Stemmen zonder beloofd onderzoek

Rechtbank Noord-Nederland 13 februari 2013 LJN BZ7190 (Cooperatie)

Vernietiging besluit ALV over extra bijdragen leden. De rechtbank overweegt daartoe dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek in te (laten) stellen naar de mogelijkheden om de hoogte van de inleg in het ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping, maar dat zij vervolgens – in strijd met deze toezegging – het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaalafhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 in stemming heeft gebracht, zonder dat hieraan voorafgaand een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. (Zelfs nu 60 van de 67 leden voor stemmen).

Vonnis van 13 februari 2013 in de zaak van
1. [A], 2. [B], eisers,
tegen de coöperatie, [C],

Partijen zullen hierna [A] en de coöperatie genoemd worden.

1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het mondeling vonnis van 28 augustus 2012, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
– het faxbericht d.d. 5 november 2012 van de zijde van [A], met bijgaand productie 14;
– het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 november 2012.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

1.3. De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

2. De feiten
2.1. De coöperatie is op 6 april 2006 opgericht. De coöperatie heeft 67 leden. Deze leden zijn de standplaatshouders van camping “[D]” (hierna: de camping) te [plaats]. [A] is de houder van twee standplaatsen op de camping, genummerd 16 en 17 en genaamd “[Standplaats I]” en “[Standplaats II]”.

2.2. Ingevolge artikel 2 lid 1 van de statuten van de coöperatie is het doel van de coöperatie:

“a. het behartigen van de stoffelijke belangen van de standplaatshuurders van de camping [D] te [plaats];
b. het beheren,instandhouden en onderhouden van de percelen grond, opstallen en de boerderij behorende tot de camping gelegen aan de [adrsgegevens];
c. het treffen van een voor haar leden uniforme regeling met betrekking tot het gebruik van de camping;
d. het verrichten en bevorderen in de meest uitgebreide zin van al hetgeen met het vorenstaande in direct of indirect verband staat of in het belang van haar leden noodzakelijk of gewenst is.”

2.3. In de statuten van de coöperatie is voorts – voor zover van belang – bepaald:

“LIDMAATSCHAP.
Artikel 4.
(…)
7. Aan het lidmaatschap is verbonden het recht op een staanplaats op camping [D] en het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen van deze camping, een en ander bij huishoudelijk reglement nader te regelen.

(…)

LEDENKAPITAAL
Artikel 7.
1. De vereniging heeft een ledenkapitaal dat vastgesteld wordt door de algemene
vergadering.
2. Bij toetreding van een lid tot de vereniging is elk lid een eenmalige bijdrage
verschuldigd ten behoeve van het ledenkapitaal.
(…)

ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 13.
1. Aan de algemene vergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan het bestuur zijn opgedragen.
(…)

BESLUITVORMING ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 16.
(…)
3. Voor zover de statuten of de wet niet anders bepalen, worden alle besluiten van de algemene
vergadering genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen.”

2.4. Tussen de coöperatie en de heer [X] (hierna: [X]) heeft een vennootschap onder firma bestaan. Deze vennootschap onder firma heeft de camping (inclusief woonboerderij, toiletgebouw, receptiegebouw en houten schuur) geëxploiteerd. De camping was in eigendom van [X] en werd door [X] verhuurd aan de coöperatie.

2.5. De leden van de coöperatie hebben ieder afzonderlijk een bedrag van € 5.500,- aanledenkapitaal ingebracht in de coöperatie.

De coöperatie heeft op een gegeven moment besloten tot aankoop van de camping van [X]. Zij heeft haar leden in dit kader verzocht om eenmalig een extra bijdrage van € 39.044,- aan haar te voldoen.

2.6. Op 2 oktober 2010 heeft er een Algemene Ledenvergadering van de coöperatie plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is uitgebreid gesproken over het financieringsvoorstel van ABN AMRO Bank N.V. en de inleg door de leden. In de notulen van deze vergadering wordt met betrekking tot het verzoek van de coöperatie tot een extra bijdrage in het ledenkapitaal vermeld:

“Dhr. [Z]: inleg wordt nu gedeeld door 67 standplaatsen, als identiek beschouwd. Waarom niet rekenen evenredig met oppervlakte van de standplaats en aan de hand daarvan een verdeling van inleg maken.
– vzr geeft aan dat het nu niet het juiste moment is om een differentiatie aan te brengen in
het ledenkapitaal, bovendien wordt de waarde van een standplaats niet alleen bepaald
door zijn grootte.
vzr stelt voor om na het sluiten van de koop dit op een later tijdstip aan de orde te stellen.”

2.7. In de notulen van de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie, die op
30 oktober 2010 is gehouden, wordt – voor zover van belang – vermeld:

“3. Verslag vorige ledenvergadering d.d. 2 oktober 2010

Opmerkingen
Blz. 4: [Z] m.b.t. alinea Hr.[Z]: wenst daar nogmaals inhoudelijk op in te gaan e.e.a. ondersteund door [Y]. Na enige discussie verzoekt [Q] de discussie te beëindigen. Vz besluit dat dit onderwerp in deze vergadering niet aan de orde.”

2.8. De coöperatie heeft de camping op 17 december 2010 van [X] gekocht voor een bedrag van € 2.700.000,- kosten koper.

2.9. In een nieuwsbrief van de coöperatie van 27 december 2010 wordt met betrekking tot de aankoop van de camping onder meer vermeld:

“Om de aankoop te kunnen financieren is aan de leden van Coop verzocht extra ledenkapitaal te storten. Daarbij is het idee dat elk individueel lid 1/67 deel financiert. Omdat niet alle leden een dergelijk bedrag kunnen financieren is een bancaire financiering en een lening van [X] overeengekomen.”

2.10. De vennootschap onder firma tussen de coöperatie en [X] is op 31 december 2010 ontbonden.

2.11. Op 5 maart 2011 heeft er wederom een Algemene Ledenvergadering plaatsgevonden. In de notulen van deze vergadering is onder meer opgenomen:

“13. W.v.t.t.k. (…)

Kleine standplaatsen. Er zijn 4 kleine standplaatsen. Er is een mogelijkheid om die te vergroten door het speelveldje in het midden op te offeren. Het speelveldje gaat dan naar het veld waar voorheen het volleybalnet stond. (= veld ZW).
Er wordt besloten met de desbetreffende caravanhouders en de caravanhouders grenzend aan het speelveldje te overleggen. Het idee om een grote plek meer te laten betalen wordt afgewezen. Kleine plekken zijn niet met geld af te kopen, men wil geen geld maar een grotere plek. Het idee om plekken op te meten ten behoeve van de standplaats grootte zou worden onderzocht. Er volgt een stemming om per vierkante meter te gaan betalen. Er zijn 2 stemmen voor, de rest van de vergadering is tegen. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid geen onderzoek hiernaar te doen. Met dient overeen te komen met de buren.”

2.12. In de concept notulen van de Algemene Ledenvergadering van 10 december 2011 staat – voor zover van belang – vermeld:

“Een lid van de coöperatie [[A]; toevoeging rechtbank] geeft aan dat het punt om per m2 gaan betalen uit het verleden een serieus aandachtspunt was. Hij geeft aan dat hij een serieus voorstel verwacht had van het bestuur waar men vervolgens over zou kunnen stemmen. Na de aankoop van de camping heeft het bestuur toegezegd dit met een voorstel te onderbouwen. De voorzitter geeft aan dat er in een eerdere vergadering met elkaar over gesproken is en dat er toen maar 2 leden voor betaling naar m2 waren. In de beleving van de voorzitter was het punt toen afgedaan. Omdat men er niet uitkomt wordt er voorgesteld dat het bestuur met een onderbouwd voorstel komt waarbij wordt aangegeven waarom het niet wenselijk is om standplaatsen naar m2 te betalen. Hier wordt mee ingestemd. Komt terug op de volgende vergadering.”

2.13. [A] heeft het bestuur van de coöperatie bij brief van 9 januari 2012 onder meer bericht:

“Onze standplaatsen 16 en 17 (Standplaats I en Standplaats II) behoren tot de kleinere standplaatsen van de camping op een veld dat ruimtelijk gezien ook het kleinst van opzet is. De waarde van onze standplaatsen is hierdoor aanzienlijk lager dan de meeste andere standplaatsen en zeer veel lager dan de grootste standplaatsen op de camping.

Wij stemmen daarom niet in met het besluit dat iedere standplaatshouder hetzelfde bedrag aan ledenkapitaal dient in te brengen. De coöperatie handelt met dit besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel en hierdoor is het besluit vernietigbaar.

Graag ontvangen wij binnen zes weken van u een voorstel om differentiatie in het ledenkapitaal aan te brengen, zodat dit in overeenstemming is met de grootte en ligging van de standplaatsen, ofwel een voorstel om op andere wijze het ledenkapitaal en de waarde van de standplaatsen met elkaar in overeenstemming te brengen.”

2.14. Het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mail van 16 januari 2012 – in reactie op zijn brief van 9 januari 2012 – onder meer geschreven:

“Wij hebben besloten het punt op de agenda van de eerstvolgende ledenvergadering te zetten.

Het bestuur zal een voorstel voorleggen aan de ledenvergadering.
Daarbij laat het bestuur op voorhand weten dat wij inwilligen van uw verzoek tot differentiatie zullen ontraden.”

2.15. [A] heeft de voorzitter van het bestuur van de coöperatie bij e-mail van 13 februari 2012 – voor zover van belang – bericht:

“We hebben een rondje over de camping gemaakt en Standplaats II heeft de minste ruimte. (…)
Er zijn wat ons betreft verschillende oplossingen mogelijk. Het eerlijkste is dat de ruimte eerlijk wordt verdeeld. Een andere mogelijkheid is dat de ruimte van [Standplaats III], [Standplaats I] en [Standplaats II] eerlijk wordt verdeeld. Iedereen krijgt dan 10.10 m. Wij willen bij verkoop binnen drie jaar dan wel dat onze kopers worden vrijgesteld van betaling van € 5.000,- aan devereniging.
Als jullie andere opties zien, horen we dat ook graag.”

2.16. De voorzitter van het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mailbericht van 20 februari 2012 onder andere meegedeeld:

“Wij stellen voor bij onze eerdere afspraak te blijven:
Wij praten met [S], jullie met van [T]. Als zij bereid zijn om mee te werken kunnen we met elkaar proberen optie twee in te vullen.
Wij zien geen andere oplossing.

Jullie verzoek om bij verkoop binnen drie jaar de kopers vrij te stellen van betaling van € 5.000,– entreegeld kan naar onze mening niet worden gehonoreerd. (…)

Zaterdag a.s. zal jullie verzoek en onze reactie daarop op de agenda staan van de bestuursvergadering.”

2.17. [A] heeft op 23 februari 2012 telefonisch contact gehad met de voorzitter van het bestuur van de coöperatie. [A] heeft de inhoud van dit telefoongesprek per e-mailbericht van 23 februari 2012 aan de voorzitter van het bestuur van de coöperatie bevestigd. In dit e-mailbericht staat onder meer:

“Oplossing 1
Voor ons een acceptabele oplossing is dat de erfgrens tussen [Standplaats I] en [Standplaats III] op 2 meter vanaf [Standplaats I] komt te liggen. De erfgrens tussen [Standplaats III] en caravan no. 14 ligt ook op 2 meter, dit is dus niet onredelijk. [Standplaats III] houdt dan nog 10,90 meter over; dit is ruim meer dan het gemiddelde op de rij van staanplaats 13 t/m 21. Bij verkoop van onze caravans willen wij de toezegging dat er geen € 5.000,- entreegeld wordt gevraagd van de kopers. Hiermee wordt dan de lagere waarde van onze standplaatsen enigszins gecompenseerd.
Oplossing 2
Zoals in onze eerdere mail aangegeven blijft een eerlijke verdeling van de ruimte tussen [Standplaats III], Standplaats I en Standplaats II ook een oplossing.
Wij ontvangen graag na afloop van de bestuursvergadering a.s. zaterdag instemming met één van beide oplossingen.
Als we niet tot een oplossing komen, zien wij ons helaas genoodzaakt via juridisch weg een eerlijke verdeling af te dwingen.”

2.18. Het bestuur van de coöperatie heeft [A] bij e-mail van 28 februari 2012 onder meer bericht:

“Wij hebben zaterdag gesproken over jullie brief d.d. 9 januari over het ledenkapitaal in relatie tot de oppervlakte. Nu jullie hebben aangegeven naar de rechter te stappen zal het bestuur niet meer inhoudelijk ingaan op de zaak. De leden zal gevraagd worden de discussie te sluiten.

Ten aanzien van de mail van 23 februari : Wij blijven zoals afgesproken samen met jullie en de naastliggers proberen een oplossing te vinden voor een betere verdeling van de oppervlakte van de standplaatsen 15, 16 en 17.”

2.19. De voorzitter van het bestuur van de coöperatie heeft [A] nadien telefonisch bericht dat het bestuur vasthoudt aan het besluit dat in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 is genomen, inhoudende dat elk lid van de coöperatie hetzelfde bedrag aan ledenkapitaal dient in te brengen en dat er geen betaling zal plaatsvinden per vierkante meter standplaats.

3. Het geschil
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. het besluit dat door de Algemene Ledenvergadering is genomen ter vergadering van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige bijdrage van elk lid niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de standpunts die het betreffende lid gebruikt, vernietigt;

II. de coöperatie verplicht binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een voorstel te doen aan de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie waarin mogelijke oplossingen met betrekking tot het bedrag dat aan ledenkapitaal dient te worden ingelegd, worden voorgedragen om benadeling van leden met een kleine standplaats te voorkomen;

III. de coöperatie veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten die worden vastgesteld op een bedrag van € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in geval van betekening en met € 258,00 in geval van beslaglegging, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2. De coöperatie voert gemotiveerd verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. [A] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat het besluit van de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige bijdrage aan de coöperatie niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de standplaats die door het betreffende lid wordt gebruikt, zowel gelet op de totstandkoming als op de inhoud daarvan vernietigbaar is op grond van de artikelen 2:15 lid 1 sub b en 2:8 BW. Ter zitting is gebleken dat [A] onder de eenmalige bijdrage zowel het bedrag van € 5.500,- verstaat dat nieuwe leden aan de coöperatie dienen te betalen, als het bedrag dat de leden dienen bij te dragen in het kader van de aankoop van de camping.
[A] heeft allereerst gesteld dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om het door haar leden in te brengen ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meter standplaats, maar dat het bestuur vervolgens zonder dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden op 5 maart 2011 een (niet onderbouwd) voorstel over de differentiatie in het ledenkapitaal in stemming heeft gebracht bij het agendapunt “Wat er verder ter tafel komt”.
[A] heeft tevens – kort gezegd – gesteld dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu de leden met een grotere standplaats op de camping per vierkante meter standplaats een kleinere bijdrage betalen dan de bijdrage die hij – als houder van twee kleine standplaatsen – per vierkante meter dient te betalen, zodat hij door het besluit wordt benadeeld ten opzichte van de houders van grotere standplaatsen. Teneinde deze benadeling te voorkomen had de coöperatie naar de mening van [A] een degelijk onderzoek moeten laten doen naar de haalbaarheid van de mogelijkheid om de hoogte van de eenmalige bijdrage van de ledenafhankelijk te stellen van de grootte en ligging van de standplaats, dan wel naar mogelijke andere oplossingen, zoals bijvoorbeeld de herverkaveling van de standplaatsen.

4.2. De coöperatie heeft – zo begrijpt de rechtbank – als meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen van [A] aangevoerd dat [A] geen belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij niet wordt benadeeld door het besluit van 5 maart 2011. De coöperatie heeft daartoe allereerst aangevoerd dat vóór 5 maart 2011 reeds het besluit is genomen dat elk lid van de coöperatie voor een gelijk deel in het ledenkapitaal bijdraagt en dat de vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 dit eerder genomen besluit onverlet zal laten. De coöperatie heeft daartoe tevens aangevoerd dat de standplaatshouders van de camping niet eigenaar zijn van de standplaats die zij in gebruik hebben, maar dat iedere standplaatshouder voor 1/67e deel eigenaar is van de camping.

4.3. De rechtbank is – anders dan de coöperatie heeft aangevoerd – van oordeel dat [A] een gerechtvaardigd belang heeft bij zijn vordering. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de coöperatie haar betoog dat reeds voorafgaand aan de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 het besluit is genomen dat ieder lid (definitief) voor 1/67e deel bijdraagt in het ledenkapitaal, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De coöperatie heeft ter onderbouwing van dit betoog namelijk enkel verwezen naar de notulen van de Algemene Ledenvergadering van 2 oktober 2010, waarin staat vermeld dat de heer [Z] tijdens deze vergadering heeft gezegd: “inleg wordt nu gedeeld door 67 standplaatsen”. Uit deze (onder rechtsoverweging 2.6. deels geciteerde) notulen volgt naar het oordeel van de rechtbank echter tevens dat nadere besluitvorming over de differentiatie in het ledenkapitaal op een later tijdstip aan de orde zal worden gesteld. Uit de notulen van de vergadering van 2 oktober 2010 kan veeleer worden afgeleid dat toen (slechts) aan de orde is geweest het financieringsvoorstel van ABN AMRO Bank N.V. en de vereiste inleg door de leden in meer algemene zin. De besluitvorming over een (nader af te spreken) differentiatie heeft toen niet plaatsgevonden, zo volgt uit de notulen van deze vergadering.

4.4. De rechtbank volgt de coöperatie evenmin in haar verweer dat haar leden voor 1/67e deel eigenaar zijn van de camping en dat de vordering reeds om die reden zou moeten worden afgewezen. De leden hebben weliswaar ieder voor 1/67e deel aan de koopsom bijgedragen, maar daaruit volgt niet (zonder meer) dat de leden ook voor 1/67e deel eigenaar zijn. Uit artikel 4 lid 7 van de statuten van de coöperatie kan veeleer worden afgeleid dat de leden slechts het gebruiksrecht op een standplaats en op de gemeenschappelijke voorzieningen op de camping hebben. Deze verdeling (1/67e eigenaar) strookt ook niet met de feitelijke situatie op de camping en de wijze waarop de leden zich gedragen. De feitelijke situatie is immers aldus, dat niet ieder lid een even grote standplaats in gebruik heeft. Dit volgt zowel uit het overzicht van de kavelgroottes die [A] als productie 14 heeft overgelegd, als uit het overzicht hiervan dat de coöperatie als productie 6 bij de conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht. [A] heeft ook onweersproken gesteld dat het verschil in waarde van de standplaatsen al snel € 20.000,- bedraagt. Dit verschil in waarde rijmt ook met de verklaring die [F], de voormalig voorzitter van het bestuur van de coöperatie, ter comparitie d.d. 20 november 2012 heeft afgelegd, inhoudende dat standplaats nummer [..] op de camping voor een bedrag van € 90.000,- is verkocht en standplaats “[standplaats x]” voor een bedrag van € 110.000,-.

4.5. De coöperatie heeft tevens ten verwere aangevoerd dat het besluit van 5 maart 2011 zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de Algemene Ledenvergadering in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen, nu het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaal te differentiëren uitvoerig in voorgaande vergaderingen aan de orde is geweest en het voorstel op 5 maart 2011 bij stemming door 60 van de 67 leden van de coöperatie is afgewezen. Omdat de overgrote meerderheid van de leden het voorstel heeft afgewezen, was een uitvoerig en kostbaar onderzoek naar differentiatie in het ledenkapitaal, zoals wellicht eerder door haar was toegezegd, volgens de coöperatie niet meer aan de orde.

4.6. De rechtbank overweegt dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon. Ingevolge artikel 2:15 sub b BW vernietigbaar is wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. Op grond van artikel 2:8 lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degenen die krachtens wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Aan de rechtbank ligt derhalve de vraag voor of de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie bij afweging van alle bij het besluit van 5 maart 2011 betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen in redelijkheid en billijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. In dit verband gaat het zowel om de inhoud als om de totstandkoming van het besluit.

4.7. De rechtbank is – anders dan de coöperatie heeft aangevoerd – van oordeel dat het besluit van 5 maart 2011 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daartoe dat het bestuur van de coöperatie de toezegging had gedaan om een onderzoek in te (laten) stellen naar de mogelijkheden om de hoogte van de inleg in het ledenkapitaal afhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping, maar dat zij vervolgens – in strijd met deze toezegging – het voorstel van [A] om de bijdrage in het ledenkapitaalafhankelijk te stellen van het aantal vierkante meters standplaats op de camping in de Algemene Ledenvergadering van 5 maart 2011 in stemming heeft gebracht, zonder dat hieraan voorafgaand een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Nu een dergelijk onderzoek wellicht van invloed had kunnen zijn op de besluitvorming, had het bestuur van de coöperatie het voorstel omtrent de differentiatie in het ledenkapitaal niet eerst in stemming mogen brengen, om vervolgens bij de afwijzing daarvan door een meerderheid van haar leden – met een beroep op voortschrijdend inzicht – te concluderen dat een nader onderzoek niet meer aan de orde is. Bij gebreke van voornoemd onderzoek heeft de Algemene Ledenvergadering naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid en billijkheid tot het besluit van 5 maart 2011 kunnen komen. Dit besluit is dan ook vernietigbaar. De vordering van [A] tot vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 zal reeds om die reden worden toegewezen. De vraag of het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, welk beginsel – gelijk [A] heeft gesteld – een uitwerking is van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW (zie Asser/Rensen 2-III* 2012/45), behoeft derhalve geen bespreking meer. Overigens kan die vraag ook pas worden beantwoord indien door de coöperatie alle aspecten, die met deze kwestie samenhangen, afdoende en op zorgvuldige wijze in beeld zijn gebracht.

4.8. De vernietiging van het besluit van 5 maart 2011 brengt – in acht nemende hetgeen in rechtsoverweging 4.3. is overwogen – met zich dat de discussie omtrent de differentiatie in het ledenkapitaal weer openligt. De rechtbank zal de vordering van [A] tot het verplichten van de coöperatie om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis een voorstel met een bepaalde inhoud aan de Algemene Ledenvergadering voor te leggen evenwel afwijzen, nu de toewijzing van deze vordering zich niet zou verhouden met de marginale toetsing van besluiten van de coöperatie door de rechtbank.

….
5. De beslissing
De rechtbank,

5.1. vernietigt het besluit dat door de Algemene Ledenvergadering van de coöperatie is
genomen ter vergadering van 5 maart 2011, inhoudende dat de hoogte van de eenmalige
bijdrage van elk lid niet afhankelijk wordt gesteld van het aantal vierkante meters van de
standplaats die het betreffende lid gebruikt;