Inzage notulen bestuursvergadering (VMS)

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 6 november 2012 LJN BY3459 (VMS)
“Als uitgangspunt voor de uitleg van bepalingen in de statuten geldt de bedoeling van de opsteller ervan, zoals die in de tekst van de bepalingen, deze in onderlinge samenhang bezien, tot uitdrukking komt. Voorts dienen de bepalingen te worden uitgelegd in het licht van de op de vereniging betrekking hebbende bepalingen uit het BW.” Dit lijkt mij een bruikbare formulering, die ook beter toepasbaar is dan de “CAO norm”.
De statutaire bepaling: “De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagd aan de leden beschikbaar gesteld” geeft geen recht aan individuele leden, met “de leden” wordt bedoeld “de leden gezamenlijk” dan wel “de ledenvergadering”. Reflexwerking HR AMSI / Hermes: de bepaling wordt geïnterpreteerd als overeenkomend met het informatierecht van de AvA in de NV en BV (art. 2:107 en 2:217 BW).

Vonnis in kort geding van 6 november 2012 in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
VERENIGING DE MEDISCHE STAF CATHARINA-ZIEKENHUIS, statutair gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,

Partijen zullen hierna [eiser] en de VMS genoemd worden.

2. Het geschil

2.1. [eiser] vordert na wijziging van eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de VMS veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] afschrift te verschaffen van de notulen van de bestuursvergaderingen van het Stafbestuur van de VMS vanaf januari 2010 tot en met juli 2012, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,– voor iedere dag of gedeelte daarvan waarop de VMS hiermee in gebreke blijft; …
3. De feiten

3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
a. [eiser] is sinds 1992 op grond van een toelatingsovereenkomst met de Stichting Catharina Ziekenhuis werkzaam als internist (internist-endocrinoloog/klinisch farmacoloog) in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven. Hij is lid van de maatschap Interne Geneeskunde/MDL (de maatschap) en tevens lid van de Vereniging de medische staf Catharina Ziekenhuis (de VMS).
b. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft de maatschap vanwege samenwerkingsproblemen in mei 2010 onder intensief toezicht gesteld onder oplegging van een verbeterplan.
c. Onder leiding van het organisatieadviesbureau Damhuis Elshout-Verschure heeft een verbetertrajectplaatsgevonden. In de rapporten van dit bureau worden hardnekkige samenwerkingsproblemen tussen de maatschap en [eiser] gesignaleerd.
d. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft de maatschap begin 2012 verzocht met een plan van aanpak te komen.
e. Het bestuur van de maatschap heeft in februari 2012 aan een externe deskundige, de Holland Consulting Group (HCG), verzocht te onderzoeken of samenwerking met [eiser] binnen de maatschap in de toekomst nog mogelijk was.
f. In het op 16 april 2012 uitgebrachte rapport van dat onderzoek concludeert HCG dat de samenwerking tussen de maatschap en [eiser] niet op afzienbare termijn aantoonbaar zal worden genormaliseerd op een wijze die vertrouwen geeft in de toekomst.
g. De maatschap heeft op 31 mei 2012 besloten over te gaan tot ontbinding van de maatschapsovereenkomst met [eiser] vanwege het ontbreken van vertrouwen in voortzetting van de samenwerking met [eiser].
h. De Raad van Bestuur van de Stichting Catharina Ziekenhuis heeft bij besluit van 18 juli 2012 de toelatingsovereenkomst met [eiser] tegen 21 januari 2013 opgezegd.
i. [eiser] heeft tegen die opzegging een bodemprocedure voor het Scheidsgerecht Gezondheidszorg aanhangig gemaakt. De mondelinge behandeling daarvan vindt plaats op 16 november 2012.
j. Op verzoek van [eiser], gedaan bij brief van 8 augustus 2012, heeft de VMS afschriften van diverse documenten, waaronder de notulen van de kernstafvergaderingen van de VMS, aan [eiser] gezonden. Aan het verzoek om afschriften van de notulen van de vergaderingen van het bestuur van de VMS (het Stafbestuur) over de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 heeft de VMS niet voldaan.
k. De VMS heeft bij brief van 6 september 2012 het herhaalde verzoek van [eiser] om afgifte van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur over de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 afgewezen. De argumenten voor die afwijzing zijn – kort samengevat – de beslotenheid van overleg van het stafbestuur over de problematiek binnen de maatschap interne geneeskunde/MDL, die ertoe leidt dat de notulen van het overleg van het strafbestuur over de problematiek binnen de maatschap alleen bestemd zijn voor de leden van het Stafbestuur en niet voor de leden van de VMS en omdat de problematiek betreffende [eiser] gelijktijdig en in onderlinge samenhang met de problematiek van een andere internist is besproken en deze andere internist aanspraak mag maken op de bescherming van haar persoonlijke levenssfeer.
l. Het Stafbestuur heeft op maandag 8 oktober 2012 een ingelaste besloten kernstafvergadering uitgeschreven met één agendapunt, namelijk het voorgenomen besluit van het Stafbestuur om het verzoek van [eiser] om integraal de notulen van alle vergaderingen van het Stafbestuur in de periode van januari 2010 tot en met juli 2012 te ontvangen af te wijzen. Het voorstel om het verzoek af te wijzen is aangenomen met een meerderheid van 173 stemmen tegenover 20 onthoudingen en twintig niet aanwezige leden.

4. De beoordeling

4.1. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter is door de VMS aanvaard.

4.2. De spoedeisendheid van de vordering is voldoende aannemelijk. [eiser] ziet de notulen als informatiebron voor de onderbouwing van zijn vordering en is voornemens de gevorderde notulen als producties in het geding te brengen in de procedure die aanhangig is voor het Scheidsgerecht Gezondheid waarbij de uiterste datum daartoe 9 november 2012 is. De VMS heeft het spoedeisend belang betwist met de stelling dat de gevorderde notulen niets met de procedure tegen de Stichting Catharina Ziekenhuis te maken hebben omdat die Stichting volledig buiten de interne beraadslagingen die binnen het Stafbestuur hebben plaatsgevonden staat. De voorzieningenrechter kan deze stelling echter bij gebreke van de desbetreffende notulen niet beoordelen en derhalve evenmin onderschrijven. Van het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering wordt daarom uitgegaan.

4.3. Aan de vordering van [eiser] ligt ten grondslag dat hij, als lid van de VMS, op grond van artikel20 lid 7 van de statuten van de VMS recht heeft op afgifte van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur van de VMS vanaf januari 2010 tot en met juli 2012.

4.4. Artikel 20 van de statuten van de VMS luidt volledig:
Bestuurstaak
1. Het bestuur is belast met het besturen van de vereniging.
2. Het bestuur voert zijn taak ondermeer uit door:
a. het voorbereiden van de algemene ledenvergaderingen en de kernstafvergaderingen;
b. het voorbereiden en uitvoeren van de besluiten van de algemene ledenvergadering en de kernstafvergaderingen;
c. het coördineren van de werkzaamheden van de vereniging, haar organen en de individuele leden;
d. het zorgdragen voor goede onderlinge samenwerking en communicatie tussen de leden;
e. het bevorderen van goede samenwerking en communicatie tussen de vereniging en/of haar leden enerzijds en de medewerkers endiensten van het ziekenhuis anderzijds.
3. Elk bestuurslid is tegenover de vereniging gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Indien het een aangelegenheid betreft welke tot de portefeuille van twee of meer bestuursleden behoort, is ieder van hen hoofdelijk aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat de tekortkoming niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
4. Aan de goedkeuring van de algemene ledenvergadering zijn, onverminderd het elders in de statuten bepaalde, onderworpen de voorgenomen besluiten van het bestuur omtrent:
a. het aangaan van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen alsmede het sluiten van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt;
b. het aangaan van overeenkomsten boven een bepaalde geldelijke limiet binnen een bepaalde periode, een en ander jaarlijks door de algemene ledenvergadering vast te stellen;
c. het aangaan van verplichtingen ten laste van de leden;
d. andere door de algemene ledenvergadering hiertoe aangemerkte besluiten.
5. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging zodanige aantekeningen te houden dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.
6. Het bestuur is verplicht de in het vorige lid en de in artikel 11 lid 3, artikel 13 leden 12 en 13 en artikel 21 lid 2 vermelde bescheiden tien jaar lang te bewaren.
7. De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagd aan de leden beschikbaar gesteld.

4.5. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 20 lid 7 van de statuten van de VMS recht heeft op afschrift van de notulen uit de bestuursvergaderingen. Volgens [eiser] volgt uit de bewoordingen van dit artikel: “De notulen van de bestuursvergaderingen worden desgevraagdaan de leden beschikbaar gesteld.“ dat dit recht dat hem als lid van de VMS toekomt niet beperkt wordt door enige bepaling of een verondersteld recht van een derde. Het is derhalve een ongeclausuleerd recht, zodat een verzoek vanéén van de leden van de VMS om een kopie van de notulen te ontvangen niet geweigerd mag worden. [eiser] verwijst naar een uitspraak in kort geding van de rechtbank Zwolle-Lelystad, van 27 april 2011, overgelegd als productie 6 bij dagvaarding, waarin volgens hem precies dezelfde vraag voorlag. Dierechter oordeelde uitdrukkelijk dat gezien het feit dat de betreffende medisch specialist lid was van de VMS hij recht had op een kopie van de notulen en datde medisch specialist gezien zijn lidmaatschap van de VMS per definitie een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van de notulen, aldus [eiser]. De vordering van [eiser] is volgens hem dan ook voor toewijzing vatbaar.

De verwijzing van de VMS naar artikel 2:107 BW gaat volgens [eiser] niet op omdat dat artikel van toepassing is op de algemene vergadering van aandeelhouders van een NV en in dit geval sprake is van een vereniging. Er staat in artikel 20 lid 7 van de statuten immers niet “aan de algemene ledenvergadering”, maar aan “de leden”. Daarmee is aldus [eiser] uitdrukkelijk niet bedoeld “alle leden gezamenlijk”. [eiser] stelt dat afwijken van de statuten niet is toegestaan, en dat het daarom niet relevant is of een meerderheid van de kernstafvergadering heeft ingestemd met het voorstel om afgiftevan de notulen aan [eiser] te weigeren.

4.6. De VMS voert als verweer dat artikel 20 lid 7 van de statuten aan individuele leden van de VMS geen enkel recht geeft omdat het recht dat in artikel 20 lid 7 is vastgelegd een recht op informatie is van de collectiviteit van de leden van de VMS en dus van de algemene ledenvergadering. Dit is ook de algemeen aanvaarde leer in het vennootschapsrecht als het gaat om informatierechten van aandeelhouders en de daarmee corresponderende verplichting van het bestuur om informatie te verstrekken. Het gaat hier om algemene beginselen van rechtspersonenrecht, in het bijzonder het recht van rechtspersonen met een ledensubstraat.

De VMS verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010 (LJN BM0976) waar in r.o. 4.6 is overwogen dat het bestuur en de RvC gehouden zijn om aan de AvA – behoudens zwaarwichtige redenen – alle verlangde inlichtingen te verschaffen. Iedere aandeelhouder heeft voorts ter vergadering zelfstandig het recht om vragen te stellen – ongeacht of die vragen betrekking hebben op punten die op de agenda zijn vermeld – en de vennootschap dient die vragen te beantwoorden. Daarbuiten hebben de aandeelhouders volgens de Hoge Raad géén recht op het verstrekken van door hen afzonderlijk verlangde informatie. De Hoge Raad overweegt:‘Het recht op nadere inlichtingen is een recht van de AvA als orgaan van de vennootschap, verleend met het oog op vennootschappelijke rekening en verantwoording.”

De onderhavige notulen vallen volgens de VMS onder het begrip “informatie”. Ook voor de informatierechten van de leden van een vereniging en de daarmee corresponderende informatieplichten van het bestuur geldt dat die rechten alleen door de collectiviteit van de leden kunnen worden uitgeoefend en de informatieplicht ook alleen tegenover de collectiviteit bestaat. De algemene ledenvergadering kan dit recht alleen uitoefenen ter controle van de vraag of het bestuur handelt overeenkomstig de doelstelling van de VMS zoals geformuleerd in artikel 2 van de statuten en inlichtingen die gevraagd worden met een ander doel dan de controle van het bestuur hoeft het bestuur niet aan de algemene ledenvergadering te verschaffen.

De VMS betoogt voorts dat artikel 20 lid 7 moet worden gelezen in het kader van de doelstellingen van de VMS. De doelstelling van de VMS is het bevorderen en handhaven van een optimale kwaliteit van de patiëntenzorg in het Catharina Ziekenhuis en in het bijzonder van de medisch-specialistische zorg, door de leden van de vereniging gezamenlijk en onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Nadrukkelijk geen doelstelling van de VMS is het behartigen van de belangen van leden, laat staan van individuele leden van de VMS. De statutaire bepaling waarop [eiser] zich beroept is uitdrukkelijk niet gericht op het eigen belang van [eiser].

Volgens de VMS gaat het beroep van [eiser] op de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 april 2011 niet op, omdat de VMS in die zaak een huishoudelijk reglement had vastgesteld waarin in artikel 9 kennelijk aan ieder individueel lid een recht op inzage in de vastgestelde verslagen van het Stafbestuur was toegekend.

De VMS stelt tenslotte dat zij vrijwel volledig aan het verzoek tot inzage van [eiser] heeft voldaan, omdat zij bij brief van 23 augustus 2012 reeds aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld: de notulen van alle kernstafvergaderingen in de periode van januari 2010 tot en met juli 2012, het Kwaliteitsreglement, de adviezen van het Stafbestuur aan de Raad van Bestuur van 19 juni, 26 juni en 2 augustus 2012 en de brief van de voorzitter van het Stafbestuur en de voorzitter van de Raad van Bestuur aan de maatschap interne geneeskunde/MDL van 22 december 2011.

4.7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt:

Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt de uitleg van artikel 20 lid 7 van de statuten voor. Als uitgangspunt voor de uitleg van bepalingen in de statuten geldt de bedoeling van de opsteller ervan, zoals die in de tekst van de bepalingen, deze in onderlinge samenhang bezien, tot uitdrukking komt. Voorts dienen de bepalingen te worden uitgelegd in het licht van de op de vereniging betrekking hebbende bepalingen uit het BW.

Aan [eiser] kan worden toegeven dat bij uitsluitende lezing van artikel 20 lid 7 op het eerste gezicht de indruk kan worden gewekt dat de bewoordingen van dat artikel een ongeclausuleerd recht op informatie aan ieder lid van de VMS geven. Een uitsluitend tekstuele uitleg, zoals [eiser] die geeft, volstaat echter niet.

Artikel 20 lid 7 vertoont een samenhang met artikel 17 lid 7 van die statuten. Dat artikel regelt de beschikbaarstelling van de notulen van de kernstafvergaderingen. De kernstaf heeft blijkens artikel 15 lid 2 tot taak het Stafbestuur met raad en daad terzijde te staan. Zij behandelt en neemt besluiten over alle onderwerpen die door het Stafbestuur aan de kernstaf aan de orde worden gesteld. Artikel 17 lid 7 van de statuten van de VMS bepaalt onder de titel“Kernstafvergaderingen”: “de notulen van de kernstafvergaderingen worden desgevraagd aan alle leden van de vereniging (onderstreping voorzieningenrechter) beschikbaar gesteld.”
De VMS heeft de notulen van de kernstafvergaderingen ook aan [eiser] ter beschikking gesteld. Anders dan met betrekking tot de beschikbaarstelling van de notulen van de vergaderingen van het Stafbestuur waar in artikel 20 lid 7 wordt gesproken van“de leden”, wordt met betrekking tot de beschikbaarstelling van de notulen van de kernstafvergaderingen gesproken van “alle leden van de vereniging”. Waar sprake is van een samenhang in taken van de kernstaf en het stafbestuur geeft het voormelde tekstuele verschil tussen de artikelen 17 en 20 als het gaat om het ter beschikking stellen van notulen naar het oordeel van de voorzieningenrechter weer dat de opsteller van de statuten een onderscheid heeft willen maken in het beschikbaar stellen van notulen van de kernstaf en het Stafbestuur in die zin dat de notulen van vergaderingen van het Stafbestuur niet“aan alle leden van de vereniging” ter beschikking worden gesteld. In de uitleg van de voorzieningenrechter betekenen de woorden “de leden” in artikel 20 lid 7 van de statuten dan ook niet “alle leden van de vereniging” zoals dat is opgenomen in artikel 17 lid 7 van de statuten. In andere bepalingen van de statuten is geen steun te vinden voor de door [eiser] voorgestane uitleg.

De voorzieningenrechter heeft bij de uitleg voorts het volgende in aanmerking genomen. Anders dan voor de NV en de BV, verwezen wordt naar de artikelen 2:107 BW en 2:217 BW, kent het verenigingsrecht uit boek 2 BW geen recht op informatie, behoudens het hier niet relevante artikel 2:48 BW. Er is geen wettelijke grondslag voor een zelfstandig recht op informatie van een lid van een vereniging. Uit de wettelijke bepalingen van boek 2 BW volgt dat het de algemene ledenvergadering is die het bestuur controleert op de uitvoering van de aan haar toebedeelde taken. Het is aan de algemene ledenvergadering te beoordelen of zij daartoe voldoende informatie heeft verkregen. Het is aan de leden om in de algemene ledenvergadering hun rechten uit te oefenen. Artikel 20 lid 7 beoogt die controlerende taakuitoefening van de algemene ledenvergadering desgevraagd te faciliteren. Dat leidt de voorzieningenrechter tot de uitleg dat de woorden “de leden” in artikel 20 lid 7 betekenen “de leden gezamenlijk” dan wel “de ledenvergadering”.

[eiser] heeft geen aanknopingspunten gegeven voor een andere uitleg. De verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad is onvoldoende. De door die voorzieningenrechter in de uitspraak besproken grondslag is artikel 843a Rv. Weliswaar wijst die rechter voor zijn oordeel dat de eiser recht op notulen van bestuursvergaderingen heeft ook op een gelijke bepaling als artikel 20 lid 7, maar geeft geen enkele motivering voor zijn oordeel dat “de leden” zijn te verstaan als “ieder individueel lid”.
Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter [eiser] geen recht op de notulen van de vergaderingen van het stafbestuur kan ontlenen aan artikel 20 lid 7 van de notulen. Een andere juridische grondslag is niet aan de vordering ten grondslag gelegd. De gevorderde voorziening komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. De overige stellingen van partijen behoeven daarom geen bespreking meer.


5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,

Incassokosten contributie

Gerechtshof Amsterdam 22 november 2011, LJN BX7856 (Slotervaart / NVZ)

Een vereniging kan in het huishoudelijk reglement opnemen dat buitgenrechtelijke incassokosten voor rekening van de leden komen. Instemming van het lid of een overeenkomst is niet nodig. Echter, de kosten van eenvoudige aanmaningen vallen er niet onder, en evenmin de kosten van een incassogemachtigde voor werkzaamheden die vallen onder de gerechtelijke invordering.


Het Slotervaart Ziekenhuis is lid en appellante, de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ de vereniging en geïntimeerde.


3. Beoordeling

3.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.

3.1.1 NVZ is een vereniging met als doel het (doen) behartigen van de belangen van haar leden, zowel in binnen- als buitenland, op het gebied van zorgverlenerschap, werkgeverschap en ondernemerschap. Slotervaart was lid van NVZ en heeft haar lidmaatschap op 18 oktober 2007 “per direct” opgezegd.

3.1.2 In de Statuten van NVZ is de volgende bepaling opgenomen:

“FINANCIËLE VERLICHTINGEN
Artikel 19

3. De leden zijn de contributie verschuldigd en gehouden tot naleving van hun overige financiële verplichtingen voor elk kalenderjaar waarin een lidmaatschap voortduurt, met inbegrip van de opzegtermijn.
4. Bij huishoudelijk reglement kunnen nadere regels gesteld worden over het tijdstip en de wijze waarop de leden hun financiële verplichtingen jegens de vereniging moeten voldoen respectievelijk de gevolgen van het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van deze betalingsverplichtingen.”

3.1.3 In het huishoudelijk reglement van NVZ staat, voor zover hier van belang:

“Artikel 9
CONTRIBUTIE VAN LEDEN

6. De contributienota en/of de deel-contributienota’s en de overige nota’s van de NVZ aan de leden dienen binnen twee maanden na ontvangst van deze nota’s te zijn voldaan.

7. Bij gebreke aan (volledige) betaling van de in lid 6 bedoelde nota’s binnen de in dat lid gestelde termijn, wordt een maal een herinneringsnota verstuurd met een betalingstermijn van veertien dagen na dagtekening van de herinneringsnota.

8. Nota’s als bedoeld in lid 6 waarvan de betaling door de NVZ ontvangen wordt later dan veertien dagen na de dagtekening van de herinneringsnota, worden voor het deel van de achterwege gebleven betaling verhoogd met een percentage van 1% per maand. Voorts komen alle kosten van invordering in en/of buiten rechte ten laste van het desbetreffende lid.”

3.2 NVZ heeft in eerste aanleg de betaling gevorderd van € 90.766,79, bestaande uit nog verschuldigde contributie over het jaar 2008, een bijdrage aan het branche-imagoprogramma, vertragingsrente en buitengerechtelijke incassokosten met btw.

3.3 Bij vonnis van 4 augustus 2010, hersteld bij vonnis van 13 oktober 2010, heeft de rechtbank de vorderingen van NVZ toegewezen, waaronder een bedrag van € 5.294,00 (te weten € 4.448,74 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 845,26 aan btw hierover).

3.4 Tegen het tussenvonnis van 26 augustus 2009 zijn geen grieven gericht, zodat Slotervaart in haar beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

3.5 De grief beperkt zich tot het toegewezen bedrag van € 5.294,00 aan buitengerechtelijke incassokosten met btw.

3.6 NVZ heeft haar vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten primair gegrond op artikel 19 lid 4 van de Statuten en artikel 9 lid 8 van het huishoudelijk reglement (zie onder 3.1.2 en 3.1.3) en gesteld dat er sprake is van bedongen buitengerechtelijke kosten. Subsidiair vordert zij deze kosten op de voet van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.7 Ten pleidooie heeft Slotervaart het overeengekomen zijn van de bedongen buitengerechtelijke kosten betwist. Volgens Slotervaart zijn de bepalingen waarnaar NVZ verwijst niet afkomstig uit een wederkerige overeenkomst tussen NVZ en Slotervaart maar eenzijdig aan Slotervaart opgelegd middels het huishoudelijk reglement.

3.8 Dit betoog wordt verworpen. Op de voet van artikel 2:34a BW kunnen verbintenissen bij of krachtens statuten aan lidmaatschapsrechten worden verbonden. NVZ is daarom gerechtigd op de voet van genoemde artikelenin de Statuten en het huishoudelijk reglement aan haar leden vergoeding van alle kosten van invordering buiten rechte op te leggen. Er is dus in die zin sprake van bedongen buitengerechtelijke kosten, dat wil zeggen kosten waarvan de vergoedingsplicht niet rechtstreeks voortvloeit uit de wet.

3.9 Voorts heeft Slotervaart betwist dat NVZ werkelijk kosten heeft gemaakt teneinde buiten rechte voldoening te krijgen. En als dit al zo zou zijn, dan staat het toegewezen bedrag niet in een redelijke verhouding tot die werkzaamheden. Daarbij heeft Slotervaart van meet af aan duidelijk gemaakt dat zij niet tot vrijwillige betaling van het gevorderde over zou gaan en was het versturen van aanmaningen daarom zinloos, aldus nog steeds Slotervaart.

3.10 Evenals bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten uit hoofde van artikel 6:96 lid 2 sub c BW (de subsidiaire vordering), dient ook degene die aanspraak maakt op vergoeding van bedongen buitengerechtelijke kosten (de primaire vordering) te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat er meeromvattende, als buitengerechtelijk aan te merken, werkzaamheden zijn verricht. Wil hiervan sprake zijn dan zal het moeten gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een – niet aanvaard – schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier.

3.11 Dat van dergelijke werkzaamheden sprake is geweest, is door NVZ, tegenover de gemotiveerde betwisting van Slotervaart, onvoldoende gemotiveerd gesteld. Het hof overweegt daartoe als volgt.

3.11.1 De door NVZ ter onderbouwing van haar interne kosten in het geding gebrachte facturen van 17 juli 2008 en 1 september 2008 betreffen slechts enkele automatisch aangemaakte betalingsherinneringen, terwijl de brieven van 2 september 2008, 30 september 2008 en 28 oktober 2008 alsmede de door NVZ met Slotervaart gevoerde gesprekken met name als insteek hadden – zoals door Slotervaart onbetwist is aangevoerd en ook blijkt uit de tussen partijen gevoerde correspondentie – het behouden van Slotervaart als lid van NVZ. Deze werkzaamheden zijn daarom niet aan te merken als meeromvattende, als buitengerechtelijk aan te merken, werkzaamheden ter voldoening van de onderhavige vorderingen (zie 3.2). Daarbij heeft NVZ in het geheel niet toegelicht welke (interne) kosten met deze werkzaamheden gemoeid zouden zijn. Zij heeft aan haar vordering immers enkel een factuur ad € 5.295,00 van haar incassogemachtigde ten grondslag gelegd. Dergelijke kosten betreffen evenwel externe kosten.

3.11.2 Met betrekking tot de door NVZ gestelde externe kosten stelt het hof voorop dat Slotervaart niet is gebonden aan afspraken tussen NVZ en haar incassogemachtigde dan wel haar advocaat (vgl. ook Rapport voor-werk II, nummer 8.4). De enkele omstandigheid dat NVZ op grond van een factuur € 5.294,00 aan haar incassogemachtigde heeft betaald, maakt dus nog niet dat Slotervaart deze als externe kosten aan NVZ dient te vergoeden. Daar komt bij dat NVZ deze factuur ook in hoger beroep niet in het geding heeft gebracht, terwijl zij evenmin heeft geconcretiseerd welke werkzaamheden ter hoogte van welk bedrag met deze factuur zijn gedeclareerd. NVZ heeft enkel gewezen op drie verzonden brieven. De door de incassogemachtigde aan Slotervaart gestuurde sommaties van 25 november en 3 december 2008 betreffen echter twee herhaalde aanmaningen en komen niet voor vergoeding in aanmerking. De brief van de advocaat van NVZ aan Slotervaart van 2 februari 2009 betreft – zoals Slotervaart terecht heeft gesteld – werkzaamheden ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak waarvoor de in de artikelen 56 en 57 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten al een vergoeding plegen in te sluiten zodat kosten van deze werkzaamheden niet voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking komen.

3.12 In het licht van het voorgaande is er geen grond voor toewijzing van (bedongen) buitengerechtelijke kosten. De grief slaagt dan ook. Het aanbod tot bewijslevering van de hoogte en de betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt gepasseerd, nu uit het voorgaande volgt dat NVZ hiertoe onvoldoende heeft gesteld. Gelet op deze uitkomst behoeven de overige stellingen van Slotervaart verder geen bespreking.

Verdeling vermogen rijke slapende vereniging

Rechtbank Groningen 6 juni 2012 LJN BX0578 ( Sectie A Vereniging)
Na verkoop van een werkmaatschappij blijft een vereniging enige jaren slapend voortbestaan. Uiteindelijk wordt besloten tot ontbinding en conform de statuten en de wettelijke regeling, tot verdeling van het aanzienlijke vermogen (ongeveer E 400.000) onder de resterende 26 leden. Een aantal oud-leden, waarvan het lidmaatschap is geeindigd terwijl de vereniging slapend was, is het hier niet mee eens. Toetsing aan art. 2:8 BW van besluit tot verdeling. 

“4.6. Bij een vereniging die wat langer bestaat, die gaandeweg een steeds omvangrijker vermogen opbouwt en die een vlottend ledenbestand heeft, is onvermijdelijk een lastig te beantwoorden vraag aan wie dit vermogen aan het einde van de rit toekomt. Zolang de vereniging actief is moet er (enig) vermogen voorhanden zijn, als de vereniging wordt opgeheven dient het resterende vermogen te worden verdeeld. Uit de aard van de rechtsfiguur ‘vereniging’ vloeit voort dat de leden die toetreden er rekening mee moeten houden dat zij (hoezeer zij ten tijde van hun lidmaatschap ook hebben bijgedragen aan de vermogensvorming) wellicht niet zullen delen in het vermogen, namelijk als hun lidmaatschap tussentijds eindigt. Alleen als expliciet in de statuten een afwijkende regeling is neergelegd, mogen zij stellig anders verwachten. “

RECHTBANK GRONINGEN

Vonnis van 6 juni 2012

in de zaak van
[eiser c.s.]

tegen

de vereniging SECTIE A. VERENIGING D.G. NOORD-OOST,

2. De feiten
Het volgende kan, gezien het over en weer aangevoerde, tussen partijen als vaststaand worden aangemerkt.

2.1. De coöperatie SRV hield (houdt) zich bezig met de (ambulante) melkhandel. Deze coöperatie kende twee soorten leden, namelijk sectie A-leden (de winkeliers) en sectie B-leden (de groothandelaren). De sectie A-leden waren per regio georganiseerd in verenigingen. Gedaagde was de vereniging voor de winkeliers in Groningen en Drenthe; zij werd opgericht op 25 april 1990.

2.2. Art. 3 van de statuten van gedaagde geeft omtrent het lidmaatschap de volgende regeling:
Lid 1: Leden van de vereniging kunnen slechts natuurlijke- en rechtspersonen zijn die binnen de provincies Groningen en Drenthe het beroep van zelfstandig detailhandelaar in melk, melkproducten en aanverwante en/of bijverhandelde artikelen, uitoefenen, indien en zover deze afnemer zijn van de “Z.H.M.”
Art. 6:
lid 1: Het lidmaatschap eindigt:
a. door overlijden casu quo ontbinding van het lid
b. indien het lid ophoudt afnemer van de “Z.H.M.” te zijn, alsmede door beëindiging van de zelfstandige uitoefening van het in lid 3 onder lid 1 genoemde bedrijf
c. (…)
d. (…)
e. (…).

2.3. Leverancier aan SRV-detaillisten, zoals de leden van gedaagde, was de in de statuten genoemde onderneming ZHM te Oosterwolde.
De werkmaatschappij van onderneming ZHM had de juridische vorm van een besloten vennootschap, ZHM Oosterwolde BV.
De aandelen van de werkmaatschappij ZHM Oosterwolde BV werden voor 100% gehouden door ZHM Holding BV. Deze holding hield ook de aandelen in de onderneming ZHM Raalte BV. De holding beschikte voorts (tot november 2008) over een beleggingsportefeuille.

2.4. De aandelen in ZHM Holding BV werden voor het grootste gedeelte gehouden door de Stichting ZHM, voor een klein gedeelte door (de rechtsvoorganger van het huidige) FrieslandCampina.
Gedaagde en twee andere regionale Sectie A-verenigingen (uit Friesland respectievelijk Overijssel/Gelderland) waren gezamenlijk houder van niet-royeerbare certificaten op naam, uitgegeven door deze Stichting ZHM. Gedaagde participeerde voor 10,88% in de stichting.

2.5. De aandelen in de werkmaatschappij ZHM Oosterwolde BV zijn op 2 april 2002 door de holding verkocht aan Van Tol BV. Ook activa van ZHM Raalte BV zijn verkocht aan het bedrijf Van Tol BV; ZHM Raalte is nadien geliquideerd.
In verband met de verkopen van (de aandelen in) de werkmaatschappij heeft ZHM Holding BV aan Van Tol BV een aantal garanties verstrekt, onder meer met zich meebrengende dat er gedurende een periode van maximaal vijf jaar en drie maanden slechts in beperkte mate uitkeringen aan aandeelhouders zouden plaatsvinden; gedurende deze periode van vijf jaar en drie maanden heeft de holding de beleggingsportefeuille aangehouden.
ZHM Holding BV is na ommekomst van deze ruim vijf jaar per 1 juli 2008 ontbonden.
Na vereffening en verdeling van het vermogen ontving de Stichting ZHM een nettobedrag van € 2.656.828,-. Gedaagde ontving …. een bedrag groot € 289.113,- netto. De stichting is per 1 december 2009 ontbonden.

2.6. Nadat Van Tol BV de onderneming ZHM Oosterwolde BV had overgenomen, heeft zij het bedrijf onder dezelfde naam voortgezet. De leden van gedaagde zijn ook afnemer gebleven van de producten van die onderneming.

2.7. De inning van de contributie van de leden van gedaagde verliep automatisch in die zin dat de werkmaatschappij ZHM Oosterwolde BV ten behoeve van gedaagde een bedrag inhield op de afrekening van de leden; het ging (op het laatst) om een bedrag van € 0,90 per week. Na verkoop van de werkmaatschappij aan Van Tol BV is de inning op genoemde wijze gecontinueerd, totdat zij per 1 juni 2004 werd gestaakt; sindsdien is door de leden geen contributie meer voldaan.
Na de overname van ZHM door Van Tol BV zijn er geen nieuwe leden meer toegetreden tot gedaagde.

2.8. Eisers sub 1 tot en met 7 hebben na de overname van de werkmaatschappij door Van Tol BV in april 2002, hun bedrijven één voor één gestaakt, de eerste in juli 2002, de laatste in augustus 2005.
Naast het lidmaatschap van eisers 1 tot en met 7 is wegens het staken van het eigen bedrijf ook het lidmaatschap van enkele andere SRV-detaillisten beëindigd na 2002.

2.9. Eiser sub 8 is abusievelijk door gedaagde niet als lid aangemerkt; behoudens hetgeen hierna onder 4.10 wordt vermeld, gelden de navolgende rechtsoverwegingen hem niet.

2.10. Na april 2002 heeft er binnen gedaagde geen bestuursverkiezing meer plaatsgevonden; ondanks het verstrijken van de zittingsperiode is het oude bestuur in functie gebleven.

2.11. Art. 21 van de statuten van gedaagde geeft omtrent de ontbinding en bestemming van het resterende vermogen de volgende regeling:
Lid 1: De vereniging kan worden ontbonden door een besluit van de algemene vergadering (…).
Lid 2: Het batig saldo na vereffening vervalt aan degenen die ten tijde van het besluit tot ontbinding lid waren. Ieder hunner ontvangt een gelijk deel. Bij het besluit tot ontbinding kan echter ook een andere bestemming aan het batig saldo worden gegeven.

2.12. Op 21 januari 2009 heeft er een algemene ledenvergadering van gedaagde plaatsgevonden. De laatste algemene ledenvergadering daarvóór had plaatsgevonden op
6 oktober 1999.
In het licht van de verkoop van de ZHM-activiteiten aan Van Tol BV, de ontbinding van de holding en de gedane uitkering aan de certificaathouders van de stichting, heeft het bestuur voorgesteld om op termijn over te gaan tot uitkering van het resterende tegoed (het vermogen van gedaagde) aan de leden; voorgesteld werd tevens om vooruitlopend op de verdere afwikkeling en – uiteindelijk – liquidatie, aan de leden een voorschot van € 5.000,- te voldoen.
Ter vergadering lag voor een brief van (de advocaat van) eisers d.d. 20 januari 2009, waarin het standpunt werd verwoord dat voor de verdeling van het saldo bepalend zou dienen te zijn het ledenbestand van de vereniging in 2002, het tijdstip dat de feitelijke beslissing tot liquidatie werd genomen; eisers zouden daarom mee moeten delen in het vermogen, aldus dit schrijven.
Onder verwijzing naar art. 3 van de statuten stelde de vergadering vast dat er (nog slechts) 26 leden waren; eisers behoorden daar niet meer toe. De aanwezigen spraken uit dat als de eisers zouden worden aanvaard als gerechtigd in de verdeling, er nog vele andere ex-leden zouden komen en het hek van de dam zou zijn.
Overeenkomstig het voorstel van het bestuur is aan de 26 zittende leden een voorschot van € 5.000,- voldaan.
Tijdens de algemene ledenvergadering van 22 januari 2010 is besloten andermaal een dergelijke voorschotuitkering aan die leden te verstrekken.

2.13. Ongeveer € 260.000,- is aldus bij wijze van voorschot uitgekeerd. Gedaagde heeft thans nog een vermogen van iets meer dan € 100.000,-. Omdat gedaagde geweigerd heeft eisers te betrekken in de verdeling, hebben zij beslag gelegd op dat vermogen en zijn zij de onderhavige procedure begonnen.

3. De standpunten van partijen
3.1. Eisers stellen dat in 2002 de beslissing is genomen dat de holding haar bezittingen te gelde zou maken en zodra aan alle verplichtingen was voldaan, zou liquideren en haar aandeelhouders uitbetalen. In 2002 is derhalve ook het besluit genomen dat na liquidatie van de holding ook gedaagde uitbetaald zou worden. Vanaf de verkoop van de werkmaatschappij heeft de gedaagde feitelijk geen functie meer gehad. Het vermogen van gedaagde is afkomstig uit de liquidatie van de holding alsmede uit de ontvangen contributie. Bij de verdeling van het vermogen van gedaagde, waartoe in wezen al in 2002 is besloten, moet het ledenbestand van 2002 bepalend zijn.
Degenen die in 2002 lid waren, hebben bijgedragen aan de opbouw van het kapitaal en om die reden mogen zij meedelen bij de uitkering. Na 2002 is gedaagde niet meer actief geweest, extern noch intern.
Gedaagde heeft tot 2009 gewacht met de feitelijke liquidatie en is langer in stand gehouden dan strikt noodzakelijk, hetgeen in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 2:8 BW. De vereniging had na 2002 geen ander bestaansrecht meer dan het verdelen van het vermogen onder de leden en dat vermogen betreft het vermogen van 2002. Uit art. 21 van de statuten volgt dat ook een andere bestemming kan worden gegeven aan het saldo dan uitkering onder degenen die nog lid zijn; uitkering aan eisers is daarmee te verenigen. Elke andere verdeling is onrechtmatig, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Op dit moment telt gedaagde al geen 26 leden meer, omdat een aantal leden inmiddels ook hun bedrijf heeft beëindigd; zij zouden in de visie van gedaagde ook geen recht meer hebben op een uitkering.
Eisers vorderen een verklaring voor recht dat gedaagde gehouden is tot verdeling van haar vermogen onder haar leden die in 2002 lid waren, althans dat gedaagde verplicht is in de verdeling eisers te betrekken op straffe van een dwangsom.

3.2. Gedaagde stelt dat gedaagde vanaf de verkoop aan Van Tol BV in 2002 een actief bestaan is blijven leiden; zij was immers vertegenwoordigd in de Stichting ZHM en nam aldus deel aan de besluitvorming.
Gedaagde heeft zich bezig gehouden met de afwikkeling van ZHM Raalte BV en het beheer van het vermogen van de holding. Voorts bleef er na verkoop aan Van Tol BV een contractueel risico bestaan, welk risico de inmiddels uitgetreden leden niet meer aanging.
Daargelaten dat gedaagde nog geen besluit tot ontbinding heeft genomen, komt krachtens art. 21 van de statuten het batig saldo toe aan degenen die ten tijde van het besluit tot ontbinding lid zijn; eisers zijn nu geen lid en waren dat ook in 2009 al niet meer, zodat zij niet in aanmerking komen voor een uitkering in de zin van ar. 21 van de statuten. De statuten bieden geen ruimte om bij het doen van een uitkering ook oud-leden te betrekken.

Er is geen reden om uit te gaan van 2002, omdat toen generlei beslissing was genomen over ontbinding en liquidatie van gedaagde. In 2002 is slechts een deel van de activa verkocht; op dat moment was nog niet duidelijk hoe het verder zou gaan met de holding en wat de opbrengt van de aandelen zou zijn bij liquidatie.
Het grootste deel van het vermogen van gedaagde wordt gevormd door de uitkering na liquidatie van de effectenportefeuille in november 2008, op een tijdstip dat het lidmaatschapvan eiseres al lang en breed tot een einde was gekomen.

4. Beoordeling
4.1. Eisers zijn geen lid meer van gedaagde en komen op grond van art. 21 (eerste volzin van het tweede lid) van de statuten niet ‘als lid’ in aanmerking voor toedeling van een deel van het restvermogen van gedaagde.
4.2. Genoemd art. 21 van de statuten biedt (anders dan gedaagde meent) – gelet op de woorden “Bij het besluit tot ontbinding kan echter ook een andere bestemming aan het batig saldo worden gegeven” – de nodige ruimte om ook eisers te betrekken bij het doen van een uitkering.
Derhalve is er grond de toewijsbaarheid van de vordering van eisers nader te onderzoeken.

4.3. Een centrale rol bij de rechterlijke beoordeling van de vordering is weggelegd voor art. 2:8 van het Burgerlijk Wetboek, dat als volgt luidt:
Lid 1: Een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd.
Lid 2: Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
De bepaling vult de verhouding tussen de rechtspersoon (hier: gedaagde) en degenen die bij de organisatie zijn betrokken (hier: eisers als voormalige leden) nader in.
In het eerste lid van art. 2:8 BW is de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid neergelegd; eisers en gedaagde hebben niet alleen de rechten en plichten die uit wettelijke regels en de statuten volgen, maar tevens de rechten en verplichtingen die uit redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
In het tweede lid van art. 2:8 BW is de beperkende (derogerende) werking van de redelijkheid en billijkheid neergelegd; een tussen eisers en gedaagde krachtens (onder meer) de statuten of een genomen besluit geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
De toetsing is concreet, het tweede lid van art. 2:8 BW maakt gewag van alle “gegeven omstandigheden” die moeten worden meegewogen. Voorts dient de rechter zich terughoudend op te stellen: alleen als toepassing van een bepaalde regel in de gegeven omstandigheden “onaanvaardbaar” zou zijn, komt aan redelijkheid en billijkheid beperkende werking toe. De rechter mag zich als het gaat om toepassing van art. 2:8 BW niet de vraag stellen of hij de gegeven regel redelijk acht; het criterium ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ is een tot meer terughouding nopende maatstaf dan ‘niet redelijk’.

4.4. Krachtens besluiten van de algemene ledenvergadering van 21 januari 2009 en
22 januari 2010 is er een ‘regel’ gegeven, namelijk dat het batig saldo na vereffening wordt verdeeld onder de leden die in januari 2009 lid waren. Daarmee ligt de door de rechtbank te beantwoorden vraag voor of deze regel, die eisers uitsluit van een uitkering, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is jegens eisers.

4.5. De stelling van eisers dat reeds in 2002 de beslissing tot ontbinding is genomen (na verkoop van de werkmaatschappij heeft gedaagde geen functie meer gehad) en dat daarom het ledenbestand uit 2002 bepalend moet zijn, volgt de rechtbank niet.
Weliswaar heeft in 2002 een ingrijpende wijziging plaatsgevonden, maar alstoen is de situatie allerminst bevroren.
Niet alleen was er in de jaren daarna de garantie jegens Van Tol BV, maar ook werd er (gedurende enkele jaren) nog contributie betaald en werd (met de anderen, in het verband van de holding) tot 2008 een beleggingsportefeuille beheerd.
Terugkijkend was de verkoop van de werkmaatschappij bepalend voor het lot van gedaagde, maar in 2002 was dat allerminst zo duidelijk en in de jaren daarna had de geschiedenis van gedaagde een andere wending kunnen nemen.

4.6. Bij een vereniging die wat langer bestaat, die gaandeweg een steeds omvangrijker vermogen opbouwt en die een vlottend ledenbestand heeft, is onvermijdelijk een lastig te beantwoorden vraag aan wie dit vermogen aan het einde van de rit toekomt. Zolang de vereniging actief is moet er (enig) vermogen voorhanden zijn, als de vereniging wordt opgeheven dient het resterende vermogen te worden verdeeld. Uit de aard van de rechtsfiguur ‘vereniging’ vloeit voort dat de leden die toetreden er rekening mee moeten houden dat zij (hoezeer zij ten tijde van hun lidmaatschap ook hebben bijgedragen aan de vermogensvorming) wellicht niet zullen delen in het vermogen, namelijk als hun lidmaatschap tussentijds eindigt. Alleen als expliciet in de statuten een afwijkende regeling is neergelegd, mogen zij stellig anders verwachten.

4.7. De rechtbank onderkent dat er in dit geval een zekere onbillijkheid schuilt in het voorbijgaan aan eisers wat betreft het verdelen van het vermogen van gedaagde. Eisers hebben immers bijgedragen aan de vorming van dit vermogen en zouden zij niet ’toevallig’ hun onderneming na 2002 hebben gestaakt (waarmee hun lidmaatschap gedwongen eindigde), dan zouden zij gelijkelijk hebben gedeeld in de uitbetalingen waartoe (de algemene vergadering van) gedaagde in 2009 en 2010 besloot.
In de visie van gedaagde zou zich de situatie kunnen ontwikkelen dat er uiteindelijk nog maar één lid overblijft die ‘het licht uitdoet’ en het gehele resterende vermogen aan zichzelf uitkeert.
De gang van zaken voelt ongemakkelijk aan.
Anderzijds geldt evenzeer, dat één voor alle betrokkenen ‘billijk’ moment bezwaarlijk is aan te wijzen. Gelet op de omstandigheid dat alle leden tijdens hun lidmaatschap een bijdrage hebben geleverd aan opbouw van het vermogen van gedaagde, zou wellicht zelfs moeten worden teruggegaan naar de oprichtingdatum: al degenen die op 25 april 1990 lid waren of nadien lid zijn geworden, zouden (gelijk? naar rato van de duur van hun lidmaatschap?) moeten delen in het vermogen. Een dergelijk resultaat is evenzeer ongerijmd.

4.8. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.4 en 4.5 is overwogen, kan niet worden geoordeeld dat de regel die eisers uitsluit van een uitkering, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is jegens hen.
4.9. De rechtbank geeft in dit vonnis geen beslissing over de vraag in hoeverre het jegens de leden die ná de ledenvergadering van 21 januari 2009 respectievelijke de ledenvergadering van 22 januari 2010 (de beide vergaderingen waarbij is beslist tot verdeling onder de zittende leden) recht hebben op een tussentijdse- en/of slotuitkering.
Het antwoord op die vraag kan uitsluitend worden gegeven (zie hiervoor onder 4.2) in een concrete toetsing (alle “gegeven omstandigheden” moeten worden meegewogen), die vanzelfsprekend alleen kan worden gegeven in een rechtszaak waarbij genoemde leden en gedaagde partij zijn.

4.10. Eiser sub 8 is onverminderd ondernemer; gedaagde gaat er thans vanuit (zo is ter comparitie meegedeeld) dat deze eiser nog als lid functioneert. Ten aanzien van hem zal de rechtbank beslissen als hierna onder 5.3 is neergelegd. Oplegging van een dwangsom acht de rechtbank niet vereist.

4.11. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vordering van eisers 1 tot en met 7 af,

5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.3. verklaart voor recht dat gedaagde gehouden is eiser sub 8 te betrekken in de verdeling van haar vermogen.

Interne aansprakelijkheid

Rechtbank Breda 25 juli 2012 LJN BX2984

Interne aansprakelijkheid penningmeester. Staleman / Van de Ven ook van toepassing op verenigingen.
Vast komt te staan dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat. Hieruit volgt dat de penningmeester is tekortgeschoten is in de behoorlijke vervulling van de aan haar opgedragen taak. Echter, voor aansprakelijkheid op grond van 2:9 BW is daarnaast vereist dat een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvoor zijn de gezichtspunten van Staleman / Van de Ven ook bij verenigingen van toepassing. Van een ernstig verwijt is geen sprake is geen sprake, gelet op: de vereniging is niet-commercieel, het penningmeesterschap is onbezoldigd, bij overname van taken van voorganger waren er al onjuistheden in de boekhouding; er waren geen deugdelijke afspraken omtrent kasgelden en kasboek, diverse personen hadden toegang tot de kas, er werden gratis consumpties gegeven. Opzet niet aangetoond.
Kennelijk vormt een algeheel slordige cultuur geen tekortkoming van de penningmeester, maar juist een factor dat er geen verwijt valt te maken?
Geen aanvullende aansprakelijkheid op grond van 6:162, nu de “de toerekeningsmaatstaf wordt ingekleurd door de maatstaf zoals deze geldt met betrekking tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW, te weten ernstig verwijt (HR 2 maart 2007, NJ 2007, 240)” Verwijzing naar Willemsen / NOM lijkt mij onjuist, nu dat arrest ging over externe aansprakelijkheid van bestuurder jegens aandeelhouder. 
Penningmeester is ontslagen en geroyeerd, maar geen vordering in reconventie en dit komt niet meer aan de orde.

RECHTBANK BREDA

vonnis d.d. 25 juli 2012

De vereniging AFRICHTINGSVERENIGING VRIENDSCHAP VOOROP [ VVT] 

tegen [Gedaagde] (penningmeester)

3. De beoordeling

3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties, wordt uitgegaan van de volgende feiten.
[Gedaagde] is in ieder geval vanaf 1 januari 2008 aangesteld als penningmeester van VVT, waarna zij als zodanig is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [Gedaagde] heeft als penningmeester de financiën van VVT beheerd. Destijds was de heer Van der Hulst voorzitter van VVT en de heer Smits secretaris.
Het bestuur van VVT heeft begin oktober 2010 onjuistheden in de administratie en boekhouding geconstateerd.
– [Gedaagde] is op 17 april 2011 van haar taken als penningmeester ontheven, hetgeen aan haar bij brief van 20 april 2011 te kennen is gegeven.
– In de algemene ledenvergadering van 17 mei 2011 is [Gedaagde] geroyeerd als penningmeester van VVT.
– Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda, heeft VVT op 21 en 28 september 2011 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Rabobank West Brabant Noord te Etten-Leur ten laste van [Gedaagde].

3.2. VVT legt aan haar vordering ten grondslag dat [Gedaagde] als bestuurder haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en derhalve tekort is geschoten in de uit artikel 2:9 BW voortvloeiende verplichting, alsmede dat [Gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens VVT. VVT stelt daartoe dat [Gedaagde] in haar hoedanigheid van penningmeester in de periode van februari 2008 tot mei 2011 de financiën van VVT heeft beheerd. Volgens VVT had [Gedaagde] als enige gemachtigde het beheer en de beschikking over de bankrekening van VVT bij de Rabobank. In oktober 2010 heeft het bestuur van VVT onjuistheden in de administratie en boekhouding geconstateerd en is voorts gebleken dat vermogen aan VVT is onttrokken dat niet kan worden verantwoord, aldus VVT. VVT geeft aan dat uit rekeningafschriften blijkt dat [Gedaagde] diverse kasopnames van de rekening van VVT heeft verricht die niet zijn verantwoord alsmede dat de stortingen van kasoverdrachten (barinkomsten) een grillig verloop vertonen en niet overeenkomen met de door [Gedaagde] gedane stortingen. Volgens VVT is [Gedaagde] diverse malen telefonisch en schriftelijk verzocht om de geconstateerde onjuistheden te verantwoorden en de boekhouding en administratie van VVT over te leggen, doch heeft [Gedaagde] nagelaten hieraan gehoor te geven. In de visie van VVT heeft [Gedaagde] ten onrechte vermogen aan VVT onttrokken en dit voor eigen (privé)doeleinden aangewend. VVT meent dat [Gedaagde] daardoor haar taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en onrechtmatig jegens VVT heeft gehandeld en derhalve gehouden is de schade die VVT dientengevolge heeft geleden te vergoeden. Deze schade bestaat volgens VVT in de periode van februari 2008 tot en met juli 2009 uit een bedrag van € 1.247,67, zijnde het verschil tussen een bedrag van € 4.460,72 aan winst uit de kantine en inkomsten uit sponsoring en cursussen minus een bedrag van € 3.135,05 dat [Gedaagde] op de rekening van VVT heeft gestort. Voorts is in de periode van februari 2010 tot en met mei 2011 een bedrag van € 4.670,94 aan kasoverdrachten (barinkomsten) gegenereerd, terwijl door [Gedaagde] in die periode slechts een bedrag van € 1.994,- op de rekening van VVT is gestort. Het verschil tussen beide voornoemde bedragen vormt een schadepost van € 2.676,94, aldus VVT. Daarnaast stelt VVT dat zij schade heeft geleden ten bedrage van € 2.010,-, bestaande uit cashopnames door [Gedaagde] over de periode van april 2010 tot en met januari 2011 waarover geen verantwoording is afgelegd. VVT stelt dat in augustus 2009 door [Gedaagde] eveneens opnames c.q. betalingen zijn verricht waarover geen verantwoording is afgelegd, tezamen resulterend in een schadebedrag van € 396,96. Voorts heeft [Gedaagde] een kastekort laten ontstaan over de periode van augustus 2009 tot en met januari 2010 waarover geen verantwoording is afgelegd ten bedrage van € 619,42. Volgens VVT is door toedoen van [Gedaagde] een boete verschuldigd van € 4,37 wegens debetstanden van de rekening van VVT. Alle voornoemde bedragen tezamen resulteren in een bedrag van € 6.955,36. Bij conclusie van repliek stelt VVT dat uit het kasboek blijkt dat [Gedaagde] op 28 september 2010 een bedrag van € 630,- uit de kas heeft gehaald, met welk bedrag zij haar schadevordering vermeerderd. De totale gevorderde schadevergoeding resulteert derhalve in een bedrag van € 7.585,36. VVT vordert voorts voldoening van de lidmaatschapsgelden voor de Nederlandse Bond van Gebruikshonden-sportverenigingen en VVT over 2010 die [Gedaagde] nagelaten heeft te betalen, tezamen resulterend in een bedrag van € 89,60. Tevens vordert VVT ex artikel 5:2 BW afgifte van alle boekhouding en administratie. Ten slotte maakt VVT aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,-, vergoeding van de beslagkosten ad € 944,- en voldoening van de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen,

3.2. [Gedaagde] betwist dat zij vermogen aan VVT heeft onttrokken en dit voor privédoeleinden heeft aangewend. Volgens [Gedaagde] heeft zij de financiën van VVT naar behoren beheerd. [Gedaagde] geeft aan dat reeds bij overname van de functie van penningmeester van haar voorganger er onjuistheden in (de administratie van) de financiën waren en er binnen VVT geen deugdelijke afspraken omtrent de kasgelden en het aftekenen van het kasboek bestonden. Tevens wijst [Gedaagde] erop dat er diverse personen toegang hadden tot de kas, daaruit opnames hebben gedaan en bonnen in het kasboek hebben ingeschreven. [Gedaagde] geeft met betrekking tot een viertal door haar verrichte opnames aan, dat zij daarvan gedeeltelijk boodschappen heeft gedaan voor VVT waarvan de bonnetjes aan VVT zijn verstrekt en dat het overige is verrekend met betalingen die zij voor VVT heeft verricht en het restant is gestort op de bankrekening van VVT. Volgens [Gedaagde] zijn de inkomsten niet altijd correct geregistreerd en zijn er geen afspraken gemaakt over de regelmaat waarmee bedragen dienden te worden afgestort. Bovendien kunnen kasverschillen om diverse redenen ontstaan, vanwege de onjuiste registratie van consumptiekaarten en het verstrekken van gratis consumpties, aldus [Gedaagde]. [Gedaagde] voert ten aanzien van de onjuistheden met betrekking tot het verslagjaar 2008 aan, dat deze in maart 2009 – na kascontrole – zijn goedgekeurd en dat zulks eveneens geldt voor het verslagjaar 2009. In april 2010 is de heer Van Hulst feitelijk het beheer over de kas gaan voeren, zodat eventuele onjuistheden vanaf dat moment niet aan [Gedaagde] kunnen worden verweten. Voorts weerspreekt [Gedaagde] dat zij weigerachtig is geweest om opheldering te verschaffen over de (beweerdelijk) onoverzichtelijke financiële situatie. Volgens [Gedaagde] was zij vanaf oktober 2010 wegens ziekte genoodzaakt zich minder actief in te zetten voor VVT, hetgeen zij aan VVT heeft medegedeeld. Evenmin is zij weigerachtig (geweest) om de betreffende financiële bescheiden aan VVT te verstrekken, aldus [Gedaagde]. Deze bescheiden zijn volgens [Gedaagde] nimmer bij haar in bezit geweest, terwijl VVT reeds over de bankafschriften beschikt. De vordering van VVT dienaangaande dient naar de mening van [Gedaagde] dan ook te worden afgewezen. In de visie van [Gedaagde] heeft zij haar taak niet onbehoorlijk vervuld, noch onrechtmatig jegens VVT gehandeld, terwijl [Gedaagde] voorts (de omvang van) de gestelde schade betwist. Deze vorderingen dienen volgens [Gedaagde] derhalve eveneens te worden afgewezen. Ten slotte betwist [Gedaagde] de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten verschuldigd te zijn.

3.3. Op grond van artikel 2:9 BW is elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt als hier bedoeld, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Van vorenbedoelde ernstige verwijtbaarheid is sprake in geval van handelingen die geen redelijk handelend bestuurder onder gelijke omstandigheden zou hebben verricht.

3.4. VVT stelt dat er onjuistheden in de administratie en boekhouding zijn geconstateerd waarover door [Gedaagde] geen verantwoording is afgelegd. Volgens VVT vloeit hieruit voort dat [Gedaagde] ten onrechte vermogen aan VVT heeft onttrokken en dit voor eigen (privé)doeleinden aangewend. Deze gevolgtrekking van VVT kan niet als juist worden aanvaard. Het enkele feit dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden bevat die niet verantwoord kunnen worden – zoals VVT stelt – brengt niet per definitie met zich dat deze onjuistheden in de boekhouding/administratie ook daadwerkelijk hebben geresulteerd in een feitelijke vermindering van het vermogen van VVT. Het gestelde niet op orde zijn van de financiële boekhouding, kan dan ook op zichzelf niet het oordeel wettigen dat dit tot een onttrekking van vermogen aan VVT heeft geleid. Dat [Gedaagde] deze beweerdelijk aan het vermogen onttrokken gelden voor (privé)doeleinden heeft aangewend, is een stelling die door VVT op geen enkele wijze is onderbouwd. Niet uit de stellingen van VVT, noch uit de overgelegde producties, vloeit voort dat (beweerdelijk) onverantwoorde (ontbrekende) bedragen of transacties in de boekhouding/ administratie tot enige vermogensvermeerdering aan de zijde van [Gedaagde] hebben geleid of haar anderszins tot voordeel hebben gestrekt. Zulks kan dan ook niet succesvol ten grondslag worden gelegd aan de door VVT gestelde onbehoorlijke taakvervulling of het onrechtmatige handelen zijdens [Gedaagde].

3.5. Het vorenstaande neemt niet weg, dat op basis van de stellingen van VVT en de overgelegde producties als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast staat, dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat in de periode waarin [Gedaagde] penningmeester was van VVT. Het beheren van de financiën van een vereniging, waaronder de rekening en de kas, en het verwerken van financiële mutaties in de boekhouding/administratie, zijn aangelegenheden die behoren tot het takenpakket van een penningmeester. Het feit de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat en onvoldoende inzichtelijk is, behelst – indien zulks niet genoegzaam kan worden verantwoord – derhalve in beginsel een tekortschieten in de behoorlijke vervulling van de opgedragen taak. Anders dan [Gedaagde] stelt, kan op basis van haar stellingen en de door haar overgelegde producties niet worden geconcludeerd, dat zij haar bestuursperiode volledig kan verantwoorden. [Gedaagde] heeft immers enerzijds erkend dat mogelijkerwijs niet alle inkomsten en uitgaven/opnames deugdelijk zijn geregistreerd, terwijl zij anderzijds slechts gedeeltelijk de door VVT opgevoerde discrepanties (gemotiveerd) heeft weersproken en van een onderbouwing middels (leesbare) stukken heeft voorzien. Voorts heeft zij – bij haar stelling dat zij van (opgenomen) gelden van VVT boodschappen heeft gedaan dan wel facturen heeft voldaan ten behoeve van VVT – nagelaten om voldoende gespecificeerd aan te geven op welke van de door VVT opgevoerde discrepanties deze precies betrekking hebben.

3.6. Nu op grond van het vorenstaande is komen vast te staan, dat de financiële boekhouding/administratie onjuistheden/onvolkomenheden bevat in de periode waarin [Gedaagde] penningmeester was van VVT, terwijl deze niet genoegzaam kunnen worden verantwoord, geldt dat [Gedaagde] tekortgeschoten is in de behoorlijke vervulling van de aan haar opgedragen taak. 


Dit brengt evenwel nog niet met zich, dat dit tekortschieten in de bestuurstaak – waarvoor [Gedaagde] verantwoordelijk is – leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW. Zoals uit hetgeen onder punt 3.3. is overwogen voortvloeit, leidt immers niet elk tekortschieten in de bestuurstaak waarvoor een bestuurder verantwoordelijk is tot aansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW, doch is daartoe vereist dat de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijke ernstige verwijtbaarheid is – gelet op het navolgende – in het onderhavige geval geen sprake. Voorop gesteld dient te worden dat VVT een niet-commerciële vereniging is waarin de bestuursleden hun taak (grotendeels) onbezoldigd verrichten. Voorts heeft [Gedaagde] gemotiveerd gesteld – en is door VVT op haar beurt niet (voldoende gemotiveerd) bestreden – dat reeds bij overname van de taken van haar voorganger er onjuistheden/onvolkomenheden waren in de financiële administratie/boekhouding. Hetzelfde geldt voor de stelling, dat er binnen VVT geen deugdelijke afspraken bestonden omtrent de omgang met de kasgelden en het aftekenen van het kasboek. Door VVT is voorts onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat in de betreffende periode diverse personen toegang hadden tot de kas, daaruit opnames hebben gedaan en bonnen in het kasboek hebben ingeschreven, hetgeen ook volgt uit de inhoud van de overgelegde kopieën van het kasboek. Tevens is door VVT niet gemotiveerd betwist, dat de inkomsten niet deugdelijk werden geregistreerd wegens onder meer het niet correct bijhouden van consumptiekaarten en het verstrekken van gratis consumpties door VVT. Daarbij komt, dat op geen enkele wijze is aangetoond, dat [Gedaagde] de tekortkomingen in de financiële administratie/boekhouding doelbewust heeft gecreëerd of laten voortbestaan om op ongeoorloofde wijze vermogen aan VVT te onttrekken en daaraan eigen (financieel) voordeel te ontlenen. Voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd en in het licht bezien van de overige omstandigheden van het geval, kan niet worden geoordeeld, dat de tekortkomingen in de financiële administratie/boekhouding dermate ernstig zijn van aard en/of omvang dat [Gedaagde] ter zake een ernstig verwijt treft zoals onder punt 3.3. is overwogen. Gezien het vorenstaande, is [Gedaagde] dan ook niet ex artikel 2:9 BW aansprakelijk voor de beweerdelijk door VVT geleden schade ten gevolge van de onbehoorlijke taakvervulling.

3.7. [Gedaagde] is evenmin aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Het door VVT aan [Gedaagde] verweten onrechtmatig handelen heeft zij volgens VVT begaan bij haar taakvervulling als bestuurder/penningmeester, zodat de toerekeningsmaatstaf wordt ingekleurd door de maatstaf zoals deze geldt met betrekking tot aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW, te weten ernstig verwijt (HR 2 maart 2007, NJ 2007,240). Nu de aan [Gedaagde] verweten onrechtmatige daad in zodanig verband staat met haar taakvervulling als penningmeester van VVT, verzet de strekking van artikel 2:9 BW zich tegen een verdergaande aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, hetgeen slechts anders is indien het aan [Gedaagde] verweten handelen of nalaten ook los van de rechtsbetrekking tussen haar en VVT als onrechtmatige daad kan worden gekwalificeerd. Aangezien onder punt 3.4. en 3.6. reeds is overwogen dat van ongeoorloofde vermogensonttrekking voor eigen (financieel) voordeel niet is gebleken, doet deze uitzondering zich in casu niet voor.

3.8. Nu [Gedaagde] reeds op voornoemde gronden niet ex artikel 2:9 BW of 6:162 BW aansprakelijk is, behoeven de overige stellingen en geschilpunten tussen partijen dienaangaande geen (nadere) bespreking en beslissing meer.

3.9. VVT vordert van [Gedaagde] afgifte van de bescheiden zoals weergegeven onder punt IV van het petitum. [Gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij deze bescheiden in haar bezit heeft gekregen of dat deze thans in haar bezit zijn, stellende dat diverse bescheiden zich (nog immer) bij enkele leden/bestuurders van VVT bevinden. Zulks wordt door VVT op haar beurt gemotiveerd bestreden, welke stellingen vervolgens weer door [Gedaagde] gemotiveerd zijn weersproken.
Nu partijen over en weer elkaars stellingen gemotiveerd hebben betwist, is niet komen vast te staan dat [Gedaagde] de betreffende bescheiden in haar bezit heeft gekregen, noch dat deze stukken thans bij haar in bezit zijn. VVT heeft nagelaten van haar stellingen dienaangaande specifiek bewijs aan te bieden. VVT biedt weliswaar aan haar stellingen te bewijzen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het horen van een viertal met name genoemde getuigen, doch zij laat na aan te geven met betrekking tot welke door VVT ingenomen stellingen deze getuigen kunnen verklaren of bewijs wordt aangeboden. Zulks had – gezien de veelheid en diversiteit van de door VVT geponeerde stellingen – wel op haar weg gelegen. Gezien het vorenstaande wordt aan bewijsvoering ter zake niet toegekomen. Dit brengt met zich dat de vordering tot afgifte van de betreffende bescheiden wordt afgewezen.

3.10. VVT stelt dat [Gedaagde] de factuur ter zake het lidmaatschapsgeld voor de Nederlandse Bond van Gebruikshondensportverenigingen ad € 34,60 niet vóór 31 december 2009 heeft voldaan, terwijl zij voorts niet de factuur ter zake het lidmaatschapsgeld voor VVT ten bedrage van € 55,- niet vóór 31 maart 2010 heeft voldaan. [Gedaagde] voert aan dat zij de contributie in het voorjaar van 2010 contant aan mevrouw Hultermans van VVT heeft voldaan. Zulks is door VVT gemotiveerd weersproken. Nu [Gedaagde] geen betalingsbewijzen/kwitanties ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd, kan – gelet op de gemotiveerde betwisting zijdens VVT – niet van de juistheid van de stelling van [Gedaagde] worden uitgegaan, terwijl zij evenmin op dit punt bewijs heeft aangeboden. [Gedaagde] heeft slechts aangeboden tegenbewijs te leveren door alle middelen rechtens indien de stellingen van VVT voorshands bewezen worden geacht. Zulks kwalificeert niet als een voldoende duidelijk/specifiek bewijsaanbod. Gelet op het vorenstaande dient het ervoor te worden gehouden dat [Gedaagde] de betreffende lidmaatschapsgelden niet heeft voldaan, zodat dit deel van de vordering van in totaal € 89,60 zal worden toegewezen. [Gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente over beide bedragen niet weersproken, zodat de rente daarover eveneens zal worden toegewezen als gevorderd.

3.11. VVT vordert een bedrag van € 833,- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dit bedrag komt niet voor toewijzing in aanmerking nu de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden betrekking hebben op de vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 2:9 BW en/of 6:162 BW en de vordering tot afgifte van bescheiden, welke vorderingen zijn afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht ter incassering van de onbetaald gelaten lidmaatschapsgelden, zodat er evenmin plaats is voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten dienaangaande.

3.12. Nu de vorderingen van VVT – met uitzondering van de lidmaatschapsgelden – worden afgewezen, komt ook de gevorderde vergoeding van de beslagkosten niet voor toewijzing in aanmerking.

3.13. VVT zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op een bedrag van € 500,- aan gemachtigdensalaris.

4. De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [Gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VVT te betalen een bedrag van € 89,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 34,60 vanaf 31 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 55,00 vanaf 31 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt VVT in de kosten van dit geding, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 500,00 aan gemachtigdensalaris;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst de vorderingen voor het overige af.

Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.M. Koch, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 juli 2012.

Verzoek ALV, demissionair bestuur

Rechtbank Amsterdam 27 januari 2012 LJN BV3016 (De Eenhoorn)
Verzoek om ALV ongeldig , demissionaire status bestuur, heel pakket voorlopige voorzieningen.
Zie ook de pagina met tips voor verenigingen zonder bestuur.
Bij een verzoek van leden om een ALV wordt een handtekeningenlijst gebruikt die al was gebruikt voor een eerdere protestbrief. Het bestuur weigert de ALV. De verzoekers houden een vergadering en kiezen een bestuur. De rechter oordeelt dat het verzoek ongeldig was, aangezien de handtekeningen waren gezet voor de eerdere protestbrief. Dus zijn ook ongeldig de vergadering en de verkiezing van het bestuur.
Bestuur verklaart zich tijdens ALV demissionair “Deze term (demissionaire status) heeft geen in de wet of statuten vast omschreven betekenis, maar zal overeenkomstig het parlementaire spraakgebruik door de leden … zo zijn begrepen dat het bestuur alleen de lopende zaken zou behandelen en plaats zou maken voor een nieuw bestuur. Aan die demissionaire status kon het oude bestuur niet stilzwijgend een einde maken. “

Voorlopige voorzieningen: benoeming onafhankelijke voorzitter ALV, 55% meerderheid voor ontslag en benoeming, verbod op geluidsopnamens tijdens ALV, verbod op contact met leden voor bestuur en tegenbestuur, vaststellen ledenlijst, in afwijking van de statuten niet stemmen bij volmacht, en meer.

RECHTBANK AMSTERDAM

Vonnis in kort geding van 27 januari 2012
in de zaak van

VERENIGING MANEGE DE EENHOORN,

tegen [leden 1 – 5 van het tegenbestuur]

Eiseres zal hierna de Eenhoorn worden genoemd. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [tegenbestuurslid 1], [tegenbestuurslid 2], [tegenbestuurslid 3], [tegenbestuurslid 4] en [tegenbestuurslid 5] worden genoemd. Gezamenlijk zullen zij als het tegenbestuur worden aangeduid.

1. De procedure
Ter terechtzitting van 25 januari 2012 heeft de Eenhoorn gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Het tegenbestuur heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in reconventie gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. De Eenhoorn heeft de vordering in reconventie bestreden. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Ter zitting waren, voor zover hier van belang, aanwezig:
Aan de zijde van de Eenhoorn: dhr. [voorzitter], voorzitter (hierna: [voorzitter]), dhr. [penningmeester], penningmeester (hierna: [penningmeester]), mw. [secretaris], secretaris (hierna: [secretaris]), mw. [bestuurslid 1], bestuurslid (hierna: [bestuurslid 1]), dhr. [bestuurslid 2], bestuurslid (hierna: [bestuurslid 2]), met mr. Davids. Genoemde bestuursleden worden hierna aangeduid als het oude bestuur.
Aan de zijde van het tegenbestuur waren aanwezig: [tegenbestuurslid 1], [tegenbestuurslid 2], [tegenbestuurslid 3] en [tegenbestuurslid 4] met mr. Roozeboom.

2. De feiten
2.1. De Eenhoorn is een vereniging met een manege in Diemen, die stallingsmogelijkheden voor paarden aanbiedt, cursussen geeft en alle daaraan verwante activiteiten ontplooit. De Eenhoorn heeft acht werknemers in dienst.

2.2. De statuten van de Eenhoorn luiden, voor zover in deze procedure van belang als volgt:

“(…)
LIDMAATSCHAP.
Artikel 4.
De vereniging kent:
a. leden.
Leden van de vereniging zijn natuurlijke personen, die als zodanig door bestuur zijn toegelaten.
Natuurlijke personen jonger dan zestien jaar kunnen zich aanmelden bij het bestuur der vereniging maar zij worden vertegenwoordigd door één hunner ouders, die dan de rechten na toelating als voormeld, kan verkrijgen van gewoon lid.
b. ereleden
(…)
ERELEDEN (…)
Artikel 5.
1. Ereleden worden als zodanig door de algemene vergadering benoemd; zij hebben dezelfde rechten als de leden. (…)
TOELATING.
Artikel 6.
1. Het bestuur beslist omtrent de toelating van leden (…)
2. Bij niet-toelating tot lid kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluiten.
EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP.
Artikel 7.
(…)
7. Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren en van een besluit tot ontzetting uit het lidmaatschap staat de betrokkene binnen een maand na de ontvangst van de kennisgeving van het besluit beroep open op de algemene vergadering. Hij wordt daartoe ten spoedigste schriftelijk van het besluit met opgave van redenen in kennis gesteld. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst.
(…)
BESTUUR.
Artikel 10.
1. Het bestuur bestaat uit een oneven aantal meerderjarige personen van ten minste drie en ten hoogste zeven die door de algemene vergaderingen worden benoemd.
(…)
3. De benoeming van bestuursleden geschiedt uit een bindende voordracht van het bestuur, behoudens het bepaalde in lid 4. De voordracht van het bestuur wordt bij de oproeping voor de vergadering meegedeeld.
4. Aan elke voordracht kan het bindende karakter worden ontnomen door een met tenminste twee/derde van de uitgebrachte stemmen genomen besluit van de algemene vergadering waarin tenminste twee/derde van de leden vertegenwoordigd is.
5. Is geen voordracht opgemaakt of besluit de algemene vergadering overeenkomstig het voorgaande lid de opgemaakte voordrachten het bindend karakter te ontnemen, dan is de algemene vergadering vrij in de keus. (…)
EINDE BESTUURSLIDMAATSCHAP – PERIODIEK
LIDMAATSCHAP SCHORSING.
Artikel 11.
1. Elk bestuurslid, ook wanneer hij voor een bepaalde tijd is benoemd, kan te allen tijde door de algemene vergadering worden ontslagen of geschorst. (…)
ALGEMENE VERGADERINGEN.
Artikel 15.
(…)
2. Jaarlijks, uiterlijk zes maanden na afloop van het verenigingsjaar, wordt een algemene vergadering – de jaarvergadering – gehouden. (…)
4. Voorts is het bestuur op schriftelijk verzoek van ten minste een zonodig aantal leden als bevoegd is tot het uitbrengen van één/tiende gedeelte der stemmen verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering op een termijn van niet langer dan vier weken.
Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot die bijeenroeping overgaan door oproeping overeenkomstig artikel 20 of bij de advertentie in tenminste een ter plaatse waar de vereniging gevestigd is veel gelezen dagblad.
TOEGANG EN STEMRECHT.
Artikel 16.
1. Toegang tot de algemene vergadering hebben alle leden, ouders als bedoeld in artikel 4 sub a (…)
2. Over toelating van andere dan in lid1 bedoelde personen beslist de algemene vergadering.
3. Ieder lid van de vereniging dat niet geschorst is, heeft één stem.
4. Een lid kan zijn stem door een schriftelijk daartoe gemachtigd ander lid uitbrengen.
VOORZITTERSCHAP – NOTULEN.
Artikel 17.
(…)
1. De algemene vergaderingen worden geleid door de voorzitter van de vereniging of zijn plaatsvervanger. (…)
2. Van het verhandelde in elke vergadering worden door de secretaris of een ander door de voorzitter daartoe aangewezen persoon notulen gemaakt, die door de voorzitter en notulist worden vastgesteld en ondertekend. Zij die de vergadering bijeenroepen kunnen een notarieel proces-verbaal van het verhandelde doen opmaken. De inhoud van de notulen of van het proces-verbaal wordt ter kennis van de leden gebracht.
BESLUITVORMING VAN DE ALG[E]MENE VERGADERING.
Artikel 18.
1. De besluitvorming en de wijze van vergaderen van de algemene vergadering worden nader bij huishoudelijk reglement vastgesteld. (…)
BIJEENROEPING ALGEMENE VERGADERING.
Artikel 19.
1. De algemene vergaderingen worden bijeengeroepen door het bestuur. De oproeping geschiedt schriftelijk aan de adressen van de leden volgens het ledenregister bedoeld in artikel 4. De termijn voor de oproeping bedraagt tenminste zeven dagen.
(…)”

2.3. Het huishoudelijk reglement van de Eenhoorn luidt, voor zover in deze procedure van belang, als volgt:

“(…)
LEDEN
a.- Gezinsouderen als de kinderen nog niet de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben.
b.- Zij die de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben of uitwonend zijn.
(…)
STEMRECHT
Stemrecht hebben:
a.- Eén ouder van een gezin, waarvan de kinderen nog niet de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. (….)
(…)
Toegang tot een ledenvergadering hebben:
a.- Omschreven als in artikel ‘LEDEN’.
b.- Over toelating van anderen als bedoeld in artikel ‘LEDEN’, beslist de ledenvergadering.
Geen toegang op een ledenvergadering hebben:
a.- Geschorste leden
b.- Geschorste bestuursleden.
(…)”

2.4. Na de algemene ledenvergadering (hierna: ALV) van 22 oktober 2010 vormden vijf leden, te weten [voorzitter], [penningmeester], [tegenbestuurslid 1], [secretaris] en mw. [bestuurslid 3] (hierna: [bestuurslid 3]), het bestuur van de Eenhoorn.

2.5. Het onder 2.4 genoemde bestuur heeft na de ALV van 22 oktober 2010 een nieuw beleid ingezet (onder meer) gericht op het vergroten van de inkomsten uit rijlessen.

2.6. In de periode vanaf november 2010 tot en met mei 2011 zijn er diverse fricties ontstaan tussen het hiervoor genoemde bestuur en een aantal leden die zich niet met de toekomstplannen van het nieuwe bestuur konden verenigen.
2.7. In juni 2011 is door het toenmalige bestuur besloten tot het houden van een ALV. In deze periode heeft het toenmalige bestuur een aantal lidmaatschapsaanvragen afgewezen.

2.8. Onder de gedingstukken bevindt zich een e-mail d.d. 13 juni 2011 van [tegenbestuurslid 1]. Deze e-mail luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…)
Beste leden,
(…)
Het zal u niet ontgaan zijn dat de vereniging de laatste weken een broeinest is van spanningen tussen het zittende bestuur enerzijds en een grote groep leden anderzijds. Spanningen die voortkomen uit onrust over de toekomst van onze vereniging en de te volgen weg die moet zorgen voor een gezonde toekomst.
(…)
Na lang nadenken heb ik besloten mijn taken als bestuurslid, na de ALV, neer te leggen indien het zittende bestuur aanblijft.
(…)”

2.9. Op 15 juni 2011 heeft een ALV plaatsgevonden. Het bestuur heeft deze vergadering nadat bij het agendapunt begroting een discussie was ontstaan geschorst. Na de schorsing heeft het bestuur zich demissionair verklaard.

2.10. Uit een in het geding gebracht uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [tegenbestuurslid 1] op 22 juni 2011 is afgetreden als bestuurslid van de Eenhoorn. Dit is bij brief van 23 juni 2011 aan [tegenbestuurslid 1] bevestigd.

2.11. Onder de gedingstukken bevindt zich een e-mail van [tegenbestuurslid 1] d.d. 23 juni 2011 aan [voorzitter], [penningmeester], [secretaris] en [bestuurslid 3]. Deze e-mail luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…)
In mijn brief aan de leden, waarin ik onze terugtreding ([tegenbestuurslid 1] en zijn partner mevrouw [partner van tegenbestuurslid 1], aanvulling vzr.) aankondig, staat uitdrukkelijk te lezen dat dit na de algemene leden vergadering zal plaatsvinden, mits het huidige bestuur aanblijft. Aangezien de algemene vergadering is geschorst en dus nog een vervolg zal moeten krijgen, wordt niet aan de voorwaarden voor ons terugtreden voldaan. Voorts is het niet aan het bestuur om ons te schorsen, danwel te ontslaan. Volgens artikel 11, lid 1 van de statuten is dit recht voorbehouden aan de algemene vergadering. Op 15 Juni jl. is dit niet aan de orde geweest en als zodanig stel ik voor dat dit in het vervolg van de algemene vergadering zal moeten gebeuren. (…)
Wij wachten vol vertrouwen het vervolg van de algemene vergadering af en zullen ons handelen afstemmen op de genomen besluiten. Tot die tijd kan er van enige overdracht geen sprake zijn.
(…)”

2.12. Op 6 juli 2011 heeft een nieuwe ALV plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is opnieuw commotie ontstaan over (onder meer) de notulen van de ALV van 15 juni 2011, het niet (op voorstel van een aantal leden ingediende agendapunt) behandelen van de afwijzing van lidmaatschappen en de volmachten waarover het bestuur beschikte. Op deze vergadering is uiteindelijk besloten tot het volgen van een mediationtraject.

2.13. Uit een in het geding gebracht uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bestuurslid 4] en [bestuurslid 1] op 6 juli 2011 tot het bestuur van de Eenhoorn zijn toegetreden. Vanaf deze datum vormen [voorzitter], [penningmeester], [bestuurslid 3], [secretaris], [bestuurslid 4], [bestuurslid 2] en [bestuurslid 1] het bestuur van de Eenhoorn.

2.14. Op 20 juli 2011 heeft het oude bestuur een e-mail ontvangen van het e-mailadres eenhoorndiemen@[…].com. Dit e-mailadres is aangemaakt door een aantal leden en betrokkenen bij de Eenhoorn. Voorts zijn aan deze e-mail twee bijlagen gehecht, te weten een brief van dezelfde datum en een handtekeningenlijst. De conclusie van deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…)
het bestuur [heeft] in beide vergaderingen (…) gehandeld in strijd met de statuten van de vereniging. Daarbij komt dat het bestuur ten onrechte een bestuurslid, [tegenbestuurslid 1], heeft geschorst, danwel ontslagen – dat recht is immers alleen voorbehouden aan de ALV (…). Wij vragen het bestuur hun demissionaire status te respecteren en dienovereenkomstig slechts lopende zaken af te handelen. De algemene vergaderingen hebben geen besluiten opgeleverd, anders dan de vorming van een bemiddelend orgaan.
(…)”

2.15. Op enig moment in oktober 2011 is het mediationtraject beëindigd.

2.16. Op 7 november 2011 heeft het oude bestuur een brief ontvangen met als onderwerp ‘Verzoek tot bijeenroeping Algemene Leden Vergadering (ALV)’. De inhoud van deze brief luidt, voor zover hier van belang als volgt:

“(…)
Hierbij vragen ondergetekenden u een algemene ledenvergadering bijeen te roepen conform artikel 15 lid 4 van de statuten van Vereniging Manege de Eenhoorn. Op deze ALV willen wij de volgende agendapunten behandelen:
1. Ontslag van alle bestuursleden, conform artikel 11 lid 1 van de statuten.
2. Benoeming interim bestuur van de vereniging.
Verder willen we erop wijzen dat bij het gebruik van volmachten, de ALV gerechtigd is alle volmachten vóór aanvang van de vergadering in te zien en te controleren. Daarmee bedoelen we dat we alle volmachten die aan het bestuur worden verstrekt, ter plekke willen verifiëren door telefonisch contact op te nemen met de leden die de volmacht hebben afgegeven. Vanzelfsprekend kan de ALV eventuele volmachten die aan andere leden zijn verstrekt, op dezelfde wijze controleren.
(…)”
Als bijlage is een handtekeningenlijst met 34 namen bijgevoegd die (vrijwel) identiek is aan de reeds op 20 juli 2011 door het oude bestuur ontvangen handtekeninglijst.

2.17. Onder de gedingstukken bevindt zich een brief van de toenmalige raadsman van het oude bestuur, mr. P.N. Meijer (hierna: Meijer), d.d. 14 november 2011. Deze brief gericht aan mr. A.W. Brantjes (hierna: Brantjes) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“(…)
Betreft: Leden/Manege de Eenhoorn
(…)
Terzake bovenstaande kwestie is het enige stil gebleven van mijn kant, mede omdat er een poging tot mediation is gedaan. Ik begrijp dat dit niet tot overbrugging van het verschil van inzicht heeft geleid, dus wend ik mij weer tot u.
Het bestuur heeft een verzoek ontvangen om een ALV te organiseren. Dit verzoek is echter niet ondertekend zodat het niet duidelijk is van wie dit verzoek afkomstig is. Omdat ik vermoed dat één of meerdere van uw cliënten de schrijvers zijn, leek het me zinvol om u aan te schrijven.
Het verzoek was vergezeld van een handtekeningenlijst, echter deze lijst is afkomstig van een eerder verzoek om een ALV te houden en kan dus niet nogmaals gebruikt worden.
Het bestuur ziet op dit moment geen aanleiding om te handelen.
(…)”

2.18. Bij nieuwsbrief van 16 november 2011 aan alle leden van de Eenhoorn heeft het oude bestuur, voor zover hier van belang, het navolgende geschreven:

“(…)
Wij kunnen helaas niet ingaan op het anonieme verzoek een vergadering uit te schrijven waarin het aftreden van het bestuur op de agenda staat. De brief was voorzien van een kopie van een handtekeningenlijst die al eerder voor andere doeleinden is gebruikt. Het bestuur heeft een aantal leden wier handtekeningen op de lijst staan benaderd. Deze hebben te kennen gegeven deze oproep niet te ondersteunen. Daarnaast stond een aantal niet leden op de lijst. De oproep voldeed helaas niet aan de vereisten.
(…)”

2.19. Bij brief van 21 november 2011 heeft Meijer, voor zover hier van belang, het volgende aan Brantjes geschreven:

“(…)
Zoals in mijn brief van 14 november jl. reeds te kennen gegeven, dient een ALV conform de statuten bijeen geroepen te worden en dat is op dit moment nog niet gebeurd. Aan een bijeenkomst onder welke noemer dan ook, komt derhalve geen juridische waarde toe.
(…)”

2.20. Op 30 november 2011 is een oproep geplaatst in het Diemer Nieuws en het Parool voor een op 8 december 2011 te houden ALV.
2.21. Op 8 december 2011 is een ALV gehouden. In deze ALV is het oude bestuur van de Eenhoorn ontslagen en is vervolgens het tegenbestuur ([tegenbestuurslid 1], [tegenbestuurslid 2], [tegenbestuurslid 3], [tegenbestuurslid 4] en [tegenbestuurslid 5]) benoemd.

2.22. Bij e-mail van 12 december 2011 heeft [tegenbestuurslid 2], voor zover hier van belang, het volgende aan notaris mevrouw mr. P.A.D. Mokkum te Diemen (notaris) geschreven:

“(…)
Bijgaand een aantal documenten ten behoeve van de KvK-inschrijvingen van het j.l. donderdag 8 december nieuw gekozen interimbestuur van Vereniging Manege de Eenhoorn.

Je vindt:
• Een kopie van het aangetekende schriftelijke verzoek aan het huidige bestuur om een ALV uit te schrijven, inclusief ontvangstbewijs en handtekeningenlijst van meer dan 10% van de leden. Het bestuur is op dit verzoek niet ingegaan.
• De notulen van de zelf georganiseerde Ledenvergadering met presentielijst met de door de leden genomen besluiten.
• De ons laatst bekende ledenlijst van mei 2011
• De Statuten van de Vereniging
• Alle ID’s van de nieuwe interim bestuurders.
(…)”

2.23. Uit een in het geding gebracht uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [tegenbestuurslid 1], [tegenbestuurslid 2], [tegenbestuurslid 3], [tegenbestuurslid 4] en [tegenbestuurslid 5] (het tegenbestuur) op 16 december 2011 zijn ingeschreven als de nieuwe bestuurders van de Eenhoorn.

2.24. Bij brief van 19 december 2011 heeft [tegenbestuurslid 5] aan het oude bestuur gemeld dat het tegenbestuur als het nieuwe bestuur van de Eenhoorn in de registers van de Kamer van Koophandel is ingeschreven. De leden van de Eenhoorn zijn op dezelfde dag geïnformeerd ter zake de inschrijving van het tegenbestuur in de registers van de Kamer van Koophandel.

2.25. De advocaat van het oude bestuur heeft bij brieven van 23 december 2011 hettegenbestuur – kort gezegd – gesommeerd de bestuurswisseling terug te draaien.

2.26. De advocaat van het oude bestuur heeft bij brief van 28 december 2011 een bezwaarschrift ingediend bij de Kamer van Koophandel tegen haar uitschrijving uit de registers, alsmede tegen de inschrijving van het tegenbestuur.

2.27. Het tegenbestuur heeft geen gehoor gegeven aan de sommatie van de advocaat van het oude bestuur.

3. Het geschil in conventie

3.1. De Eenhoorn vordert samengevat -:

1. veroordeling van het tegenbestuur tot betaling van een voorschotbedrag van € 50.000,–,
2. het tegenbestuur, op straffe van een dwangsom, te verbieden bestuurshandelingen namens de Eenhoorn te verrichten,
3. het tegenbestuur, op straffe van een dwangsom, te gebieden zich te onthouden van lasterlijke berichtgeving ten aanzien van het bestuur van de Eenhoorn,
4. veroordeling van het tegenbestuur, op straffe van een dwangsom, om mee te werken aan de uitschrijving bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel van hun namen en de inschrijving van het oude bestuur,
5. dat de voorzieningenrechter voorzieningen treft die hij in goede justitie geraden acht teneinde de belangen van de Eenhoorn te waarborgen,
6. veroordeling van het tegenbestuur in de kosten van dit geding.

3.2. Ter toelichting op de vordering heeft het oude bestuur – kort gezegd – het volgende gesteld. De handtekeningenlijst die aan de brief van 7 november 2011 was gehecht is in juli 2011 opgemaakt. Deze handtekeningenlijst was gericht op het houden van een nieuwe ALV en niet gericht op het ontslaan van het oude bestuur. Dit verzoek is bovendien gehonoreerd met het houden van een ALV op 6 juli 2011. Daarna zijn partijen een mediationtraject ingegaan. Het oude bestuur heeft voorts in november 2011 een aantal personen benaderd om te verifiëren of zij het verzoek om een nieuwe ALV te organiseren kenden. Dit bleek echter niet het geval te zijn.Het oude bestuur had dan geen reden om aan te nemen dat de leden van de Eenhoorn een in november 2011 een nieuwe ALV bijeen wilden roepen. Daarbij komt dat een groot aantal personen op de handtekeningenlijst geen lid van de Eenhoorn zijn. Derhalve is ook niet voldaan minimumeis van 10% (33 van in totaal 330 leden) ingevolge artikel 15 lid 4 van de statuten. Dit heeft het oude bestuur ook gemeld bij brieven van 14 en 21 november 2011. Hettegenbestuur heeft dus gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

3.2.1. Het voorgaande brengt tevens mee dat op de vergadering van 8 december 2011 geen rechtsgeldige besluiten genomen konden worden. Het oude bestuur beroept zich dan ook ter zake haar ontslag en de benoeming van het tegenbestuur op de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van deze besluiten ingevolge de artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het tegenbestuur heeft onrechtmatig gehandeld met de uitschrijving van het oude bestuur en de inschrijving van het tegenbestuur in de registers van de Kamer van Koophandel. Voorts heeft de Eenhoorn schade geleden. Deze schade bestaat (onder meer) uit de omstandigheid dat een groot aantal leden heeft gemeld dat zij niet meer bij de Eenhoorn willen paardrijden. Dit heeft gevolgen voor de inkomsten. Verder heeft de Eenhoorn reputatieschade geleden.
3.2.2. Het spoedeisend belang volgt uit de omstandigheid dat er thans onduidelijkheid bij de leden en de werknemers van de Eenhoorn bestaat wie de rechtsgeldige bestuurders van de Eenhoorn zijn, aldus de Eenhoorn.

3.3. Het tegenbestuur voert verweer. Het tegenbestuur voert aan dat de Eenhoorn niet rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd. De leden van het oude bestuur hebben immers geen uittreksel in het geding gebracht waaruit volgt dat zij bestuurslid van de Eenhoorn zijn. In dat geval had het oude bestuur in eigen naam een vordering moeten instellen. Dit is evenwel niet gebeurd. De vordering van de Eenhoorn dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, met veroordeling van oude bestuur in de proceskosten ingevolge artikel 245 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

3.3.1. Indien de Eenhoorn wel ontvankelijk is, voert het tegenbestuur het volgende aan. Hettegenbestuur heeft vanaf 6 juli 2011 handtekeningen verzameld om een nieuwe ALV bij het oude bestuur te kunnen aanvragen. Aangezien het mediationtraject is mislukt heeft zij op 7 november 2011 een nieuw verzoek gedaan tot het houden van een ALV. Dit verzoek is rechtsgeldig gedaan. In de eerste plaats heeft meer dan 10% van de stemgerechtigde leden het verzoek ondersteund. Volgens het tegenbestuur heeft de Eenhoorn slechts 162 stemgerechtigde leden (derhalve is een aanvraag van 17 leden voldoende). Een gezin wordt namelijk als één lid aangemerkt. In de tweede plaats kan geen twijfel bestaan over de vraag of deze oproep werd ondersteund. Alle leden op de handtekeningenlijst hebben nadien immers verklaard dat zij een handtekening hebben gezet voor het bijeenroepen van een ALV waar gestemd zou worden over de bezetting van de bestuurszetels (zie productie 13 zijdens hettegenbestuur). Ten slotte is de oproep voor de ALV van 8 december tijdig bekend gemaakt via het Diemer Nieuws en het Parool. Er is dan ook aan alle statutaire voorwaarden voldaan.

3.3.2. Het voorgaande brengt volgens het tegenbestuur mee dat op de vergadering van 8 december 2011 rechtsgeldige besluiten zijn genomen. Tijdens deze vergadering is het oude bestuur van de Eenhoorn ontslagen en is het tegenbestuur benoemd. Vervolgens is deze bestuurswisseling ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel. Deze rechtshandelingen worden niet met nietigheid of vernietigbaarheid ingevolge de artikelen 2:14 en 2:15 BW bedreigd.

3.3.3. Ten slotte betwist het tegenbestuur dat de schade die de Eenhoorn heeft geleden aan haar is toe te rekenen. Dat er diverse leden zijn die hun lidmaatschap in januari 2012 hebben opgezegd, is immers aan het beleid van het oude bestuur te wijten, aldus het tegenbestuur.

4. Het geschil in reconventie

4.1. Het tegenbestuur vordert samengevat – :

1. een verklaring voor recht dat de Eenhoorn aansprakelijk is voor alle geleden en nog door het tegenbestuur te lijden schade, nader op te maken bij staat,
2. veroordeling van het oude bestuur, op straffe van een dwangsom, om mee te werken aan de uitschrijving van hun namen en opheffing van de blokkade bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel,
3. veroordeling van het oude bestuur om, op straffe van een dwangsom, mee te werken aan de opheffing van de blokkade bij de ING Bank,
4. het oude bestuur, op straffe van een dwangsom, te veroordelen tot het doen uitgaan van een rectificatie naar de leden van de Eenhoorn met de strekking de eer en goede naam van het de leden van het tegenbestuur te zuiveren,
5. veroordeling van het oude bestuur om mee te werken aan de afgifte van goederen en informatie van de Eenhoorn,
6. veroordeling van het oude bestuur om mee te werken aan de afdracht van het kasgeld voor een bedrag van € 3.200,–,
7. veroordeling van het oude bestuur in de kosten van deze procedure.

4.2. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5. De beoordeling in conventie en in reconventie
betalen aan de poort
5.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv – waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden – buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

5.1.1. Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het tegenbestuur zal onder 5.3 worden behandeld.

rechtsgeldigheid vergadering 8 december 2011
5.2. Kern van het geschil is de vraag of het oude bestuur op rechtsgeldige wijze is ontslagen en het tegenbestuur op rechtsgeldige wijze is gekozen op de vergadering van 8 december 2011. Dit is niet het geval. Bij de brief van 7 november 2011 waarin het bestuur verzocht werd een ledenvergadering bijeen te roepen was een handtekeningenlijst gevoegd die reeds eerder was gebruikt voor de brief van 20 juli 2011. Het bestuur kon daaruit redelijkerwijs afleiden dat de personen die destijds de lijst getekend hadden de brief van 20 juli 2011 steunden, maar niet dat die personen ook het verzoek om een ALV te houden steunden dat op 7 november 2011 werd ontvangen. Het oude bestuur mocht dit verzoek dan ook naast zich neerleggen. Dat heeft het bestuur ook gedaan, zoals blijkt uit de brief van haar raadsman van respectievelijk 14 november 2011 en 21 november 2011. Dit betekent dat de bepaling die het bij (onterechte) weigering van het bestuur aan de leden mogelijk maakt zelf een ledenvergadering bijeen te roepen niet van toepassing was. Hieruit volgt dat de daar genomen besluiten niet rechtsgeldig zijn. Weliswaar hebben vele leden achteraf verklaard dat zij destijds met hun handtekening het verzoek om een ledenvergadering te houden hebben willen steunen, maar nu dat door het eerdere gebruik van de handtekeningenlijst het bestuur destijds niet duidelijk behoefde te zijn, doet dat niet ter zake.

ontvankelijkheid
5.3. Uit hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen volgt dat vooralsnog aannemelijk is dat het beroep van het oude bestuur op de vernietigbaarheid – ingevolge artikel 2:15 lid 1 sub a BW – van de bij de vergadering van 8 december 2011 genomen besluiten, zal slagen. Dit brengt tevens mee dat de Eenhoorn in deze procedure rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door het oude bestuur. De Eenhoorn is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.

tussenconclusie
5.4. Aangezien het oude bestuur niet rechtsgeldig is ontslagen en het tegenbestuur niet rechtsgeldig is benoemd, zijn de vorderingen 2 en 4 in conventie in beginsel toewijsbaar. Ten aanzien van de vordering 4 zal een nuance worden aangebracht, die hierna onder 5.17 aan de orde zal komen. De vorderingen in reconventie – nog daargelaten dat zij zich niet richten tegen eiser in conventie maar tegen haar bestuursleden – zijn om dezelfde reden niet toewijsbaar.

huidige status oude bestuur
5.5. Dat de vergadering van 8 december 2011 niet rechtsgeldig was, wil niet zeggen dat zij geen betekenis heeft. Uit de opkomst en de stemming op die vergadering is namelijk gebleken dat er een aanzienlijk aantal leden is dat het beleid van het oude bestuur ter discussie wenst te stellen. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van de gang van zaken op de ledenvergaderingen van juni en juli 2011. In juni 2011 heeft het oude bestuur gezegd dat zij een demissionaire status had. Deze term heeft geen in de wet of statuten vast omschreven betekenis, maar zal overeenkomstig het parlementaire spraakgebruik door de leden van de Eenhoorn zo zijn begrepen dat het bestuur alleen de lopende zaken zou behandelen en plaats zou maken voor een nieuw bestuur. Aan die demissionaire status kon het oude bestuur niet stilzwijgend een einde maken. Ook het feit dat op de ALV van 6 juli 2011 nieuwe bestuursleden zijn verkozen, te weten [bestuurslid 2], [bestuurslid 4] en [bestuurslid 1], die thans (mede) het oude bestuur vormen, bracht hierin geen verandering. Dat zou anders geweest zijn als het oude bestuur hierbij uitdrukkelijk op de door haar gewenste beëindiging van de demissionaire status was teruggekomen, maar vooralsnog is niet gebleken dat dit is gebeurd. Dit geldt te minder, nu partijen destijds ervoor hebben gekozen om een mediationtraject in te gaan.

5.6. Het is dan ook van het grootste belang voor de vereniging dat op korte termijn een algemene ledenvergadering wordt gehouden waar kan worden onderzocht of het oude bestuur dan wel het tegenbestuur het vertrouwen van de meerderheid geniet. De demissionaire status van het oude bestuur van de Eenhoorn brengt immers ook mee dat nieuwe bestuursverkiezingen noodzakelijk zijn. De voorzieningenrechter zal – gelet op het voorgaande – na te melden invulling geven aan hetgeen in conventie onder 5 is gevorderd. Deze voorlopige voorzieningen zijn – mede gelet op de gespannen verhouding tussen het oude bestuur en het tegenbestuur – naar het oordeel van de voorzieningenrechter noodzakelijk om de ALV op een goede wijze te laten verlopen.

ALV
5.7. Zoals ter zitting medegedeeld vereist het belang van de Eenhoorn dat op korte termijn een ALV wordt gehouden onder leiding van een onafhankelijk voorzitter. De voorzieningenrechter heeft onder de bij de rechtbank ingeschreven mediators gezocht naar iemand die deze taak zal kunnen vervullen. Daarbij is de keuze gevallen op de heer dr. M. Schoenmaker, burgemeester van de gemeente Bussum, die gelet op zijn ruime ervaring en kunde in staat moet zijn om de ALV van de Eenhoorn in goede banen te leiden. Genoemde persoon zal niet worden benoemd als mediator, maar heeft de taak de ALV voor te bereiden en voor te zitten. Voor deze ALV gelden de volgende aanwijzingen en zullen de navolgende ordemaatregelen gelden.
– De ALV wordt op een termijn van twee á drie weken na dit vonnis gehouden op een geschikt tijdstip en een geschikte locatie in de gemeente Diemen;
– De onafhankelijk voorzitter bepaalt datum, tijd, plaats en de agenda en stelt de vergaderstukken vast, met inachtneming van het volgende;
– De oproeptermijn van ten minste zeven dagen (art. 19 lid 1 statuten) wordt door de onafhankelijk voorzitter in acht genomen;
– noch de leden van het oude bestuur noch de leden van het tegenbestuur zullen zich in de periode tussen dit vonnis en de ALV rechtstreeks tot alle leden wenden, via welk communicatiemiddel dan ook; de communicatie met de leden verloopt uitsluitend via – de onder regie van de onafhankelijk voorzitter – op te stellen vergaderstukken.

stemrecht
5.8. Met betrekking tot het stemrecht op de ALV ziet de voorzieningenrechter aanleiding de navolgende voorzieningen te treffen:
– uitgangspunt is de ledenlijst zoals deze gold per 19 januari 2012 (productie 1 van hettegenbestuur); leden die zich daarna hebben gemeld hebben in afwijking van de statuten nog geen stemrecht; zij mogen wel bij de vergadering aanwezig zijn, maar daar niet het woord voeren;
– leden moeten zich bij de aanwezige notaris melden en moeten zich identificeren met een paspoort of rijbewijs; de aanwezige notaris houdt de presentielijst bij en verstrekt de aanwezige leden benodigdheden om te stemmen (stemkaart en of stembiljet, naar keuze van de onafhankelijk voorzitter);
– op de vergadering bestaat de gelegenheid voor leden die na 1 januari 2011 niet als lid door het oude bestuur zijn toegelaten om de ALV toelating te vragen overeenkomstig artikel 6 lid 2 van de statuten;
– op de vergadering kunnen leden die na 1 januari 2011 zijn geroyeerd (‘ontzet’) zich beroepen op de ALV (art. 7 lid 7 statuten met een afwijking van de termijnen);
– verzoeken om toelating door de ALV of beroep tegen ontzetting op de ALV moeten voorafgaand aan de vergadering bij de onafhankelijk voorzitter worden ingediend op de in de vergaderstukken aangegeven wijze;
– geroyeerde leden gelden als geschorst en hebben pas toegang tot de vergadering (en stemrecht) na toelating door de ALV;
– nadat is gestemd over verzoeken om toelating en het ongedaan maken van ontzettingen worden de leden die alsnog zijn toegelaten of waarvan de ontzetting ongedaan is gemaakt op de ledenlijst geplaatst en krijgen deze de benodigdheden om te stemmen.

volmachten
5.9. Met betrekking tot volmachten, wordt het volgende overwogen. De verkiezing van [bestuurslid 2], [bestuurslid 4] en [bestuurslid 1] heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van volmachten waarover het bestuur ter vergadering van 6 juli 2011 geen, althans onvoldoende, openheid van zaken heeft gegeven toen dat werd verzocht. Het eerst ter zitting gedane aanbod om de volmachten alsnog ter controle bij een notaris ter inzage te leggen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te laat. Ter voorkoming van geschillen met betrekking tot volmachten bij de komende ALV, zal op dit punt na te melden voorlopige voorziening worden getroffen:
– in afwijking van art. 16 lid 4 statuten kan op deze ALV niet bij volmacht worden gestemd.

stemmingen over het bestuur
5.10. Met betrekking tot de stemmingen over het oude bestuur ziet de voorzieningenrechter aanleiding de navolgende voorzieningen te treffen:
– het ontslag van het gehele ‘oude bestuur’ tezamen wordt in stemming gebracht (in afwijking van art. 11 lid 1 statuten); in afwijking van art. 10 lid 4 van de statuten is voor ontslag van het oude bestuur een meerderheid van 55 % nodig;
– met betrekking tot het geschilpunt zoals ter zitting gebleken inzake de gezinsleden geldt het volgende: per gezin kan één stem worden uitgebracht.

stemming nieuw bestuur
5.11. Met betrekking tot de stemmingen over een eventueel nieuw bestuur ziet de voorzieningenrechter aanleiding de navolgende voorzieningen te treffen:
– indien het gehele oude bestuur bij de stemming is ontslagen, volgt stemming over kandidaten voor een nieuw bestuur;
– art. 10 lid 3 statuten (bindende voordracht bestuur) geldt niet;
– kandidaten dienen zich tijdig bij de onafhankelijk voorzitter te melden op de wijze als in de vergaderstukken vermeld;
– over elk van de kandidaten wordt afzonderlijk gestemd;
– voor de benoeming van elke kandidaat geldt dat een meerderheid van 55% vereist is;
– gezien mogelijke belangenverstrengeling wordt de heer [tegenbestuurslid 2] uitdrukkelijk in overweging gegeven zich niet kandidaat te stellen.

diversen
5.12. Voorts ziet de voorzieningenrechter in het belang van het ordentelijk verlopen van de ALV aanleiding onderstaande voorzieningen te treffen:
– tijdens de vergadering mogen geen foto’s, filmopnamen of geluidsopnamen worden gemaakt (behalve ten behoeve van een notarieel Proces-Verbaal);
– de onafhankelijke voorzitter bepaalt de orde van de vergadering en is bevoegd personen die zich niet volgens zijn aanwijzingen gedragen van de vergadering uit te sluiten.
– van deze ALV wordt notarieel proces verbaal opgemaakt als bedoeld in art. 17 lid 2 statuten; de onafhankelijk voorzitter zoekt daartoe een notaris aan.

volgende ALV
5.13. Na deze ALV wordt door het bestuur dat het vertrouwen heeft gekregen een nieuwe datum voor een ‘reguliere’ ALV vastgesteld op een termijn van niet meer dan twee maanden.

5.14. De in dit vonnis vermelde afwijkingen van de statuten gelden uitsluitend voor en tijdens de onder 5.7 bedoelde ALV. Het rechtsoordeel over gezinsleden, te weten één stem per gezin, blijft uiteraard ook daarna van kracht; maar voor het overige gelden de statuten voor volgende ALV’s onverkort.

berichtgeving
5.15. Over de vraag of uit kringen van het tegenbestuur jegens het oude bestuur al dan niet sprake is geweest van ‘lasterlijke berichtgeving’ zou veel te zeggen zijn. De
vordering die in conventie is ingesteld is evenwel niet gericht op het verleden maar op de toekomst en houdt in dat het tegenbestuur, op straffe van een dwangsom zal worden geboden zich te onthouden van lasterlijke berichtgeving ten aanzien van het bestuur van de Eenhoorn. Die vordering is te onbepaald om toegewezen te kunnen worden. In het algemeen geldt natuurlijk dat men zich van lasterlijke berichtgeving dient te onthouden. Wel is deze vordering aanleiding geweest om de hiervoor onder ALV vermelde ordemaatregelen te treffen die voor alle betrokkenen gelden, met name met betrekking tot de wijze waarop de leden geïnformeerd worden vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van de ledenvergadering.

schade
5.16. De vereniging heeft door de gebeurtenissen zoals deze zich in 2011 hebben voorgedaan schade geleden. Of de vereniging gebaat is bij het aansprakelijk stellen van (bestuurs-)leden voor die schade is echter zeer de vraag. Een verbetering van de sfeer en een breed gedragen beleid kunnen de vereniging waarschijnlijk aanzienlijk meer opleveren dan aansprakelijkstelling van (bestuurs-)leden voor geleden schade. In ieder geval kan in het kader van dit kort geding over de vorderingen tot schadevergoeding niet worden beslist, omdat de gestelde schade en aansprakelijkheid wordt betwist en voor een beslissing daarover nader onderzoek naar de feiten nodig zou zijn, waarvoor in een kort geding geen plaats is.

inschrijving KvK
5.17. In 5.4 is reeds bepaald dat het tegenbestuur moet worden uitgeschreven. De voorzieningenrechter zal ter zake de inschrijving van het oude bestuur bepalen dat alleen [penningmeester], als penningmeester, en [voorzitter], als voorzitter, in de registers van de Kamer van Koophandel moeten worden ingeschreven. Het is immers niet de bedoeling dat het oude bestuur nog bestuurswerkzaamheden verricht voorafgaand aan de ALV. Het inschrijven van [penningmeester] is noodzakelijk zodat die betalingen kunnen worden verricht die geen uitstel kunnen lijden, zoals bijvoorbeeld de betaling van salarissen van het bij de Eenhoorn werkzame personeel. Hetzelfde geldt voor de [voorzitter] die, als voorzitter, eventuele andere hoogstnoodzakelijke rechtshandelingen kan verrichten.

spoedeisende zaken, sleutels etc.
5.18. Gebleken is dat slechts het tegenbestuur thans de beschikking heeft over sleutels, wachtwoorden, codes etc. Bij wijze van voorlopige voorziening zal worden bepaald dat het tegenbestuur voornoemde goederen en informatie binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis moet overhandigen aan de onafhankelijke voorzitter, die deze goederen en gegevens op zijn beurt zal beheren tot op de ALV een nieuw bestuur is gekozen.

dwangsommen
5.19. De gevorderde dwangsommen zullen worden beperkt als volgt.

proceskosten
5.20. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen en mede gezien het verenigingsverband waarvan partijen deel uitmaken, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Het tegenbestuur zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Nu het debat in reconventie voor een groot deel identiek is aan het debat in conventie, worden deze kosten aan de zijde van de Eenhoorn begroot op nihil.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter

in conventie
6.1. verbiedt het tegenbestuur bestuurshandelingen namens de Eenhoorn te verrichten,

6.2. veroordeelt het tegenbestuur om aan de Eenhoorn een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere keer dat zij het onder 6.1 opgenomen verbod overtreedt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,

6.3. veroordeelt het tegenbestuur uiterlijk vijf werkdagen na betekening van dit vonnis mee te werken aan de uitschrijving bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel van hun namen en de inschrijving van [voorzitter] en [penningmeester],

6.4. veroordeelt het tegenbestuur om aan de Eenhoorn een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag dat zij na betekening niet aan de in 6.3 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,

6.5. bepaalt dat teneinde de belangen van de Eenhoorn te waarborgen een ALV zal worden gehouden zoals vermeld onder 5.7 tot en met 5.12 en dat daarbij als onafhankelijk voorzitter zal optreden de heer dr. M. Schoenmaker, burgemeester van de gemeente Bussum,

6.6. bepaalt dat het tegenbestuur de goederen en informatie als bedoeld in 5.18, uiterlijk drie werkdagen na betekening van dit vonnis onder vermelding van “Zaak Manege de Eenhoorn” aan dhr. dr. M. Schoenmaker moet toesturen per adres:
[adres]
[postcode] [plaats],

6.7. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.8. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

6.9. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie
6.10. weigert de gevraagde voorzieningen,

6.11. veroordeelt het tegenbestuur in de proceskosten in reconventie, tot op heden begroot op nihil.