Royement (Slagvast)

Hof Den Haag 14 febrauri 2012,  LJN BV5605 (Slagvast)


Lid wordt geroyeerd na 30 jaar lidmaatschap en 10 jaar bestuurslidmaatschap. Dat kan, maar de procedure duurt wel op de dag af 4 jaar. Gerechtelijke vernietiging van ALV besluit tot bevestiging van bestuursbesluit tot ontzetting tast het bestuursbesluit niet aan. 

Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
in de zaak van

[X.], appellante, tegen:

SPORTVERENIGING SLAGVAST-KAMPERLAND,
geïntimeerde, hierna te noemen: Slagvast,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 november 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg onder nummer 71245 / HA ZA 10-12 gewezen vonnis van 30 juni 2010.

8 De verdere beoordeling

8.1.1 Slagvast is een tennisvereniging. [appellante] is vanaf ongeveer 1980 lid van Slagvast geweest.

8.1.2 Bij brief van 26 juli 2007 heeft het bestuur van Slagvast [appellante] meegedeeld dat zij per direct wordt geschorst als lid van Slagvast naar aanleiding van een brief die zij aan één van de leden van Slagvast heeft gezonden en eerdere incidenten.

8.1.3 Bij brief van 2 augustus 2007 heeft het bestuur van Slagvast [appellante] in kennis gesteld van haar definitieve besluit van 1 augustus 2007 om de opgelegde schorsing te handhaven tot en met de eerst komende Algemene Ledenvergadering. Het bestuur heeft tevens aangekondigd dat zij tijdens deze Algemene Ledenvergadering een voorstel tot ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap zal indienen.

8.1.4 Bij brief van 14 februari 2008 heeft het bestuur van Slagvast [appellante] meegedeeld dat het heeft besloten haar uit het lidmaatschap van Slagvast te ontzetten en haar gewezen op de mogelijkheid van schriftelijk bezwaar.

8.1.5 Bij brief van 29 februari 2008 aan de Algemene Ledenvergadering van Slagvast heeft de (toenmalige) advocaat van [appellante] meegedeeld bezwaar te maken tegen, respectievelijk in beroep te komen van, het besluit van het bestuur tot ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast.

8.1.6 Bij brief van 16 maart 2008 heeft het bestuur van Slagvast [appellante] meegedeeld dat het bezwaar zou worden behandeld in de Algemene Ledenvergadering van 21 maart 2008 en dat [appellante] geen toegang had tot die vergadering.

8.1.7 Bij brief van 5 april 2008 heeft het bestuur van Slagvast [appellante] meegedeeld dat de Algemene Ledenvergadering op 21 maart 2008 heeft ingestemd met het besluit van het bestuur tot ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast. Van de 50 aanwezige seniorleden hebben 49 voor het besluit gestemd en 1 tegen.

8.1.8 Bij verstekvonnis van de rechtbank Middelburg van 22 april 2009 is het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 21 maart 2008 vernietigd, voor zover dit ziet op de beslissing van het bestuur van Slagvast om [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast te ontzetten.

8.1.9 Op 8 mei 2009 heeft een nieuwe Algemene Ledenvergadering plaatsgevonden. [appellante] en haar (toenmalige) advocaat waren hierbij aanwezig. De Algemene Ledenvergadering heeft gestemd over het bestuursbesluit van 14 februari 2008 tot ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast. Met 38 stemmen voor, 2 stemmen tegen en 2 onthoudingen is het bestuursbesluit bekrachtigd.

8.1.10 Bij brief van 1 december 2009 aan de secretaris van Slagvast heeft [appellante] meegedeeld dat zij geen schriftelijke bevestiging heeft ontvangen van de mondelinge mededeling aan haar dat zij opnieuw was ontzet uit het lidmaatschap van Slagvast.

8.1.11 Bij brief van 3 december 2009 heeft de advocaat van het bestuur van Slagvast aan [appellante] bevestigd dat de Algemene Ledenvergadering van Slagvast op 8 mei 2009 een beslissing heeft genomen op het door haar ingediende bezwaarschrift, waarbij 38 van de 42 stemgerechtigde leden hebben ingestemd met haar royement als lid van Slagvast.

8.2.1 [appellante] vordert zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vernietiging van het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009, voor zover dit ziet op de beslissing om [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast te ontzetten, primair op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW en subsidiair op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW. Voorts vordert zij haar toe te laten tot de terreinen en gebouwen van Slagvast op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan bij gebreke daarvan, met een maximum van € 10.000,- en Slagvast te veroordelen aan haar een bedrag van € 2.500,- te voldoen als vergoeding van door haar geleden immateriële schade. Tot slot vordert [appellante] Slagvast te veroordelen in de proceskosten.

8.2.2 Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 niet vernietigbaar was wegens strijd met een statutaire of wettelijke bepaling betreffende de totstandkoming van besluiten of strijd met de redelijkheid en billijkheid. [appellante] kan zich met dit vonnis niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

8.3 Het gaat in hoger beroep om de vraag of het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009, voor zover dit ziet op de beslissing om [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast te ontzetten, vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 BW wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen of wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist. In dit kader zijn artikel 2:35 lid 1, 3 en 4 BW en artikel 10 van de statuten van Slagvast van belang. Artikel 10 van de statuten van Slagvast luidt, voor zover hier aan de orde :

1. Het lidmaatschap van een lid van de vereniging eindigt door:
a. …
b. …
c. ontzetting.
2. Gronden voor ontzetting uit de vereniging zijn:
a. nalatigheid in het voldoen van de aan het lid door de vereniging opgelegde financiële verplichtingen;
b. handelen in strijd met de statuten, huishoudelijk reglement en/of andere door de Algemene Ledenvergadering vastgestelde reglementen of regelingen;
c. het bij voortduring schaden van de belangen van de vereniging.
3. De ontzetting wordt door het bestuur uitgesproken.
4. Een lid van het lidmaatschap ontzet op de gronden als genoemd in lid 2 van dit artikel wordt van deze ontzetting door het bestuur bij aangetekend schrijven mededeling gedaan.
5. Het lid bedoeld in het voorgaande lid kan tegen zijn ontzetting binnen een maand na ontvangst van het desbetreffende schrijven schriftelijk bezwaar indienen bij het bestuur.
6. Het bestuur brengt de inhoud van het bezwaarschrift ter kennis van de Algemene Ledenvergadering, welke vergadering op het bezwaarschrift bij schriftelijke stemming een definitieve beslissing neemt. Tot het tijdstip waarop het definitieve besluit van de Ledenvergadering is genomen, blijft het lid van het lidmaatschap ontzet.
7. …

8.4 De eerste drie grieven van [appellante] richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strijd met een statutaire of wettelijke bepaling betreffende de totstandkoming van besluiten. [appellante] voert in haar eerste grief aan dat na het vonnis van de rechtbank Middelburg van 22 april 2009 een nieuw bestuursbesluit genomen had moeten worden en dat de Algemene Ledenvergadering een beslissing had moeten nemen over dit nieuwe bestuursbesluit in plaats van een nieuwe beslissing over het bestuursbesluit van 14 februari 2008. Volgens [appellante] is ook het bestuursbesluit van 14 februari 2008 door het vonnis van de rechtbank Middelburg van 22 april 2009 vernietigd. Het besluit is destijds niet op de juiste wijze tot stand gekomen, noch op de juiste wijze aan [appellante] kenbaar gemaakt. Deze gebreken kunnen niet worden verholpen door een nieuwe beslissing van de Algemene Ledenvergadering.

8.5 Het hof stelt voorop dat indien een besluit van een bestuursorgaan (bedoeld zal zijn: orgaan, red.) in strijd is met een statutaire of wettelijke bepaling betreffende de totstandkoming van besluiten in de zin van artikel 2:15 lid 1 BW, dit besluit op grond van artikel 2:15 lid 3 BW alleen door de rechter vernietigd kan worden. De rechtbank Middelburg heeft in haar vonnis van 22 april 2009 het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 21 maart 2008 tot ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap vernietigd, niet het bestuursbesluit van 14 februari 2008. Vernietiging van een besluit van de Algemene Ledenvergadering over een bestuursbesluit leidt niet van rechtswege tot vernietiging van dat bestuursbesluit. Dit betekent dat het bestuur geen nieuw besluit tot ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast hoefde te nemen. Immers het bestuursbesluit van 14 februari 2008 is in stand gebleven. De Algemene Ledenvergadering diende naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Middelburg van 22 april 2009 een nieuw besluit te nemen over het bestuursbesluit van 14 februari 2008. Gezien het voorgaande behoeft de stelling dat het bestuursbesluit niet op de juiste wijze tot stand is gekomen en kenbaar is gemaakt, geen bespreking en faalt de eerste grief.

8.6 [appellante] voert in haar tweede grief aan dat het bijeenroepen van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, gezien het beperkte aantal leden dat aanwezig was. Volgens [appellante] is niet duidelijk of alle leden uitgenodigd waren en was de opkomst bij eerdere Algemene Ledenvergaderingen aanmerkelijk hoger. Slagvast heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Zij stelt onder meer dat op 15 april 2009 aan alle leden een uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 is verzonden onder meezending van de agenda. Voorts stelt Slagvast dat een opkomst van 42 stemgerechtigde leden (van de in totaal 180 leden, waaronder 20 jeugdleden) een gebruikelijke opkomst is bij de Algemene Ledenvergadering van Slagvast. Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft mevrouw [bestuurslid], bestuurslid van Slagvast, verklaard dat in de jaren vóór de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 dertig leden aanwezig waren.
Het hof is van oordeel dat [appellante], gelet op de gemotiveerde betwisting door Slagvast, onvoldoende nader heeft onderbouwd dat en in hoeverre het bijeenroepen van de Algemene Ledenvergadering niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de opkomst bij eerdere Algemene Ledenvergaderingen aanmerkelijk hoger was. Ook de tweede grief faalt derhalve.

8.7. [appellante] voert in haar derde grief aan dat op de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 haar bezwaarschrift voor de stemming onvoldoende inhoudelijk is behandeld. Pas na de stemming kreeg haar toenmalige raadsman het woord en konden de bezwaren verder uiteen gezet worden. Ook deze grief faalt. Uit het door Slagvast als productie 1 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg overgelegde (concept)verslag van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009, blijkt dat de raadsman van [appellante] voor de stemming aan het woord is geweest en de bezwaren van [appellante] uiteen heeft gezet. Voorts blijkt uit dit verslag dat de voorzitter aan [appellante] en haar raadsman heeft gevraagd of zij voldoende gelegenheid hebben gekregen om hun verhaal te doen en dat daarop bevestigend is geantwoord. [appellante] heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd gesteld dat de inhoud van het verslag van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 niet juist is.

8.8 De vierde grief van [appellante] richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. [appellante] voert aan dat zij nooit een correcte uiteenzetting heeft gekregen over de achterliggende redenen waarom zij uit het lidmaatschap werd ontzet. Voorts voert zij aan dat er geen grond was om haar uit het lidmaatschap te ontzetten. Er was van haar zijde geen sprake van ongewenst en onacceptabel gedrag jegens andere (bestuurs)leden. Tevens voert [appellante] onder meer aan dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat zij wel uit het lidmaatschap is ontzet, terwijl de gedragingen van andere (bestuurs)leden zijn gedoogd.
Voor de vraag of het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 8 mei 2009 in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist, dient bekeken te worden of de Algemene Ledenvergadering, bij afweging van alle bij het besluit betrokken belangen van Slagvast en degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie van Slagvast zijn betrokken, in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Naar het oordeel van het hof heeft de Algemene Ledenvergadering in redelijkheid kunnen komen tot het besluit tot ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap van Slagvast.
Het hof is van oordeel dat uit de correspondentie tussen het bestuur en [appellante] de redenen voor de ontzetting voldoende duidelijk blijken, zodat de stelling van [appellante] dat zij daarover niet of onvoldoende is ingelicht geen doel treft. Bij brief van 26 juli 2007 wordt [appellante] door het bestuur geschorst vanwege de brief van 25 juli 2007 die zij aan de heer [Y.] heeft verzonden en vanwege eerdere incidenten. Uit de uitgebreide correspondentie tussen [appellante] en het bestuur voorafgaand aan 26 juli 2007, die in eerste aanleg bij de dagvaarding en de conclusie van antwoord is overgelegd, blijkt om welke incidenten het gaat en dat dit op 26 juli 2007 ook aan [appellante] duidelijk is geweest. Uit de brief van het bestuurvan 14 februari 2008 aan [appellante] blijkt dat deze incidenten, alsmede het feit dat zij tijdens de schorsing zich, ondanks een verbod daartoe, de toegang heeft verschaft tot het tenniscomplex, hebben geleid tot het besluit tot ontzetting. Het bestuur vermeldt tevens de statutaire gronden voor ontzetting, namelijk dat [appellante] door haar handelen voor en tijdens de schorsing voortdurend de belangen van Slagvast schaadt en dat zij tevens in strijd handelt met de statuten en het huishoudelijk reglement. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen moet uit bedoelde correspondentie, waarvan de inhoud door [appellante] niet, dan wel onvoldoende, is betwist, worden geconcludeerd dat er van de zijde van [appellante] ongewenst en onacceptabel gedrag jegens andere (bestuurs)leden heeft plaatsgevonden. Door dit gedrag wordt Slagvast op onredelijke wijze benadeeld. [appellante] stelt dat juist andere leden van Slagvast zich onbetamelijk gedroegen en dat zij die leden daarop heeft aangesproken. Wat hiervan zij, dit doet niets af aan de laakbare manier waarop [appellante] zelf zaken aan de orde heeft gesteld. Ook indien wordt meegenomen dat [appellante] reeds dertig jaar lid was van Slagvast en tien jaar bestuurslid is geweest, is het hof van oordeel dat de Algemene Ledenvergadering – gehoord de bezwaren van de zijde van [appellante] tegen het bestuursbesluit – in redelijkheid de belangen van Slagvast bij ontzetting van [appellante] uit het lidmaatschap zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van [appellante] bij voortduring van het lidmaatschap. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het gaat om meerdere incidenten, verspreid over een aantal jaren, dat [appellante] diverse malen schriftelijk is gewaarschuwd en gewezen op de mogelijke consequenties van haar gedrag en dat dit niet heeft geleid tot een andere houding en andere toon van [appellante]. Dit betekent dat ook de vierde grief faalt.

8.9 Doordat de eerste vier grieven falen, faalt ook de vijfde grief. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

9 De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

Uitleg statuten (Winkeliersvereniging Rembrandt)

Rb. Haarlem 22 maart 2012 LJN BW2217 (Winkeliersvereniging Rembrandt)

Winkeliersvereniging. Quasi-VVE. Vereniging vordert contributiebetaling van eigenaars appartementsrecht die winkelruimte verhuren. Partijen zijn het erover eens dat gedaagden op grond van een bepaling in het eigendomsbewijs van het appartementsrecht lid zijn van de vereniging. (Dit lijkt mij overigens onjuist.) Uitleg statuten. Uit de structuur van de statuten volgt dat gedaagden “adviserende leden” zijn en geen “leden” en dus geen contributie hoeven te bepalen. Overweging ten overvloede t.a.v. free-riders problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
datum uitspraak: 22 maart 2012

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
WINKELIERSVERENIGING REMBRANDT

tegen gedaagden

2. De feiten
2.1. De Winkeliersvereniging Rembrandt heeft tot doel het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de ondernemers gevestigd aan een deel van de [adres] te [vestigingsplaats].

2.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op 15 juli 1988 het appartementsrecht verkregen dat recht geeft op het uitsluitend gebruik van de winkelruimte met achtergelegen uitbouw aan [adres] te [vestigingsplaats]

2.3. In artikel 30 lid 4 van het eigendomsbewijs staat het volgende: ‘Het lidmaatschap van de vereniging is van rechtswege verbonden aan de hoedanigheid van appartementseigenaar. Daarnaast zal aan de hoedanigheid van appartementseigenaar (…) verbonden zijn het lidmaatschap van de te [vestigingsplaats] gevestigde vereniging Winkeliersvereniging Rembrandt, zoals deze werd opgericht bij akte (….)’.

2.4. De statuten van de Winkeliersvereniging Rembrandt vermelden het volgende: ‘
LIDMAATSCHAP
Artikel 4
1. De vereniging bestaat uit leden en kent adviserende leden, donateurs en ereleden.
2. Leden zijn:
a. de natuurlijke personen, die lid zijn van de Vereniging van Eigenaars gebouw [adres] (…) 104-162, te [vestigingsplaats] en zelf dan wel middels een (mede) aan hen toebehorende rechtspersoon of personenvennootschap een bedrijf exploiteren in de winkelruimte tot het uitsluitend gebruik waarvan het appartementsrecht, op grond waarvan zij lid van een der voornoemde verenigingen zijn, recht geeft;
b. de rechtspersonen, die lid zijn van een der vier hiervoor genoemde verenigingen en zelf dan wel middels een (mede) aan hen toebehorende rechtspersoon of personenvennootschap een bedrijf exploiteren in de winkelruimte tot het uitsluitend gebruik waarvan het appartementsrecht, op grond waarvan zij lid zijn van een der voornoemde verenigingen, recht geeft.
c. de natuurlijke- en rechtspersonen, vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen, die geen lid zijn van een der vier hiervoor genoemde verenigingen, doch een bedrijf exploiteren in het hiervoor in artikel 2 omschreven gebied, zich daartoe hebben aangemeld, voldoende zekerheid bieden voor nakoming van hun financiële verplichtingen en als lid zijn toegelaten.
3. Adviserende leden zijn de natuurlijke en rechtspersonen, die lid zijn van een der vier hiervoor genoemde verenigingen en de winkelruimte tot het uitsluitend gebruik waarvan het appartementsrecht, op grond waarvan zij lid zijn van een der voornoemde vereniging, recht geeft, hebben verhuurd of verpacht of onder welke andere titel ook in gebruik hebben afgestaan aan een of meer andere natuurlijke personen en/of een of meer andere niet (mede) aan hen toebehorende rechtspersonen of personenvennootschappen.
(…)
Artikel 9
De leden en de donateurs zijn gehouden tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage, die door de algemene vergadering jaarlijks, op voorstel van het bestuur, wordt vastgesteld. Zij kunnen daartoe in categorieën worden ingedeeld, die een verschillende bijdrage betalen’.

2.5. Winkeliersvereniging Rembrandt heeft het incasseren van de contributie sinds 1997 laten uitvoeren door de op 14 mei 1997 opgerichte vereniging “Winkeliersvereniging Stadshart [vestigingsplaats]’.

2.6. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de winkelruimte sinds de datum van de aankoop verhuurd, …
3. De vordering
3.1 Winkeliersvereniging Rembrandt vordert (samengevat)
a. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als appartementseigenaar ieder afzonderlijk uit hoofde van hun van rechtswege geldende lidmaatschap van Winkeliersvereniging Rembrandt gehouden zijn tot het betalen van contributie aan Winkeliersvereniging Rembrandt of haar rechtsopvolger; …


5. De beoordeling
5.1 Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van artikel 30 lid 4 van het eigendomsbewijs lid zijn van Winkeliersvereniging Rembrandt. Winkeliersvereniging Rembrandt verbindt aan deze omstandigheid, anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2], de conclusie dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehouden zijn contributie te betalen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich ter afwering van hun betalingsverplichting op de tekst van de artikelen 4 en 9 van de statuten van Winkeliersverenging Rembrandt.

5.2 De statuten van Winkeliersvereniging Rembrandt zijn in een notariële akte vastgelegd. Dat betekent dat voor de beoordeling van het voorliggende geschil de structuur en de tekst van de statuten doorslaggevend is. De statuten definiëren in artikel 4 wie de leden zijn. Artikel 9 legt op de leden een betalingsverplichting.

5.3 [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geen leden in de zin van artikel 4 lid 2. Immers, kort gezegd, zijn leden van Winkeliersvereniging Rembrandt in de zin van dit artikellid, zij die lid zijn van één van de Verenigingen van Eigenaars van de verschillende gebouwen aan de [adres] en (tegelijkertijd) een bedrijf exploiteren in de winkelruimte waarop het appartementsrecht recht geeft. Dit laatste doen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet en hebben zij ook nooit gedaan. Zij hebben het appartementsrecht gekocht en van meet af aan de winkelruimte verhuurd en door een derde laten exploiteren.

5.4 De statuten hebben met deze mogelijkheid rekening gehouden in artikel 4 lid 3. Artikel 4 lid 3 ziet op de situatie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], te weten, eigenaars van een appartementsrecht, leden van een van de Vereniging van Eigenaars gebouwen [adres], die de winkelruimte hebben verhuurd. Artikel 4 lid 3 van de statuten definieert deze natuurlijke- en rechtspersonen als adviserende leden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kwalificeren, zoals zij zelf ook betogen, als adviserende leden in de zin van artikel 4 lid 3 van de statuten.

5.5 Vervolgens moet de vraag worden beantwoord wie gehouden zijn tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage. Artikel 9 is daar helder over. Leden en donateurs zijn gehouden tot het betalen van een jaarlijkse bedrage. Wie ‘leden’ zijn is gedefinieerd in artikel 4 lid 2. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vallen daar niet onder. Adviserende leden worden in artikel 9 niet genoemd. Dat is ook niet onlogisch, omdat het doel van Winkeliersvereniging Rembrandt immers is het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de ondernemers gevestigd aan een deel van de [adres] te [vestigingsplaats] en niet het behartigen van de belangen van de eigenaars van de appartementsrechten; daarvoor is de Vereniging van Eigenaars actief. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn mitsdien niet gehouden tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage. Mitsdien zal de vordering worden afgewezen.

5.6 Ten overvloede: de kantonrechter realiseert zich dat door deze beoordeling de situatie in de hand wordt gewerkt van ‘free riders’, ondernemers (niet-eigenaars) die een winkel exploiteren aan de [adres] die geen jaarlijkse bijdrage betalen aan Winkeliersvereniging Rembrandt, omdat zij zich niet als lid van deze vereniging hebben aangemeld, maar wel profiteren van de activiteiten van Winkeliersvereniging Rembrandt. Deze situatie wordt evenwel in de hand gewerkt door de inhoud van de statuten die Winkeliersvereniging Rembrandt zelf heeft opgesteld; die statuten geven daarvoor de ruimte. Deze omstandigheid maakt niet dat voor eigenaars, niet-ondernemers- de verplichting ontstaat om een jaarlijkse bijdrage te voldoen en (eventueel) te verleggen naar de ondernemer.

5.7 Omdat Winkeliersvereniging Rembrandt in het ongelijk wordt gesteld, zal zij worden veroordeeld in de proceskosten.

De beslissing
De kantonrechter:

– wijst de vordering af;

– veroordeelt Winkeliersvereniging Rembrandt tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot en met vandaag worden begroot op € 500,00 aan salaris van de gemachtigde;

– verklaart dit vonnis voor zover het de proceskosten veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. W. Aardenburg en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.