Gerechtshof Den Haag 26 maart 2013 LJN BZ5323
hoger beroep van Rb. Rotterdam, 21-9-2011 (blogpost), LJN BT2394
arrest van 26 maart 2013
inzake [Appellante], tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen
1. Rotterdamse Bond van Volkstuinders,
2. Amateurtuindersvereniging ATV “Kweeklust”,
hierna te noemen: de Bond respectievelijk Kweeklust en gezamenlijk de Verenigingen,
Het geding
Voor de gang van zaken tot dat moment wordt verwezen naar het arrest van 27 december 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Bij memorie van grieven heeft [appellante] haar bezwaren tegen het bestreden vonnis uiteengezet en haar eis gewijzigd. Bij memorie van antwoord hebben de Verenigingen verweer gevoerd. Vervolgens zijn stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
Kweeklust is een amateurtuindersvereniging. Zij is als lid aangesloten bij de Bond. Het lidmaatschap van Kweeklust staat alleen open voor natuurlijke personen die tevens lid zijn/worden van de Bond. Het lidmaatschap van de Bond vereist het lidmaatschap van een bij de Bond aangesloten vereniging, zoals Kweeklust. Het lidmaatschap van Kweeklust eindigt in ieder geval indien en zodra het lidmaatschap van de Bond eindigt, en andersom.
2. [appellante] is per 1 juni 2007 lid geworden van Kweeklust en de Bond. Op grond van een op 1 juni 2007 door partijen ondertekende overeenkomst is aan [appellante] tegen betaling van een vergoeding ter beschikking gesteld een deel van het complex van de tuinvereniging Kweeklust aan het […] te […] ter grootte van […] m², plaatselijk aangeduid met huisnummer […] (hierna: de tuin). Eén van de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden luidt als volgt: “De gebruiker verbindt zich de statuten, het huishoudelijk reglement en overige reglementen van de RBvV [lees telkens: de Bond] en van de tuinvereniging ATV Kweeklust alsmede de gemeentelijke voorschiften ten aanzien van volkstuinen, stipt na te leven op straffe van opzegging van de overeenkomst door de RBvV.”
3. In het Huishoudelijk reglement van de Bond, dat is vastgesteld in overeenstemming met artikel 29 van de Statuten van de Bond, is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 7
a. Bij beëindiging van het lidmaatschap wordt de waarde van de opstallen vastgesteld door de taxatiecommissie van de aangesloten vereniging of door de taxatiecommissie van een andere bij de RBvV aangesloten vereniging.
(…)
c. Het lid dat het niet eens is met de waarde van de opstellen zoals vastgesteld door de taxatiecommissie van de aangesloten vereniging of door de taxatiecommissie van een andere bij de RBvV aangesloten vereniging heeft recht van beroep bij het bestuur van de RBvV.
d. Het beroep ten aanzien van de waarde van de opstallen wordt behandeld door de Technische Commissie van de RBvV.
(…)
g. In geval van beroep is de uitspraak van de Technische Commissie bindend.”
4. In het Huishoudelijk reglement van Kweeklust, dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 21 van de Statuten van Kweeklust, staat onder meer het volgende:
“beëindiging van het lidmaatschap
Artikel 6
(…)
5. Na ontvangst van het opzeggingsformulier wordt het tuinhuisje en overige opstallen getaxeerd door een taxatiecommissie (…). Het bestuur van de vereniging is, na ondertekening van het taxatierapport door het lid, gerechtigd de tuin aan te bieden aan een kandidaat-lid en het tuinhuis en de opstallen te verkopen.
(…)
Artikel 7
1. Het lidmaatschap eindigt voorts:
a. door opzegging namens de vereniging en de Bond (…).
2. Opzegging van lidmaatschap namens de vereniging en de Bond als bedoeld in lid 1 sub a van dit artikel kan geschieden met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste drie maanden ingeval de leden, na daartoe op één of meer van de volgende punten bij herhaling schriftelijk zijn aangemaand:
a. de tuin verwaarlozen;
b. weigeren deel te nemen aan het algemeen werk;
c. de jaarnota niet op de gestelde tijd hebben voldaan;
d. anderen bij voortduring zonder noodzaak hinderen en/of overlast veroorzaken;
zich andermans goederen toe-eigenen;
e. de belangen van de vereniging en/of van de Bond niet naar behoren behartigen;
f. handelingen plegen in strijd met de goede zeden en gewoonten, waaronder in ieder geval dient te worden begrepen prostitutie, dealen en gebruik van drugs, openbare dronkenschap, agressief gedrag, bedreiging etc.;
g. op welke andere wijze dan ook ophouden te voldoen aan de vereisten welke door of krachtens de statuten reglementen en besluiten van de vereniging en/of van de Bond voor het lidmaatschap gesteld zijn of te eniger tijd gesteld mochten worden.
3. (…) De opzegging geschiedt bij aangetekende brief met opgave van reden(en).”
5. Bij aangetekend schrijven van 25 januari 2009 van Kweeklust is [appellante] in kennis gesteld van het bestuursbesluit tot opzegging van haar lidmaatschap per 1 mei 2009 op grond van artikel 7, lid a, lid 2c, d, f en h van het huishoudelijk reglement. Deze brief vermeldt onder meer: “Het zal duidelijk zijn dat wij niet zonder reden tot ons besluit zijn gekomen. Aan ons besluit is een periode van ruim 1.5 jaar voorafgegaan, die werd gekenmerkt door verergerende conflicten tussen u, een aantal leden en ons bestuur. De ergernis over uw houding, uw gedragingen en weigeringen te voldoen aan de normaal geldende regels en voorschriften van onze leden, uw persisterende en krenkende wijze van het beantwoorden van brieven van ons bestuur, waarin u bij herhaling personen uit onze ledenkring en ondergetekende persoonlijk beschuldigde van discriminatie en zelfs racisme, culmineerden ten slotte in het bestuursbesluit, “tot hiertoe en niet verder”.”
6. Bij brief van 30 januari 2009 heeft de Bond het lidmaatschap van [appellante] van De Bond, alsmede de huurovereenkomst opgezegd per 1 mei 2009.
7. [appellante] heeft bezwaar gemaakt bij de Commissie van Geschillen van de Bond tegen de beslissing van 25 januari 2009. Op 23 april 2009 heeft deze commissie geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. De Bond heeft het besluit bij brief van 30 april 2009 (per abuis gedateerd 30 januari 2009) vervolgens bekrachtigd en de datum van ontruiming nader bepaald op 1 juni 2009.
8. [appellante] heeft vervolgens twee procedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam, bekend onder voormelde zaaknummers respectievelijk tegen de Bond en tegen Kweeklust. Beide zaken zijn door de rechtbank gevoegd behandeld en hebben geleid tot het thans bestreden vonnis van 21 september 2011.
9. In conventie heeft [appellante] in de procedure tegen de Bond, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd het besluit van de Bond van 30 april 2009 te vernietigen. In de procedure tegen Kweeklust heeft zij gevorderd het besluit van 25 januari 2009 te vernietiging. Een en ander met veroordeling van de Bond respectievelijk Kweeklust in de proceskosten.
10. In reconventie is, voor zover thans nog van belang, door de Bond gevorderd om:
– [appellante] te veroordelen de tuin met tuinhuisje uiterlijk 14 dagen na het vonnis te ontruimen en in ontruimde en ordentelijke staat ter beschikking te stellen aan Kweeklust op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag of gedeelte daarvan dat [appellante] na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis daarmee in gebreke blijft;
– [appellante] te veroordelen haar medewerking te verlenen aan taxatie van het zich op de tuin bevindende tuinhuisje, conform het bepaalde in artikel 7 van het huishoudelijk reglement van de Bond, zulks op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag of gedeelte daarvan, zolang [appellante] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft daaraan binnen 14 dagen na die betekening uitvoering te geven;
– [appellante] te veroordelen het op haar tuin geplaatste tuinhuisje ter beschikking te stellen aan het bestuur van Kweeklust ten behoeve van een nieuw aan te wijzen kandidaat-lid van die vereniging, tegen een aan [appellante] te betalen passende financiële vergoeding, vast te stellen door de Taxatiecommissie van Kweeklust, of, in beroep, door de Technische Commissie van de Bond, met inachtneming van de daarbij binnen de Bond gehanteerde taxatienormen, zulks op straffe van (verbeurte van) een dwangsom van € 300,- per dag te verbeuren aan de Bond, indien en voor zolang [appellante] aan het in deze zaak te wijzen vonnis in gebreke blijft medewerking te verlenen.
11. De rechtbank heeft in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen met veroordeling van haar in de proceskosten aan de zijde van de Bond en Kweeklust. In reconventie heeft de rechtbank – voor het geval het tuinhuisje niet is afgebroken en afgevoerd – [appellante] veroordeeld tot ontruiming binnen vier weken na betekening van het bestreden vonnis, haar medewerking te verlenen aan taxatie van het tuinhuisje, conform artikel 7 van het Huishoudelijk reglement van de Bond en het tuinhuisje ter beschikking te stellen aan het bestuur van Kweeklust ten behoeve van een nieuw aan te wijzen kandidaat-lid tegen een passende vergoeding voor [appellante]. Daarbij is bepaald dat zij een dwangsom verbeurt van € 300,- per dag tot een maximum van € 10.000,-, indien en zolang zij nalaat aan één van deze veroordelingen te voldoen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten aan de zijde van de Bond.
12. De rechtbank heeft aan haar beslissing in conventie ten grondslag gelegd dat op grond van de door beide partijen overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat er sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde verstandhouding tussen enerzijds [appellante] en anderzijds het bestuur en een groot aantal leden van Kweeklust. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de verstoring van de verstandhouding in overwegende mate te wijten is aan de reacties van [appellante] op de al dan niet terechte verwijten van de zijde van het bestuur. De toonzetting en inhoud van de vele brieven van [appellante] gericht aan het bestuur kunnen door het bestuur als provocerend, denigrerend en daardoor als grievend ervaren worden. Die aldus verstoorde verstandhouding is van dien aard dat het van Kweeklust in redelijkheid niet gevergd kan worden het lidmaatschap van [appellante] voort te laten duren. In de afweging van belangen is vervolgens het belang van Kweeklust en de Bond bij naleving van de voorschriften afgewogen tegen het zwaarwegende belang van [appellante] bij voortzetting van het lidmaatschap en de huurovereenkomst, reeds omdat zij eigenaresse is van het op het gehuurde bevindende tuinhuisje. Na afweging van deze belangen is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de bestreden besluiten zowel naar wijze van totstandkoming als naar inhoud rechtmatig zijn. In reconventie heeft de rechtbank overwogen dat, nu de lidmaatschappen rechtsgeldig zijn opgezegd, [appellante] gehouden is de tuin en het tuinhuisje ter beschikking te stellen ten behoeve van een nieuw kandidaat-lid. Wel heeft de rechtbank overwogen dat zij desgewenst gedurende vier weken in de gelegenheid zal worden gesteld om het tuinhuisje zelf af te breken en te verwijderen.
13. In haar memorie van grieven heeft [appellante] geen duidelijk omschreven grieven tegen het vonnis van de rechtbank naar voren gebracht. Naar het hof begrijpt komt zij op tegen de beëindiging van het lidmaatschap, de ontruiming en de (wijze van) taxatie en verkoop. In hoger beroep heeft [appellante] geconcludeerd zoals in de dagvaarding is gevorderd. Voorts heeft zij haar eis gewijzigd in die zin dat zij thans tevens vordert dat het hof de Verenigingen zal veroordelen tot vergoeding van € 5.000,- aan schadevergoeding en Kweeklust zal verbieden het tuinhuisje te verkopen. De Verenigingen hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis, zodat op de gewijzigde eis zal worden beslist.
Beëindiging lidmaatschap
14. [appellante] heeft de vernietiging ingeroepen van het besluit van Kweeklust van 25 januari 2009 en van de Bond van 30 april 2009 tot opzegging van haar lidmaatschap. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen, waarbij de rechtbank heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 2:15, lid 1 BW juncto 2:8, lid 1 BW. In hoger beroep is de door de rechtbank in conventie gehanteerde toetsingsmaatstaf niet bestreden, zodat in hoger beroep van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Bezien dient derhalve te worden of de bestreden besluiten naar hun inhoud en naar de wijze van totstandkoming geen strijd opleveren met de eisen van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 2:8, lid 1 BW.
15. Ingevolge artikel 2:8, lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degene die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Met betrekking tot een tuinvereniging, zoals de Verenigingen, geldt daarbij als uitgangspunt dat een dergelijke rechtspersoon gericht is op het bieden recreatie. Het vreedzaam en rustig naast elkaar leven op een tuincomplex is daarbij van groot belang. In dit licht bezien hebben de Verenigingen tot hun besluiten kunnen komen tot opzegging en beëindiging van het lidmaatschap van [appellante]. Daarbij is van belang dat [appellante] erkent dat zij zich niet altijd conform de door Kweeklust vastgestelde regels heeft gedragen. Bovendien wenst zij zich niet neer te leggen bij de op het tuincomplex geldende regels en verzet zij zich daartegen actief. Zo heeft zij, blijkens de notulen van de bestuursvergadering van 22 september 2008, – nadat zij is geconfronteerd met een videoregistratie van het door haar omver rijden van een geparkeerde motorfiets – opgemerkt dat ze een aantal regels, zoals het terugbrengen van een gebruikte kar of het in de winter ’s nachts op slot doen van het hek, niet begrijpt en niet ‘overgereguleerd’ wil leven. Bij een dergelijk actief verzet, dat ook blijkt uit de uitgebreide memorie van grieven, valt niet te verwachten dat gekomen kan worden tot een, voor een tuinvereniging noodzakelijke, positieve samenwerking. Daarbij geldt, dat zij zich bij het aangaan van haar lidmaatschap heeft gebonden aan de binnen de vereniging geldende regels. In het stellen van zodanige regels is een vereniging in hoge mate vrij. Ingevolge artikel 2:8, lid 2 BW blijft een interne verenigingsregel pas buiten toepassing voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit is door [appellante] niet (voldoende onderbouwd) gesteld en ook overigens niet gebleken. Het standpunt van [appellante] dat zij niet overgereguleerd wil leven is daartoe niet voldoende. In dit licht bezien hebben de Verenigingen in redelijkheid kunnen beslissen het lidmaatschap van [appellante] op te zeggen.
Ontruiming en verbod tot verkoop althans taxatie tuinhuisje
16. [appellante] vraagt in het hoger beroep tegen de toegewezen reconventionele vorderingen Kweeklust te verbieden om het tuinhuisje in haar plaats te verkopen. Het huisje is subjectief waardevol en zij wenst het te verkopen aan een kandidaat die zij al lang kent. Zij heeft geen vertrouwen in taxatie door een taxateur van Kweeklust of de Bond.
17. Het tuinhuisje is aanwezig op een tuin waarvan het gebruiksrecht is gekoppeld aan het lidmaatschap van Kweeklust (en de Bond). Van een opstalrecht ten gunste van [appellante] is geen sprake. Weliswaar heeft [appellante] recht op een redelijke prijs voor het door haar geplaatste tuinhuisje, maar er is geen aanwijzing dat deze redelijke prijs niet tot stand kan komen via de verenigingsregels die hiervoor gelden. Nu [appellante] zich heeft gecommitteerd aan deze regels is het, analoog aan voormeld artikel 6, lid 5 van het Huishoudelijk reglement van Kweeklust, dan ook aan Kweeklust om een kandidaat-lid voor te dragen om aan dat lid het tuinhuisje te verkopen. Reeds om die reden gaat de stelling van [appellante] dat zij het huisje (naar het hof begrijpt, op de plaats waar het staat) wil verkopen aan een eigen kandidaat, niet op. Verder verwijst het hof naar hetgeen onder nummer 19 van dit arrest is overwogen.
18. Voor zover [appellante] heeft beoogd te stellen dat zij het huisje wenst af te breken en te verkopen aan een gegadigde, heeft zij krachtens het bestreden vonnis daartoe de gelegenheid gehad.
19. Uit voormeld artikel 6, lid 5 van het Huishoudelijk reglement van Kweeklust en artikel 7 van het Huishoudelijk reglement van de Bond vloeit voort dat na beëindiging van het lidmaatschap de waarde van de opstallen wordt getaxeerd door een taxatiecommissie van Kweeklust. Daarbij is tevens voorzien in een vorm van beroep bij de Bond. Met deze procedure is normaliter voldoende zeker gesteld dat tot een juiste waardebepaling wordt gekomen. De bezwaren van [appellante], die met name zien op de door haar gering ingeschatte mate van professionaliteit van Kweeklust en de Bond, komen onvoldoende gewicht toe. Te meer nu niet is gebleken dat in het verleden daadwerkelijk verkeerde taxaties hebben plaatsgevonden dan wel dat de commissies van de Verenigingen jegens [appellante] niet langer bereid of in staat zouden zijn om hun taak naar eer en geweten te vervullen. In het licht hiervan is het hof van oordeel dat toepassing van de terzake van verkoop en taxatie binnen de Verenigingen geldende regels in het onderhavige geval uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft derhalve terecht de vordering in reconventie toegewezen, zoals zij heeft gedaan.
Schade
20. [appellante] heeft, na wijziging van eis, aangevoerd dat zij € 5.000,- aan schade heeft geleden wegens een afsluiting van de elektriciteit in oktober 2008, doorgestoken banden, het verbod tot toegang en genotsderving. De Verenigingen hebben aangevoerd dat de schade niet het gevolg is van enig besluit van de Verenigingen. [appellante] kan, aldus de Verenigingen, de schade beperken door mee te werken aan de ontruiming van haar tuin en verkoop van het tuinhuisje.
21. Met betrekking tot de schade als gevolg van de afsluiting van elektriciteit en doorgestoken banden, is onvoldoende gesteld om het gevorderde te kunnen toewijzen. Zowel de toedracht als de schade zijn onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de gevorderde schade als gevolg van het verbod tot toegang en genotsderving geldt dat uit hetgeen hiervoor is overwogen voortvloeit dat de Verenigingen terecht hebben besloten om het lidmaatschap te beëindigen. Daaruit volgt dat zij [appellante] ook terecht de toegang tot de tuin en het tuinhuisje hebben ontzegd. Daardoor geleden schade komt in beginsel voor rekening van [appellante]. Voor zover de schade een gevolg is van het feit dat [appellante] hoger beroep heeft ingesteld, waardoor nog steeds geen uitvoering is gegeven aan het niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis, en zij niet vrijwillig meewerkt aan ontruiming en verkoop, komt deze schade eveneens voor haar rekening. De gevorderde schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.
Afsluiting
22. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd met afwijzing van het in hoger beroep door [appellante] meer of anders gevorderde. [appellante] zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van de Verenigingen, nu zij in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
Het hof:
– bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2011 en wijst af het door [appellante] in hoger beroep meer of anders gevorderde;