald ten laste van de leden verplichtingen aangaan. Alle verplichtingen die leden kunnen worden opgelegd moeten derhalve een statutaire basis hebben. Uit de statuten moet duidelijk blijken om wat voor verplichtingen het gaat. Onvoldoende is dat de bevoegdheid van een vereniging in zijn algemeenheid wordt vastgelegd. Het toekennen van de bevoegdheid dient onder beperkingen en voorwaarden te geschieden.
19. De statuten, het reglement en het kwalitatief beding in de akte van levering in ogenschouw nemende is de kantonrechter van oordeel dat een lid bij verkrijging van het lidmaatschap zich jegens de vereniging verplicht een beheerovereenkomst met EMK te sluiten. In de statuten is immers bepaald dat een lid bij verkrijging van het lidmaatschap verplicht is een overeenkomst met de vereniging aan te gaan door zich bij notariële akte te verbinden tot naleving van de bepalingen van het reglement. In het reglement is vervolgens opgenomen dat een lid zich jegens de vereniging verplicht de hem toebehorende recreatiebungalow te laten controleren en eventueel te laten onderhouden middels een beheerovereenkomst met EMK. In dat kader heeft [gedaagde] ten tijde van het verkrijgen van het lidmaatschap zich gebonden aan de van kracht zijnde beheerovereenkomst.
20. In de statuten noch in het reglement is evenwel in duidelijke bewoordingen een bepaling opgenomen, waarin staat dat de vereniging met derden ten laste van haar leden een (beheer)overeenkomst kan sluiten ter zake van verplichtingen over het onderhoud en de verhuur van de bungalows. [Noot: de verwijzing naar het reglement lijkt mij een onjuistheid, althans wat in het reglement staat kan niet relevant zijn voor art. 2:46 BW.]
Hoewel de kantonrechter denkbaar acht dat de bedoeling van de vereniging en EMK is geweest dat zij nieuwe beheerovereenkomsten kunnen sluiten, welke in overeenstemming zijn met ontwikkelingen op het bungalowpark, staat dit niet uitdrukkelijk in de statuten vermeld. Gelet op artikel 2:46 BW is dit echter wel vereist. Dat de beheerovereenkomst door een meerderheidsbesluit van de algemene vergadering van de Vereniging tot stand is gekomen, maakt voorgaande niet anders. Nu een meerderheid heeft ingestemd met het sluiten van de beheerovereenkomst, kan het bestuur daar een volmacht aan ontlenen om namens de voorstemmers een beheerovereenkomst te sluiten. Die volmacht gaat gelet op bovenstaande niet zo ver dat ze alle leden kan binden.
21. Het voorgaande betekent dat de tussen de vereniging en EMK gesloten beheerovereenkomst en de daarin overeengekomen provisie [gedaagde] niet kan binden.
22. [gedaagde] is echter wel gebonden aan de beheerovereenkomst van 1 september 1986. Hij beroept zich in deze echter op opschorting wegens wanprestatie. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] – gelet op de samenhang tussen de verbintenis van EMK en die van [gedaagde] – gerechtigd is betaling van de provisie op te schorten, totdat EMK de tegenprestatie, de overeengekomen dienstverlening, nakomt.
23. Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van EMK tot betaling van de hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen.
24. De uitslag van de procedure brengt mee dat de proceskosten voor rekening van EMK komen.

De beslissing

De kantonrechter:

Wijst de vorderingen van EMK af.

Veroordeelt EMK in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 300,00 voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde].

Verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Wanneer schriftelijk stemmen in ALV?

Rb Noord-Holland 13 augustus 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:7559

VVE zaak, bij uitzondering. Wanneer moet je schriftelijk stemmen op een ALV?
Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.” Leden niet goed voorgelicht over gevolgen. Tegenvoorstel / amendement niet aan ALV voorgelegd. Bestuur had zorgvuldiger onderzoek moeten doen bij opstellen voorstel. Strijd met art. 2:8 BW, besluit vernietigd.


Beschikking in de zaak van:
[naam], verzoekende partij [verder ook te noemen: [verzoeker]]
tegen de vereniging(*) Vereniging van Eigenaars [X], verwerende partij [verder ook te noemen: de VvE]
(*) Noot: dit is een ongelukkige aanduiding. Het gaat om een VVE, geen gewone vereniging.

De uitgangspunten

3. Bij akte van 17 februari 1993 zijn een vijftal kavels gelegen aan en nabij [straatnaam x] en [straatnaam Z]te [Plaats] (kadastraal bekend onder sectie [letter], nummers [nummers]) gesplitst in appartementsrechten (verder: het complex). Voorts is een Vereniging van Eigenaars opgericht, genaamd Vereniging van Eigenaars van het appartementencomplex “[X]”.
4. Krachtens de splitsingsakte is het Modelreglement uit 1992 (hierna: Modelreglement) van toepassing verklaard, behoudens de daarin opgenomen uitzonderingen.
5. Artikel 17 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“(…)

2. Bij huishoudelijk reglement kan het gebruik van de privé gedeelten nader geregeld worden.

3. Iedere eigenaar en gebruiker is verplicht bij het gebruik van het privé gedeelte het reglement en het huishoudelijk reglement in acht te nemen.

(…)

5. De vloerbedekking van de privé gedeelten dient van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden tegengegaan. Met name is het niet toegestaan parket of stenen vloeren aan te brengen, tenzij dit geschiedt op zodanige wijze dat naar het oordeel van het bestuur geen onredelijke hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en/of gebruikers.

(…)”

6. Artikel 20 van het Modelreglement luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Het voorkomen van geluidshinder kan nader worden geregeld bij huishoudelijk reglement.”

7. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement (hierna het Oude Huishoudelijk Reglement) luidde tot 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“(…)
* Bij het bepalen van geluidsoverlast, in welke vorm dan ook, wordt een minimale demping van 15 dB gehanteerd.”

8. [verzoeker] is sinds 30 juli 2008 eigenaar van één van de 65 appartementsrechten en gerechtigd tot 12/836 deel in de gemeenschap. [verzoeker] heeft na eigendomsverkrijging de aanwezige vloerbedekking in zijn appartement laten vervangen door een PVC product.
9. Bij besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE is een nieuw Huishoudelijk Reglement goedgekeurd, waarbij onder meer artikel 7 onder d is aangepast.
10. Artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement luidt vanaf 6 maart 2014, voor zover relevant, als volgt:
“ (…)
  • Harde vloerbedekking en/of andere vloerbedekking is alleen toegestaan met een dempende onderlaag, deze dient de TNO isolatie-index voor contactgeluiden (ISO-norm) met 10 dB of meer te verbeteren. Het verdient aanbeveling deze normering bij aanbrengen te laten certificeren.
  • Het bestuur houdt zich het recht voor, om namens of in opdracht van de V.V.E., aanpassingen of voorzieningen te eisen, als na schriftelijke klachten van bewoners, niet aan de gestelde geluidsreductie wordt voldaan.”

Het geschil

11. [verzoeker] heeft verzocht bij beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het besluit van 6 maart 2014 van de vergadering van de VvE tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te vernietigen en de werking van voornoemd besluit te schorsen conform het bepaalde in artikel 5:130 lid 4 BW tot op het verzoek onherroepelijk is beslist, kosten rechtens.
12. Daartoe stelt [verzoeker] dat de vergadering in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door voormeld besluit te nemen. Volgens de leverancier van de PVC vloer en het van toepassing zijnde Huishoudelijk Reglement is een ondervloer niet nodig, aldus [verzoeker]. De nieuwe eigenaar van het appartement onder dat van [verzoeker], [A], klaagt over geluidsoverlast. Door [verzoeker] wordt betwist dat hiervan sprake is. De vorige onderburen hebben nimmer geklaagd en in het appartement loopt [verzoeker] op kousenvoeten of viltsloffen. In maart 2013 is [a] benoemd tot voorzitter van het bestuur van de VvE. Vervolgens is een nieuw Huishoudelijk Reglement opgesteld welke bij wijze van hamerslag is goedgekeurd door de vergadering van de VvE. Vanwege zijn hoge leeftijd en broze gezondheid acht [verzoeker] het onwenselijk om zijn vloer te moeten laten voorzien van een ondervloer en acht daarom het besluit onredelijk. Uit de notulen van de vergadering van de VvE blijkt niet hoe de stemverhouding ligt. Blijkens artikel 44 lid 2 van het Modelreglement dienen besluiten als deze in beginsel te worden genomen met 2/3 meerderheid.
13. De VvE stelt zich op het standpunt dat in redelijkheid en billijkheid tot het besluit is gekomen. Het besluit is genomen met 52 geldige stemmen; 7 eigenaren waren met kennisgeving afwezig en er waren 6 leegstaande woningen. Gelet op het bepaalde in artikel 17 lid 5 van het Modelreglement dient de vloerbedekking van een zodanige samenstelling te zijn dat contactgeluiden zo veel mogelijk worden beperkt. Op grond van artikel 20 van het Modelreglement kan het voorkomen van geluidshinder nader worden geregeld bij Huishoudelijk Reglement. [verzoeker] heeft bij aankoop van het appartement een verklaring ondertekend waarin hij zich akkoord heeft verklaard met de bepalingen van het Modelreglement en het Huishoudelijk Reglement. De VvE stelt zich voorts op het standpunt dat na de recente wijziging sprake is van een soepelere norm.

De beoordeling

14. Ter beantwoording staat de vraag of het besluit om artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement te wijzigen, moet worden vernietigd. Ingevolge artikel 5:124 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de artikelen 2:14 en 2:15 BW eveneens van toepassing op de VvE. Deze artikelen zien respectievelijk op de nietigheid van een besluit wegens strijd met de wet of de statuten/akte van splitsing en op de vernietiging van een besluit (onder andere) als zij naar inhoud of totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Gelet op het bepaalde in artikel 5:130 BW geschiedt de vernietiging door een uitspraak van de kantonrechter op verzoek van een eigenaar die daartoe een redelijk belang heeft. Toetsingsmaatstaf is de vraag of de vergadering van de VvE bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
19. Ook acht de kantonrechter de wijze van besluitvorming in strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Gelet op het gevoelige onderwerp – conflict over geluidsoverlast tussen de voorzitter van het bestuur en een appartementseigenaar – lag het voor de hand een schriftelijke stemming te gelasten waarbij de eigenaren voor of tegen konden stemmen. In plaats daarvan is de stemming gedurende de algemene ledenvergadering door middel van hand op steken gedaan, waarbij door [a] als voorzitter en tevens belanghebbende is gevraagd of iemand tegen de voorgestelde wijzigingen in het Huishoudelijk Reglement was.
20. Bovendien is gesteld noch gebleken dat de eigenaren zijn voorgelicht over de gevolgen van het besluit. Zo kan de situatie zich voordoen dat een eigenaar voldoet aan de – door het bestuur gehanteerde uitleg van de – oude norm (een zachte vloerbedekking met een geluidsreductie van 15 dB), maar niet aan de nieuwe norm, omdat hij geen ondervloer heeft. De kantonrechter acht in dit kader tevens van belang dat, zoals onweersproken is gesteld door [verzoeker], de door hem voorgestelde gedoogclausule niet is voorgelegd aan de vergadering, hoewel hij dit wel heeft verzocht.
21. Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat de zorgvuldigheid gebiedt dat het bestuur vooraf goed onderzoek verricht naar de vraag welke geluidsreductie noodzakelijk is en naar de wijze waarop een reductie van 10 dB kan worden gerealiseerd en of hiervoor een ondervloer noodzakelijk is. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat dit is gebeurd. Integendeel, door [c] is verklaard dat hij de tekst in het nieuwe Huishoudelijk Reglement heeft overgenomen uit een ander Huishoudelijk Reglement.
22. Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het besluit zowel inhoudelijk als ten aanzien van de wijze van totstandkoming in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en vernietigd dient te worden.
23. [verzoeker] heeft voorts verzocht het besluit te schorsen totdat hierover onherroepelijk is beslist. Nu bij einduitspraak wordt beslist, bestaat geen belang (meer) bij het verzoek het gewraakte besluit te schorsen. De verzochte schorsing zal daarom worden afgewezen.

De beslissing

De kantonrechter:Vernietigt het besluit van de vergadering van de VvE van 6 maart 2014 tot wijziging van artikel 7 onder d van het Huishoudelijk Reglement. […]

Ontslag statutair directeur vereniging

Rechtbank Rotterdam 7 augustus 2014
ECLI:NL:RBROT:2014:9129

Ontslag enig bestuurder van een vereniging, tevens werknemer. Eindigt door besluit tot ontslag als bestuurder ook de arbeidsovereenkomst? Zijn de 15-april arresten ook van toepassing op verenigingen? De kantonrechter lijkt aan te nemen van wel, in dat geval zou de arbeidsovereenkomst echter beëindigd zijn.
In de zogenoemde 15-april arresten [] heeft de HR geoordeeld dat een vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft [] Deze regels zijn ook van toepassing op de situatie dat, naast de rechtspersonenrechtelijke verhouding tussen een vereniging en de bestuurder, een arbeidsovereenkomst bestaat.”
Op basis hiervan kan toch geen beschikking ex 7:685 worden gegeven tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nu de dienstbetrekking van de bestuurder reeds door het ontslagbesluit is beëindigd? De contractueel afgesproken ontslagvergoeding berekend volgens het uitgangspunt van de kantonrechtersformule ” lijkt mij op zich geen grondslag voor toepassing van de procedure van art. 7:685 BW. 
De rechter kwam eerder voor een bestuurder van een stichting tot een tegengesteld oordeel, in een grondige uitspraak: ECLI:NL:RBROE:2009:BI3032

beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, in de zaak van de vereniging Woningbouwvereniging [X] [X] gevestigd te [X] [X], verzoekster, tegen [verweerder] wonende te [woonplaats], verweerder,

Partijen worden hierna aangeduid als “[Woningbouwvereniging]” respectievelijk [verweerder]

De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende relevante feiten:
2.1

[Woningbouwvereniging] is een toegelaten woninginstelling in de zin van de Woningwet. Zij wordt bestuurd door een bestuur dat bestaat uit één natuurlijk persoon, in de statuten “de directeur” genoemd. Deze statutair bestuurder is tevens directeur van de werkorganisatie.
2.2

Conform haar statuten kent [Woningbouwvereniging] een Raad van Commissarissen (RvC), bestaande uit
5 leden, die worden benoemd door de Raad van Afgevaardigden (RvA). De RvC heeft de bevoegdheid de bestuurder te benoemen, te schorsen en te ontslaan. Hij houdt toezicht op het beleid van de bestuurder en op de algemene gang van zaken bij [Woningbouwvereniging] en de met haar verbonden onderneming. De RvC vervult de rol van werkgever waar het de uitoefening van de taken van de directeur betreft.
2.3

De RvA wordt benoemd door en uit de leden van de vereniging en fungeert namens hen als adviseur voor het bestuur. De RvA adviseert de RvC bij benoeming, schorsing of ontslag van de directeur-bestuurder
2.4

[verweerder], geboren op [geboortedatum]is op 1 februari 2001 in dienst getreden bij [Woningbouwvereniging] en per 30 juni 2003 benoemd tot statutair directeur. Laatstelijk bekleedde hij de functie van directeur-bestuurder. Zijn bruto maandsalaris bedraagt € 9.045,82 ex 8% vakantietoeslag.
2.5

De arbeidsovereenkomst van [verweerder] houdt onder artikel 3 lid 3 in geval van beëindiging de volgende voorziening in:
“[Woningbouwvereniging] is verplicht de heer [verweerder] bij tussentijdse ongevraagde beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de Raad van Commissarissen (…) zonder dat ontslag zijn uitsluitende of voornaamste reden vindt in handelingen of nalatigheid van de heer [verweerder], rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, ter zake van schadeloosstelling te voldoen een bedrag ineens (lump sum), berekend volgens het uitgangspunt van de kantonrechtersformule zoals deze toegepast wordt bij een ontbindingsprocedure.”

2.6

De conclusie van het verslag van de beoordeling d.d. 29 november 2013 van [verweerder] luidt:
“De [verweerder]vervult een zware en verantwoordelijke functie als directeur/bestuurder. Het beheersmatige deel van de functie wordt naar tevredenheid vervuld. De RvC heeft waardering voor hetgeen tot stand is gebracht bij de [Woningbouwvereniging]. Echter de bestuurlijke en relationele aspecten van de functie zijn minder goed tot ontwikkeling gekomen en de groei hierin stagneert. De functie vraagt om een meer extern georiënteerde, open en verbindende basishouding.

Op grond van de thans geldende governancecode voor de volkshuisvestingsbranche wordt een bestuurder voor een periode van 4 jaar benoemd. Daarna wordt bezien of verlenging al dan niet aan de orde is. [verweerder] is inmiddels bijna 13 jaar werkzaam als bestuurder in dezelfde functie en in feite dus bezig aan zijn 4e termijn.

Merkbaar is – ook voor hemzelf- dat relaties met veel stakeholders in de loop der jaren zijn “verzuurd”. Het gaat daarbij ook om zeer cruciale relaties zoals met de eigen RvA, de bewonersorganisatie en de RvC. Dit acht de RvC een ongewenste situatie.

De RvC is van mening dat het aanbeveling verdient dat de heer [verweerder] op korte termijn omziet naar een andere functie. Zij biedt de heer [verweerder] hulp en steun bij het vinden van een nieuwe werkkring.“

2.7

Bij besluit van 11 april 2014 heeft de RvC [verweerder] ontslagen als bestuurder. Dit ontslag is hem bevestigd bij brief van 14 april 2014. Aan dit ontslag is de non-actiefstelling van [verweerder] gekoppeld, in afwachting van een beslissing met betrekking tot de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
2.8

Vanaf 13 juli 2013 en ook ten tijde van dit ontslagbesluit was de RvC niet voltallig, maar bestond uit 2 leden.
2.9

Na het ontslag van [verweerder] is in de drie vacatures in de RvC voorzien. Per 13 mei 2014 is de RvC weer voltallig.

3Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1

Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, gelegen in een wijziging in de omstandigheden, met ingang van de vroegst mogelijke datum, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] van
€ 108.550,00 bruto, met zijn veroordeling in de kosten van het geding. …

4Het verweer

4.1

Het verweer strekt primair tot afwijzing van het ontbindingsverzoek, subsidiair, in geval van toewijzing, daarbij een in goede justitie vast te stellen vergoeding toe te kennen, met veroordeling van [Woningbouwvereniging] in de kosten van de procedure.
Daartoe heeft [verweerder] voor zover van belang en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd:

4.2

Niet het gestelde disfunctioneren, maar het van [verweerder] af willen vanwege de door hem -in het belang van [Woningbouwvereniging]- genomen verantwoordelijkheid om de verhouding tussen de onderscheiden stakeholders binnen de vereniging aan te pakken en te optimaliseren is de werkelijke reden voor het ontbindingsverzoek. Het feit dat [verweerder] de RvC er in 2012 op heeft gewezen dat herbenoeming van 2 commissarissen voor een derde termijn in strijd zou zijn met de statuten van [Woningbouwvereniging], is door de nog resterende twee commissarissen aangegrepen als reden voor ontslag. De RvC heeft in korte tijd geprobeerd een ontslagdossier op te bouwen door een gefingeerde beoordeling over 2013 en het op onrechtmatige wijze schorsen en ontslaan van hem als bestuurder per 14 april 2014.
4.3

In de statuten wordt geen onderscheid gemaakt tussen ontheffing uit de bestuursfunctie en beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit heeft tot gevolg dat ook de beslissing van [Woningbouwvereniging] tot het indienen van het onderhavige ontbindingsverzoek door de nietigheidsanctie wordt geraakt, die het besluit om [verweerder] te ontslaan als bestuurder treft.
Laatstbedoeld besluit is nietig ex artikel 2:14 BW, althans vernietigbaar ex artikel 2:15 BW.
In de eerste plaats wegens strijd met de statuten, omdat het ontslagbesluit is genomen door twee commissaris, niet zijnde een RvC, bestaande uit 5 leden, zoals gedefinieerd in de statuten. De statuten houden geen bepaling in waaruit blijkt dat het ook een niet-voltallige RvC is toegestaan om een bestuurder te ontslaan.
Bovendien is het ontslagbesluit in strijd met de redelijkheid en billijkheid, want genomen in strijd met de statuten, een “disfunctioneringsdossier” ontbreekt en omdat de beide commissarissen ten tijde van de besluitvorming samen niet een qua kennis en achtergrond gelegitimeerde toezichthouder vormden.

4.4

Het handelen en de besluitvorming van de RvC worden niet gerechtvaardigd door de feiten. [verweerder] betwist te hebben gedisfunctioneerd; de verwijten in het verslag van
29 november 2013 worden niet met feiten onderbouwd. [verweerder] is ruim 13 jaar in functie en heeft tot dan toe altijd goede beoordelingen gehad. Voorts zijn er door [Woningbouwvereniging] geen inspanningen verricht om daadwerkelijk te investeren in voortzetting van de samenwerking met [verweerder].
4.5

5De beoordeling

5.1

De kantonrechter heeft zich er ingevolge het bepaalde in artikel 7:685 lid 1 BW van vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5.2

Als meest verstrekkend verweer heeft [verweerder] aangevoerd dat (ook) de beslissing tot het indienen van het ontbindingsverzoek nietig althans vernietigbaar is.
5.2.1

In de zogenoemde 15-april arresten (HR 15 april 2005, NJ 2005, 483 Bartelink/Ciris en 484 Unidek/Volumebouw) heeft de HR geoordeeld dat een vennootschapsrechtelijk ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft, tenzij er sprake is van een wettelijk opzegverbod of een andersluidende partijafspraak. Deze regels zijn ook van toepassing op de situatie dat, naast de rechtspersonenrechtelijke verhouding tussen een vereniging en de bestuurder, een arbeidsovereenkomst bestaat.
Op grond van deze 15-april arresten en gelet op de verwevenheid tussen de rechtspersonenrechtelijke- en arbeidsrechtelijke rechtsbetrekking kan worden aangenomen dat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een bestuurder niet mogelijk is zonder een geldig ontslagbesluit van een verenigingsorgaan (zie ook P.A. Boontje en S. Bouman 2014, Sdu Commentaar Arbeidsrecht, 116 BW boek 2 artikel 8 C9 pag 2163 en mr. M.D. Ruizeveld in haar noot bij de 15-april arresten in SR 2005,54).

5.2.2

[verweerder] heeft om hem moverende redenen het besluit van de RvC van 14 april 2014 om hem te ontslaan als bestuurder niet (eerder) in rechte aangevochten in de daartoe geëigende dagvaardingsprocedure. De onderhavige ontbindingsprocedure is niet de juiste procedure om de rechtsgeldigheid van besluiten van een verenigingsorgaan aan de orde te stellen, ook niet bij wijze van verweer.
5.2.3

Het voorgaande betekent dat in de onderhavige ontbindingsprocedure uitgegaan wordt van een rechtsgeldig ontslagbesluit van [verweerder] als bestuurder. Het betoog van [verweerder] dat het ontbindingsverzoek reeds afgewezen dient te worden wegens het ontbreken van een rechtsgeldig besluit daartoe wordt dan ook gepasseerd.
5.3

Op grond van de processtukken en uit hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam gebleken dat de vertrouwensrelatie tussen partijen zo zeer onder druk is komen te staan dat niet valt in te zien hoe zij nog vruchtbaar met elkaar zouden kunnen samenwerken.
In zoverre is sprake van een verandering in de omstandigheden van dien aard dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van
1 september 2014.
5.4

Nu vastgesteld is dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden dient te worden is aan de orde welke vergoeding daarbij voor [verweerder] ten laste van [Woningbouwvereniging] op zijn plaats is. …
5.17

Het voorgaande brengt de kantonrechter tot de slotsom dat aan [verweerder] ten laste van [Woningbouwvereniging] een billijke vergoeding dient te worden toegekend uitgaande van de C-factor 1,15 van afgerond € 247.000,00 bruto.

Klassieker: Besluit vereist overleg (Wijsmuller)

Hoge Raad 15 juli 1968
(Wijsmuller)
ECLI:NL:HR:1968:AC4232 (met tekst sinds 26-11-2021)

Klassieker. De Hoge Raad geeft als regel dat: “dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen”.
Gevolg: een besluit genomen in een overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad van Bestuur kan niet worden aangemerkt als  een besluit van de Raad van Bestuur.




Met betrekking tot het cassatieberoep:
[Verzoeker komt op tegen een besluit
tot ontslag, genomen door een aandeelhoudersvergadering. Zowel de
kantonrechter, als de rechtbank, als de Hoge Raad komen tot de conclusie dat
het ontslagbesluit nietig is. Volgens de rechtbank en de Hoge Raad is de reden
dat de grootaandeelhouder het stemrecht alleen kon uitoefenen met instemming
met instemming van een “vergadering van houders van prioriteitsaandelen”, welke
vergadering door de Raad van Bestuur bijeen moest worden geroepen. De vergadering
is echter bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden van de Raad
van Bestuur, niet van de gehele Raad van Bestuur.
]

O. [=overwegende] dat, naar vaststelling door de Rb., de besluiten tot het ontslag — van
welker inschrijving de doorhaling is verzocht — in een voltallige vergadering
van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller zijn genomen met algemene stemmen,
uitgebracht door Wijsmuller Nederland NV, als houdster van 596 van de 600
aandelen en gevolmachtigde van de houder der overige aandelen; dat volgens de
statuten van Wijsmuller Nederland NV een, door de Raad van Bestuur van deze
naaml. venn. bijeen te roepen, vergadering van houders van prioriteitsaandelen
in deze vennootschap belast is met het geven van goedkeuring aan de Raad van
Bestuur tot het uitoefenen van stemrecht op de aandelen die Wijsmuller
Nederland NV in NV Bureau Wijsmuller bezit;
O. dat de Rb. een der door de oorspronkelijke verzoeker — [verzoeker] —
tegen de ontslagbesluiten aangevoerde formele bezwaren aldus heeft weergegeven,
dat voornoemde vergadering van houders van prioriteitsaandelen geen geldige
beslissingen heeft kunnen nemen omdat zij niet rechtsgeldig was bijeengeroepen
daar de Raad van Bestuur daartoe niet geldig had besloten;
O. dat de Rb., na dit formele bezwaar vervolgens te hebben onderzocht en
juist bevonden, hieruit de conclusie heeft getrokken dat het besluit van de
Raad van Bestuur om voor het ontslagbesluit te stemmen ‘onvoldoende rechtsgrond
is voor het verleende ontslag’ en een ‘formeel juist ontslagbesluit derhalve
niet tot stand is gekomen’, zodat de beschikking van de Ktr., houdende bevel
tot doorhaling van de inschrijving van de verleende ontslagen, dient te worden
bevestigd;
O. dat, gezien deze opzet van de beschikking, duidelijk is dat de Rb. het
door haar weergegeven formele bezwaar van [verzoeker] heeft opgevat als
inhoudende mede een beroep op de nietigheid zowel van de ontslagbesluiten zelf
als van het besluit van de Raad van Bestuur om voor de ontslagbesluiten te
stemmen;
O. dat, voor zover het tweede middel uitgaat van een andere opvatting van
de stellingen van [verzoeker] dan deze aldus door de Rb. feitelijk — in
cassatie onaantastbaar — zijn vastgesteld, dit middel feitelijke grondslag
mist;
O. dat het de Rb. vrijstond om, met voorbijgaan van tegen des
Kantonrechters beslissing gerichte grieven, deze beslissing te bevestigen op
andere dan de door de Ktr. gebezigde grond, die door de Ktr. buiten behandeling
was gelaten; dat hierin niet is gelegen een geoorloofd treden buiten de grenzen
van het hoger beroep, zodat ook in zoverre het tweede middel faalt;


O. thans aangaande het eerste middel:
dat de Rb. heeft
vastgesteld dat de vergadering van houders van prioriteitsaandelen in Wijsmuller
Nederland NV, welke was bijeengeroepen na overleg tussen drie van de vijf leden
van de Raad van Bestuur van die vennootschap, niet kan worden aangemerkt als
bijeengeroepen krachtens een besluit van de Raad van Bestuur, zoals de statuten
in dit geval voorschreven;
dat de betekenis van een
bepaling in de statuten van een rechtspersoon, voorschrijvende dat een besluit
moet uitgaan van een orgaan van die rechtspersoon, in het geval waarin dat
orgaan uit meer personen is samengesteld in het bijzonder hierin is gelegen,
dat het besluit tot stand komt als vrucht van onderling overleg van alle leden
van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg
wensen deel te nemen
;


dat de Rb. oordelende dat [verzoeker] bij zijn formele bezwaar, gericht
tegen de geldigheid van het besluit van de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen, geen gerechtvaardigd materieel belang heeft omdat de houders
dier aandelen ‘allerminst onvoorbereid’ ter vergadering zijn verschenen, zich
niet heeft uitgelaten over het belang dat [verzoeker] als houder van
prioriteitsaandelen er bij heeft kunnen hebben dat het besluit tot
bijeenroeping van die vergadering na regelmatig voorbereidend overleg binnen de
Raad van Bestuur was uitgegaan van deze Raad als zodanig, gelijk de statuten
voorschrijven;
dat niets is gebleken of gesteld omtrent bijzondere omstandigheden op grond
waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [verzoeker] — die als aandeelhouder in
beginsel er een belang bij heeft dat de statuten voorschriften, regelende de
vennootschappelijke samenwerking, worden nageleefd — in het onderhavige geval
niet met vrucht een beroep zou kunnen doen op de onregelmatige wijze van
bijeenroepen van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen of dat dat
beroep zou zijn gedaan in strijd met de goede trouw of zou opleveren misbruik
van recht;
dat mitsdien het middel, dat uitgaat van de stelling dat vaststaat dat [verzoeker]
geen gerechtvaardigd belang heeft bij zijn beroep op de nietigheid van het
besluit der vergadering van houders van prioriteitsaandelen, feitelijke
grondslag ontbeert;
O. wat ten slotte het derde middel betreft, dat de Rb. heeft geoordeeld dat
het besluit van de Raad van Bestuur van Wijsmuller Nederland NV om ter
vergadering van aandeelhouders van NV Bureau Wijsmuller voor de
ontslagbesluiten te stemmen, nu dat besluit de statutair voorgeschreven
goedkeuring van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen ontbeerde,
‘onvoldoende rechtsgrond’ is voor de verleende ontslagen;
dat dit oordeel aldus moet worden verstaan dat de Raad van Bestuur, zonder
de voorgeschreven goedkeuring het stemrecht op de aandelen uitoefende, de
stemmen op de aandelen van Wijsmuller Nederland NV onbevoegdelijk heeft
uitgebracht, zodat de ontslagbesluiten niet met de vereiste medewerking van
aandeelhouders zijn tot stand gekomen;
dat de Rb. immers kennelijk heeft aangenomen als bedoeling van de regeling
van de uitoefening van het stemrecht, dat binnen het grotere geheel van de
‘Wijsmullergroep’, zoals de Rb. deze heeft beschreven, van welke groep zowel de
‘holding-company’ Wijsmuller Nederland NV als enige dochtermaatschappijen,
waaronder NV Bureau Wijsmuller, deel uitmaken, en waarin een kleine kring van
familieleden — naast [verzoeker] zijn drie broers en een schoonzuster — tezamen
in verschillende opzichten de belangen in handen heeft en/of functies bekleedt,
de eis van voorafgaande goedkeuring door de vergadering van houders van
prioriteitsaandelen in de moedermaatschappij voorwaarde is voor de bevoegdheid
van de Raad van Bestuur om op de aandelen die de moedermaatschappij in de
dochtermaatschappij bezit stemrecht uit te oefenen, en daarmede van de
rechtsgeldigheid van het ingevolge deze uitoefening van stemrecht tot stand
gekomen besluit;
dat zich hier dus niet voordoet het geval — ‘zonder meer’ — dat een
aandeelhouder of representant van een aandeelhouder voor het uitbrengen van
zijn stem(men) niet de toestemming heeft gekregen die deze aandeelhouder op
grond van een buiten de statuten gelegen regeling behoeft, zoals verzoekster
tot cassatie in haar toelichting op het middel haar bezwaar tegen de beslissing
van de Rb. nader heeft ontwikkeld;
dat mitsdien ook dit middel faalt;
O. dat, nu de middelen in het principale beroep vruchteloos worden
voorgesteld, het voorwaardelijk voorgedragen incidentele middel geen
behandeling behoeft;

Verwerpt het beroep;


Noot 
ECLI:NL:PHR:2020:111 r.4.37
Hier valt nog een dwarsverband te leggen: deze vervolgstap zou tevens aansluiten bij andere rechtspraak van de Hoge Raad, zoals de bekende ‘Wijsmuller’-beschikking. 109 Daarin is de norm ontwikkeld dat – kort gezegd – allen die vergader- en stemrecht hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld aan de besluitvorming deel te nemen en dus toegelaten moeten worden tot de vergadering waarin die besluitvorming plaatsvindt, welke norm geldt zowel voor de algemene vergadering als voor andere organen van de rechtspersoon.110 Deze norm is ingegeven door de gedachte dat een besluit van een meerhoofdig orgaan van een rechtspersoon tot stand dient te komen als ‘vrucht van onderling overleg’ van alle leden van dat orgaan die, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, aan dat overleg wensen deel te nemen.111 De sanctie op niet-naleving van deze norm, waaraan een zekere verwantschap met het bepaalde in bijvoorbeeld art. 2:227 lid 7 BW niet kan worden ontzegd (en die ook een generiek karakter heeft, gelijk art. 2:227 lid 7 BW), pleegt te worden gevonden in vernietigbaarheid van het betreffende besluit op de voet van art. 2:15 BW. 112

109HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), [C.W. de Monchy & L. Timmerman, De nieuwe algemene bepalingen van boek 2 BW (preadvies Vereeniging ‘Handelsrecht’), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1991] p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.
HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101.
110Zie o.a. Kroeze (2015), nr. 306, onder verwijzing naar Timmerman (1991), p. 82.
111Zie o.a. Timmerman (1991), p. 82 onder verwijzing naar HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101, waarover ook Kroeze (2015), nr. 306 die tevens verwijst naar HR 6 juni 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB7220, NJ 1969/317; HR 22 juni 1973, ECLI:NL:HR:1973:AD8091, NJ 1973/497; HR 14 maart 1975, ECLI:NL:HR:1975:AD8094, NJ 1975/409; HR 16 december 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4716, NJ 1984/718; Hof Amsterdam 7 februari 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV3011, JOR 2012/76. Van Schilfgaarde (2016), p. 231 noemt HR 15 juli 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4232, NJ 1969/101 waar hij het oog heeft op “veel oudere jurisprudentie, waarin juist gewezen wordt op het belang van het te voeren overleg”.
112Zie voor aansluiting bij art. 2:15 lid 1 onder a BW o.a. Timmerman (1991), p. 82; Kroeze (2015), nr. 306, die na de behandeling van deze norm overstapt op behandeling van het bepaalde in art. 2:227 lid 7 BW (art. 2:117 lid 4 BW) en art. 2:238 lid 2 BW, eveneens in het kader van art. 2:15 lid 1 onder a BW; Overes e.a. (2019), p. 121, 198-199. Zie ook Dumoulin (1999), p. 97-98 onder verwijzing naar andere literatuur.

De Hoge Raad, enz.;