Rechtbank Oost-Brabant 25 juni 2013
ECLI:NL:RBOBR:2013:2444
Bestuursrecht. Last onder dwangsom opgelegd aan plaatselijke motorclub. Is de motorclub een informele vereniging, of een vriendenclub, of afdeling van de landelijke motorclub? De voorzieningenrechter oordeelt dat het een informele vereniging is. De mogelijkheden voor executie van het vonnis zijn me niet direct duidelijk. Of de bestuurders aansprakelijk zijn voor verbeurde dwangsommen is voor mij met name onduidelijk, nu de aansprakelijkheid van art. 2:30 alleen schulden uit rechtshandelingen betreft.
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juni 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Satudarah Motorclub Eindhoven, te Eindhoven, verzoekster en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft verweerder aan Satudarah Motorclub Eindhoven, ter attentie van de president de heer [president], verzonden een besluit van 1 mei 2013 tot het onder oplegging van een dwangsom gelasten om het feitelijk gebruik van het pand aan de [adres] als clubhuis in strijd met de bestemming binnen twee weken na verzending te beëindigen.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2013 waar de zaak gelijktijdig met de zaak SHE 13/2347 is behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Bij uitspraak van 10 juni 2013 (SHE 13/3111) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van [president] met betrekking tot het besluit van 6 mei 2013 afgewezen. Bij besluit van 10 juni 2013 heeft verweerder Satudarah Motorclub Eindhoven gelast om het gebruik van het bouwwerk aan de [adres] als clubhuis binnen twee weken na verzending te beëindigen. Het bezwaar van verzoekster richt zich ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ook tegen dit besluit.
3.1
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen informele vereniging is in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek en daarom geen rechtspersoon. Volgens verzoekster kan zij daarom niet als overtreder kan worden aangemerkt en kan er geen last onder dwangsom worden opgelegd.
3.2
Volgens verweerder is verzoekster wel een informele vereniging.
3.3
Vast staat dat verzoekster niet is opgericht bij notariële akte. Van statuten is niet gebleken. Van een formele vereniging is geen sprake. Om een entiteit als een informele vereniging aan te merken, dient sprake te zijn van een vast ledenbestand, een algemene ledenvergadering en een bestuur, een organisatie met een bepaald doel die een eenheid vormt die als subject deelneemt aan het rechtsverkeer.
3.4
Verzoekster heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij een motorclub is en een afdeling (een zogenaamde chapter) vormt van de landelijke motorclub Satudarah. Dit blijkt ook uit de website van deze landelijke motorclub. Uit het Handboek Nederlandse 1%-motorclubs Politie Nederland (verder: het Handboek) blijkt dat de landelijke motorclub Satudarah beschikt over eigen afdelingen met een eigen bestuur. Verder is aangegeven dat de Satudarah leden hebben alsmede zogeheten prospects, hangarounds, support en security. Verzoekster heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze informatie in het Handboek onjuist is.
3.5
Er zijn door verweerder meerdere onderzoeken ter plaatse uitgevoerd. Hiervan zijn rapporten opgemaakt gedateerd 18 december 2012 en 5 februari 2013. In het eerste rapport is vermeld dat door de heer [president] is verklaard dat hij niet precies weet hoeveel leden de motorclub heeft, naar schatting 15. In het tweede rapport is vermeld dat door de secretaris telefonisch is verklaard dat het pand tevens het postadres van de motorclub is. Desgevraagd heeft verzoekster ook ter zitting bevestigd dat de heer [president] lid is van verzoekster en de voorzitter (de zogeheten president) van verzoekster. Op foto’s bij de rapporten is ook een bord te zien met een activiteitenkalender.
3.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster een vast ledenbestand en is het niet slechts een losse vriendenclub. De leden onderscheiden zich van anderen door het dragen van kleding van Motorclub Satudarah Eindhoven (wat blijkt uit de opdruk van de kleding). Verzoekster heeft een postadres. Weliswaar is geen ledenadministratie voorhanden en wordt er volgens verzoekster geen contributie betaald, maar dit zijn slechts aanwijzingen en geen vereisten voor het bestaan van een informele vereniging. Ook is de voorzieningenrechter voldoende gebleken dat sprake van een eigen bestuur met in ieder geval een voorzitter en een secretaris. Dat de voorzitter volgens verzoekster slechts beperkte bevoegdheden bezit, maakt dit niet anders. Weliswaar zijn er geen aanwijzingen dat er een formele algemene ledenvergadering is gehouden maar verzoekster heeft wel aangegeven dat de leden het laatste woord hebben hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter feitelijk niet verschilt van een ledenvergadering van een vereniging met rechtspersoonlijkheid (lees: volledige rechtsbevoegdheid, PdL). Verder acht de voorzieningenrechter op basis van de hierboven genoemde rapporten voldoende aannemelijk dat verzoekster een bepaald doel heeft in de vorm van het organiseren van activiteiten voor haar leden en deelnemen aan activiteiten van derden. Het bestaan van deze activiteiten blijkt uit de bovengenoemde rapporten. Op basis van de hierboven genoemde informatie in het Handboek is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat verzoekster zelf een entiteit vormt en niet slechts een afdeling is van de landelijke vereniging. Verzoekster neemt deel aan het rechtsverkeer reeds omdat haar is toegestaan van het pand gebruik te maken. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verzoekster is aan te merken als een informele vereniging in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek en daarmee als een rechtspersoon. Verweerder heeft verzoekster daarom kunnen aanschrijven.
4.1
Verzoekster voert aan dat onduidelijk is waarop verweerder baseert dat sprake is van een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Meer in het bijzonder stelt verzoekster dat geen sprake is van een clubhuis van de Satudarah Motorclub. Gelet hierop kan het bestreden besluit volgens verzoekster niet in stand blijven. Ook indien al sprake zou zijn van de verkoop van drank(en) of etenswaren, dan behoeft dit volgens verzoekster geen met het bestemmingsplan strijdig gebruik te zijn, omdat het op grond van het gebruiksverbod niet verboden is dat de gebruiker van het pand, de Vereniging Steunpunt Maluku Kotalampu die aan de meewerkende vrijwilligers verstrekt of zelfs zou verkopen en een bedrijfskantine is toegelaten. Ook om deze reden kan het bestreden besluit volgens verzoekster niet in stand blijven.
4.2
Verweerder stelt hierover dat een clubhuis niet geschaard kan worden onder de doeleinden van handel en bedrijf, in de vorm van ambtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven. Dat heeft ook te gelden voor de activiteiten van de Vereniging Steunpunt Maluku Kotalampu. Voor zover verzoekster hier, als club, louter vrijwilligerswerk zou doen, dan is dit gebruik eveneens in strijd met het bestemmingsplan en dient dit gebruik gestaakt te worden.
4.3
De locatie [adres] is gelegen op het bedrijventerrein De Hurk. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “De Hurk”. Het perceel heeft in dit bestemmingsplan de bestemming “Overwegend industrie”.
Ingevolge artikel 2, lid A, van het bestemmingsplan zijn de op tekening nummer 52357 voor overwegend industrie aangewezen gronden primair bestemd voor doeleinden van handel en bedrijf in de vorm van ambachtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven met bijbehorende bouwwerken waaronder dienstwoningen, (parkeer)terreinen en overige voorzieningen.
Hieronder worden, voor zover in de voorschriften niet anders is bepaald, niet begrepen detailhandel, zelfstandige kantoren, al dan niet met publieksgerichte baliefunctie, en praktijkruimten alsmede prostitutiebedrijven en raamprostitutiebedrijven.
Secundair zijn de gronden tevens bestemd als onder andere recreatievoorzieningen als vermeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 2, lid C onder 1, van het bestemmingsplan is het verboden de in dit artikel bedoelde gronden en opstallen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken of een wijze of tot een doel strijdig met de uit het plan voortvloeiende bestemming.
Ingevolge artikel 3 lid A van het bestemmingsplan is langs de Rondweg (Limburglaan) tussen de Hastelweg en Beemdstraat naast de primaire bestemming plaats voor horeca- en/of recreatieve activiteiten.
4.4
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor de beoordeling of sprake is van een overtreding van het gebruiksvoorschrift niet zozeer van belang is hoe het geconstateerde gebruik moet worden gekwalificeerd, maar dat wordt vastgesteld dat de geconstateerde activiteiten in strijd zijn met het gebruiksverbod.
4.5
De voorzieningenrechter acht verweerders uitleg ter zitting dat de secundaire bestemming als recreatievoorziening slechts betrekking heeft op de gronden direct naast de Limburglaan niet onaannemelijk en is van oordeel dat de secundaire bestemming in deze procedure verder niet relevant is.
4.6
Het gebruik door de leden van verzoekster, zoals dit naar voren is gekomen in de gedingstukken en ter zitting, namelijk het met enige regelmaat bij elkaar komen onder het genot van een hapje en een drankje is niet overeenkomstig de primaire bestemming die is genoemd in artikel 2 van het bestemmingsplan. Deze activiteiten hebben namelijk niets van doen met ambachtelijke, dienstverlenende, productie- en handelsbedrijven. Verzoekster heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de ruimtes worden gebruikt door de Vereniging Steunpunt Maluku Kotalampu zodat de stelling van verzoekster dat de ruimte een kantine is ten behoeve van deze vereniging evenmin opgaat. Weliswaar is bij de tweede controle een pakket medische goederen aangetroffen maar is in het betreffende rapport eveneens aangegeven dat niemand hiermee bezig was.
5.
Omdat verzoekster handelt in strijd met het gebruiksverbod in het bestemmingsplan is sprake van een overtreding. Verweerder is daarom bevoegd handhavend op te treden.
6.1
Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat niemand last heeft van het gebruik van de ruimte, te meer omdat er geen klachten zijn ingediend. Er is daarom geen belang bij handhavend optreden.
6.2
Verweerder heeft in reactie gesteld dat de ruimte is gelegen op een bedrijventerrein met bedrijven met een zware milieucategorie die in hun bedrijfsvoering kunnen worden beperkt.
6.3
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom mag afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
6.4
In de omstandigheid dat niemand heeft geklaagd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet had mogen optreden tegen het gebruik als clubhuis. Verweerder is in beginsel gehouden handhavend op te treden. Verder is geen sprake van een geringe overtreding, gelet op de duur en de intensiteit van het gebruik van de ruimte. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder het belang van de bedrijfsvoering van de bedrijven op het bedrijventerrein heeft kunnen laten prevaleren boven dat van verzoekster. Weliswaar heeft verweerder dit niet geconcretiseerd, maar daar tegenover staat dat verzoekster dit argument pas ter zitting heeft aangevoerd.
7.1
Verzoekster voert aan dat de hoogte van de dwangsom onvoldoende is gemotiveerd. Ook is de begunstigingstermijn onredelijk kort.
7.2
Verweerder stelt hierover dat de hoogte van de dwangsommen niet onredelijk kan worden genoemd en is bedoeld om een financiële prikkel te geven om de overtreding te beëindigen. Doordat de dwangsom na 2 weken is volgelopen, wordt geen onevenredig hoge dwangsom verbeurd. Ten aanzien van de begunstigingstermijn merkt verweerder op dat niet valt in te zien waarom het gebruik als clubhuis niet binnen twee weken beëindigd kan worden, aangezien dit eenvoudig bereikt kan worden door het pand niet als zodanig te gebruiken. De eventueel noodzakelijke vergaderingen kunnen elders plaatsvinden.
7.3
De voorzieningenrechter acht de hoogte van de dwangsom niet onredelijk. In zijn algemeenheid hoeft de begunstigingstermijn niet langer te worden gesteld dan strikt noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen. Door verzoekster is ongemotiveerd gesteld dat deze termijn te kort is. Reeds gelet hierop slaagt deze grond niet.
8.1
Ter zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat de last onduidelijk is en dat zij niet weet wat zij moet doen om de last te beëindigen.
8.2
Verweerder heeft ter zitting gereageerd en aangegeven dat kan worden volstaan met de omschrijving in het bestreden besluit. Verweerder heeft ter zitting een aantal aanwijzingen genoemd waarom volgens verweerder het pand als clubhuis in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2012 van de gemeente Eindhoven (verder: de APV 2012) te kwalificeren:
- –
De gehele bovenverdieping is ingericht als horeca/ontmoetingsruimte met onder andere een bar en 2 zithoeken;
- –
De inrichting is voorzien van bijbehorende attributen zoals een betegeling van de bar met een lijfspreuk van de motorclub, een vitrinekast met fotolijsten van overleden leden, geschenken met felicitaties voor het nieuwe clubhuis, het bord met de activiteitenkalender;
- –
de verklaring van de heer [president] dat verzoekster deze ruimte mag gebruiken van de huurder van het pand;
- –
Er wordt met grote regelmaat, circa twee keer per week, van de ruimte gebruik gemaakt;
- –
Er zijn mensen aanwezig met Satudarahkleding die dranken en spijzen nuttigen;
8.3
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van heden in de zaak SHE 13/2347 geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van een clubhuis in de zin van de APV 2012. De voorzieningenrechter verwijst naar bovenstaande aanwijzingen en rechtsoverweging 4.5 van de betreffende uitspraak. Door te gelasten het gebruik als clubhuis te beëindigen, is de last voldoende duidelijk.
9.1
Verzoekster heeft tot slot gesteld dat niet is gebleken dat degene die het besluit heeft ondertekend daartoe gemandateerd is.
9.2
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat deze persoon wel is gemandateerd.
9.3
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding aan de mededeling van verweerder ter zitting te twijfelen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat, als al sprake is van een gebrek, dit in de bezwaarprocedure eenvoudig kan worden hersteld.
9.
Gelet op het bovenstaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat het bestreden besluit in bezwaar zal kunnen worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.