Oud-penningmeester moet boekhouding afstaan (CVAH)

Rechtbank Noord-Holland 3 maart 2014
ECLI:NL:RBNHO:2014:9389 (publicatie 9 oktober 2014)


Oud-penningmeester wordt veroordeeld om de boekhouding en bonnen aan de vereniging ter beschikking te bestellen. 
Daarbij heeft CVAH ook uiteengezet dat zij een specifiek belang heeft bij de onder punt 14 genoemde [bonnetjes bij declaraties], omdat zij bij gebreke aan die stukken het risico loopt dat bij een controle door de belastingdienst de betaalde vergoedingen zullen worden aangemerkt als loon, en niet als reële onkostenvergoeding, met als gevolg dat naheffingen aan loonbelasting en boetes kunnen worden opgelegd, ook indien één ander langer geleden is dan vijf jaar.”

Vonnis in de zaak van: de vereniging Centrale Vereniging voor de Ambulante Handel, eisende partij

verder ook te noemen: CVAH tegen [naam], wonende te [plaats], gedaagde partij


Het procesverloop

1.

CVAH heeft bij dagvaarding van 22 oktober 2013 een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord. Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis van 2 december 2013 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen.
2.

Die zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2014, waar voor CVAH zijn verschenen [A], landelijk penningmeester, en [B], bestuurslid, bijgestaan door P.J. Smink, en waar [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door [N.M. Kamp]. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht.
3.

Vervolgens is bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

De feiten

4.

CVAH is de brancheorganisatie voor ondernemers op markten. [gedaagde] is lid van de vereniging.
5.

[gedaagde] is in het verleden en tot 25 februari 2008 penningmeester geweest van het afdelingsbestuur van de toenmalige afdeling Hoorn van CVAH, thans de afdeling Noord-Holland Noord.
6.

In verschillende brieven heeft het CVAH aan [gedaagde] gevraagd om een nadere onderbouwing van de boekhouding van de CVAH-afdeling Noord-Holland Noord over de jaren 2007 en 2008. [gedaagde] heeft de door CVAH gevraagde stukken niet verstrekt.

Het geschil

7.

CVAH vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om op grond van artikel 843a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) de onderbouwing van de boekhouding van de CVAH-afdeling Noord-Holland Noord over de jaren 2007 en 2008 ter beschikking te stellen, op een door de kantonrechter krachtens artikel 843a lid 2 Rv te bepalen wijze. Daarbij stelt CVAH – kort weergegeven – dat zij er recht en belang bij heeft dat haar boekhouding is voorzien van onderliggende stukken, met name declaraties en bonnen.
8.

[gedaagde] voert aan – kort samengevat – dat niet duidelijk is welk belang CVAH heeft bij haar vordering, nu de boekhouding over 2007 en 2008 al is goedgekeurd door de toenmalige kascommissie van CVAH. Verder stelt [gedaagde] dat hij niet verantwoordelijk is voor de boekhouding over 2008, omdat hij op 25 februari 2008 is afgetreden als penningmeester. Daarnaast wijst [gedaagde] erop dat hij niet bereid is om de door CVAH gevraagde stukken af te geven, omdat CVAH ook niet bereid is om openstaande posten en kosten aan hem te betalen. Daarnaast maakt [gedaagde] bezwaar tegen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
9.

Bij de beoordeling wordt zo nodig nog nader ingegaan op de standpunten van partijen.

De beoordeling

12.

In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] moet worden veroordeeld om de onderbouwing van de boekhouding van de CVAH-afdeling Noord-Holland Noord over de jaren 2007 en 2008 ter beschikking te stellen.
13.

Volgens artikel 843a lid 1 Rv kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
14.

Ter zitting heeft CVAH toegelicht dat zij de beschikking wil krijgen over declaraties en bonnen, door haar genoemd in een als productie 9 bij de dagvaarding overgelegd overzicht, met betrekking tot de boekhouding over 2007 en 2008. Het gaat daarbij blijkens dat overzicht en de toelichting specifiek om:
 declaraties van [gedaagde] van 1 januari 2007 tot een bedrag van € 190,57, van 1 januari 2007 tot een bedrag van € 525,00, van 13 maart 2007 tot een bedrag van € 126,00, van 10 december 2007 tot een bedrag van € 164,16, en van 10 december 2007 tot een bedrag van € 475,00;
 declaraties van [C] van 1 februari 2008 tot een bedrag van € 1.599,65 en van 1 februari 2008 tot een bedrag van € 1.702,74;
 een declaratie van [D] van 1 februari 2007 tot een bedrag van € 200,00;
 een bon van Het Schermer Wapen van 26 februari 2007 tot een bedrag van € 435,00;
 een bon van De Zandhorst van 5 februari 2007 tot een bedrag van € 122,00.

15.

Verder heeft CVAH ter zitting nader toegelicht dat zij de genoemde stukken wil hebben, omdat zij als vereniging de verplichting en verantwoordelijkheid heeft om te beschikken over een complete en sluitende boekhouding. Daarbij heeft CVAH ook uiteengezet dat zij een specifiek belang heeft bij de onder punt 14 genoemde stukken, omdat zij bij gebreke aan die stukken het risico loopt dat bij een controle door de belastingdienst de betaalde vergoedingen zullen worden aangemerkt als loon, en niet als reële onkostenvergoeding, met als gevolg dat naheffingen aan loonbelasting en boetes kunnen worden opgelegd, ook indien één ander langer geleden is dan vijf jaar.
16.

Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de beschikking heeft over de hiervoor onder punt 14 genoemde stukken.
17.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft CVAH een rechtmatig belang, als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv, bij de onder punt 14 genoemde stukken. CVAH kan in dat verband worden gevolgd in haar stelling dat dit belang gelegen is in haar verplichting en verantwoordelijkheid als vereniging om te beschikken over een complete en sluitende boekhouding, mede gelet op het feit dat de vereniging in een voorkomend geval aan de belastingdienst zal moeten kunnen verantwoorden dat de betaalde vergoedingen reële onkostenvergoedingen zijn en geen ‘verkapt’ loon. Het gaat in dit kader ook om een rechtsbetrekking waarin CVAH partij is, omdat [gedaagde] lid is van CVAH en het gaat om de eigen boekhouding van CVAH. Nu ook vast staat dat [gedaagde] de gevraagde stukken onder zich heeft, is voldaan aan alle voorwaarden voor toepassing van artikel 843a lid 1 Rv.
18.

Het verweer van [gedaagde] dat CVAH geen belang heeft bij de stukken, omdat de boekhouding over 2007 en 2008 al is goedgekeurd door de kascommissie, gaat niet op. CVAH heeft belang bij een deugdelijke boekhouding en bij de mogelijkheid om verantwoording te kunnen afleggen aan de belastingdienst, zoals hiervoor is overwogen, ongeacht de vraag of de kascommissie de boekhouding heeft goedgekeurd. Daarnaast heeft [gedaagde] niet betwist de stelling van CVAH ter zitting dat de kascommissie niet bevoegd is om goedkeuring te verlenen voor uitgaven boven een bedrag van in totaal € 3.000,00, zoals hier aan de orde.
19.

De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn standpunt dat hij niet verantwoordelijk is voor de boekhouding van 2008. Weliswaar is [gedaagde] per 25 februari 2008 gestopt als penningmeester, maar ter zitting is gebleken dat hij op verzoek van de opvolgend penningmeester de boekhouding over 2008 nog heeft gedaan en dat hij de door CVAH gevraagde stukken over dat jaar ook onder zich heeft. Bovendien zien de door CVAH gevraagde stukken uitsluitend op de periode vóór 25 februari 2008.
20.

[gedaagde] voert nog aan dat hij de stukken niet hoeft af te geven, omdat CVAH ook niet bereid is om openstaande posten en kosten aan hem te betalen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] beoogt een beroep te doen op opschorting van zijn verplichting tot afgifte van de stukken, in de zin van artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek. Dit beroep treft echter geen doel, omdat de gestelde vordering van [gedaagde] tegenover de betwisting daarvan door CVAH niet is komen vast te staan, er geen sprake is van verzuim van CVAH, en niet is gebleken van voldoende samenhang tussen de vorderingen van [gedaagde] en CVAH.
21.

De conclusie is dan ook dat de vordering zal worden toegewezen, in die zin dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan CVAH de stukken ter beschikking te stellen als genoemd in punt 14.
22.

De kantonrechter zal met toepassing van artikel 843a lid 2 Rv bepalen dat [gedaagde] de onder punt 14 genoemde stukken ter beschikking moet stellen aan CVAH, door middel van overhandiging van die stukken aan de fungerend voorzitter of penningmeester van CVAH, dan wel door middel van aangetekende verzending aan het adres van CVAH. Nu CVAH ter zitting heeft gesteld dat zij genoegen neemt met een kopie van de stukken, kan [gedaagde] naar eigen keuze de originele stukken dan wel een kopie daarvan verstrekken.
23.

De vordering ten aanzien van buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen. [gedaagde] stelt dat deze kosten niet redelijk zijn, omdat hij steeds heeft meegewerkt aan onderzoeken en controles. Kern de zaak is echter dat [gedaagde] bij brief van 29 juni 2011 door CVAH in gebreke is gesteld ten aanzien van het verstrekken van de stukken, dat aanmaningen daartoe nadien zijn herhaald, ook door de advocaat van CVAH, maar dat [gedaagde] de stukken niet heeft verstrekt. Onder die omstandigheden is het redelijk dat CVAH buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De door CVAH gevorderde kosten van € 833,00 zijn echter niet in overeenstemming met de gebruikelijke tarieven en ook niet redelijk, en zullen daarom worden vastgesteld op een bedrag van € 181,50 (inclusief btw).
24.

Nu [gedaagde] ongelijk krijgt, moet hij de proceskosten van CVAH betalen. Daarbij zullen geen punten worden toegekend voor het salaris van de gemachtigde van CVAH, nu die gemachtigde kennelijk in (loon)dienst is bij CVAH. Nu de vordering betreffende de buitengerechtelijke incassokosten slechts is toegewezen tot een bedrag ad € 181,50 (inclusief btw), zal het door CVAH verschuldigde griffierecht ad € 448,- slechts tot een bedrag ad € 112,- voor rekening van [gedaagde] worden gebracht.

De beslissing

De kantonrechter:

Veroordeelt [gedaagde] om krachtens artikel 843a lid 1 Rv de onderbouwing van de boekhouding van de CVAH-afdeling Noord-Holland Noord over de jaren 2007 en 2008 ter beschikking te stellen, voor zover het betreft de stukken genoemd onder punt 14 van dit vonnis, door middel van overhandiging van (een kopie van) die stukken aan de fungerend voorzitter of penningmeester van CVAH, dan wel door middel van aangetekende verzending aan het adres van CVAH.

Veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CVAH van een bedrag van € 181,50 (incl. btw) aan buitengerechtelijke kosten.

Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die tot heden voor CVAH (wat [gedaagde] betreft) worden vastgesteld op een bedrag van € 208,74 (€ 96,74 aan dagvaardingskosten en € 112,- aan griffierecht).

Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Klassieker: informele vereniging als erfgenaam (Haarlems Museum)

Klassieker: Hoge Raad 17 december 1909  (Haarlems Museum / Druyvestein)
Weekblad van het recht nr. 8947

Art. 2:30 lid 1 BW bepaalt dat een informele vereniging  (dus waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte) geen registergoederen kan verkrijgen en geen erfgenaam kan zijn. Waar de regeling van lid 2 – 4, dat bestuurders van een dergelijke vereniging hoofdelijk aansprakelijk zijn, op het eerste gezicht een duidelijke ratio heeft, is de achtergrond van lid 1 duister. Enig onderzoek leert dat art. 2:30 lid 1 BW een codificatie is van onderstaand arrest (Y. Scholten, Preadvies Cand. Not. 1956, p. 173).

O. ten aanzien van het eerste onderdeel van het principale middel:
dat dit is gebaseerd op deze, bij pleidooi uitvoerig ontwik­kelde stelling, dat, waar de wet van 22 April 1855 de ver­eeniging in het algemeen als bestaande erkent ook zonder de speciale erkenning volgens art. 5 dier wet, hieruit vanzelf haar rechtsbevoegdheid — en daarmede hare bekwaamheid om te erven — voortvloeit, terwijl dan ook de verkrijging van rechts­persoonlijkheid door erkenning ingevolge art. 5 niet de betee­kenis heeft van verwerving van rechtsbevoegdheid, doch alleen van verwerving van handelingsbevoegdheid, zoodat omgekeerd het verlies van rechtspersoonlijkheid de rechtsbevoegdheid der vereeniging onaangetast laat;
dat evenwel deze stelling is onjuist en het daarop gebouwde eerste onderdeel van het middel ongegrond ;

Mijn voorlopige analyse is als volgt.
De Grondwet van 1848 erkende de vrijheid van vereniging. Enige jaren later was er echter behoefte aan toezicht op verenigingen. De wet van 1855 regelde de verboden vereniging en voerde een systeem van erkenning (Koninklijke goedkeuring van de statuten) in voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid, steeds voor een bepaalde duur van ten hoogste 30 jaar. Echter, de wet regelde niet wat de status van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid was. In dit geval was de vereniging ingesteld als erfgenaam in een testament, maar was de geldigheidsduur van de erkenning verstreken op het moment van overlijden van de erflater. De vereniging betoogt dat de rechtspersoonlijkheid alleen ziet op de bevoegdheid om rechtshandelingen te verrichten. Ze zou dus wel erfgenaam kunnen zijn, aangezien dat geen rechtshandeling is. De Hoge Raad wijst dit argument af.


Y. Scholten merkt t.a.v. het Ontwerp-Meijers al op dat “principiële rechtsgronden, waarop men tot de conclusie moet komen, dat een vereniging met onvolledige rechtspersoonlijkheid per se nimmer erfgenaam kan zijn of een legaat kan verkrijgen, [er niet zijn]” (Preadvies p. 172). De Tweede Kamer had echter aangegeven dat het handhaven van een systeem van preventief toezicht wenselijk was (Vraagpunt 30) en dit vereiste een regeling die het niet vragen van goedkeuring van de statuten, dus het zijn van een informele vereniging, onaantrekkelijk maakte. Hiertoe diende de onmogelijkheid om erfgenaam te zijn te behoren, volgens de Kamer (in Vraagpunt 32). Nog voor de invoering van Boek 2 BW is het systeem van goedkeuring door de Minister vervangen door het vastleggen van de statuten in een notariële akte. Onder art. 2:30 lid 1 BW is het verkrijgen van legaten overigens wel mogelijk. Wel geldt nog steeds dat voor het zijn van erfgenaam de vereniging volledige rechtsbevoegdheid moet hebben op het moment van de dood van de erflater.