2.3 Eiser was tot 17 maart 2004 lid van het koor “Het Veerse Scheepstuig”. Tussen eiser en het koorlid [dhr. H.] ontstond onenigheid. Deze onenigheid had haar weerslag op de sfeer tijdens de repetities en optredens van het koor.
2.4 Omstreeks 10 maart 2004 heeft het bestuur van het koor met eiser en [dhr. H.] de afspraak gemaakt dat zij binnen het koor niet meer over hun geschil zouden spreken. Desondanks werden opnieuw koorleden bij het geschil tussen eiser en [dhr. H.] betrokken en liep de spanning in het koor op. Op 17 maart 2004 stemden de tijdens een koorrepetitie aanwezige leden, na discussie over de ontstane situatie, over het voortduren van het lidmaatschap van eiser. De meerderheid van de aanwezige koorleden stemde vóór opzegging van het lidmaatschap. Vervolgens werd het lidmaatschap van eiser met onmiddellijke ingang opgezegd.
3. Het geschil
3.1 Voorts onderbouwt eiser zijn vordering met de stelling dat er geen gronden waren voor beëindiging van zijn lidmaatschap. Hij voert daartoe aan dat hij zich aan de afspraak met het bestuur van begin maart 2004 heeft gehouden en dat ook overigens niet is gebleken dat zich feiten hebben voorgedaan op basis waarvan het voortduren van het lidmaatschap onaanvaardbaar zou zijn.
3.2 Gedaagde voert subsidiair aan dat het koor ten tijde van het lidmaatschap van eiser geen formele vereniging was, dat wil zeggen niet was opgericht bij notariële akte. Het bestuur had derhalve de bevoegdheid het lidmaatschap van eiser onmiddellijk op te zeggen in geval het redelijkerwijs niet van de vereniging gevergd kon worden het lidmaatschap te laten voortduren. De stemming binnen het koor verslechterde vanwege de onenigheid tussen eiser en [dhr. H.] zodanig dat het voortbestaan van het koor in gevaar kwam. Voortduring van het lidmaatschap van eiser en [dhr. H.] kon dan ook niet van gedaagde gevergd worden.
Voorts voert gedaagde aan dat indien de opzegging van het lidmaatschap van eiser naar het oordeel van de rechtbank geen stand kan houden er een afweging van belangen zal dienen plaats te vinden in geval toelating van eiser bij het koor wordt overwogen. Het belang van gedaagde zal daarbij dienen te prevaleren nu een groot aantal leden heeft aangegeven dat zij in geval eiser lid wordt van hetkoor hun lidmaatschap zullen opzeggen. Daar staat tegenover dat eiser vanwege zijn lidmaatschap van twee andere koren, zijn hobby kan blijven uitoefenen ook als hij geen lidmaatschap van gedaagde zou verkrijgen. Derhalve concludeert gedaagde subsidiair tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eiser in de proceskosten.
4. De beoordeling van het geschil
4.3 (procedurele eisen, zie andere post)
4.4 De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of gedaagde in redelijkheid tot beëindiging van het lidmaatschap heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Een vereniging kan op basis van artikel 2:35 lid 2 BW een lidmaatschap opzeggen als het voortduren van dat lidmaatschap redelijkerwijs niet van haar gevergd kon worden. Zij dient daarbij een afweging van belangen te maken. In het onderhavige geval staat vast dat de onenigheid tussen eiser en [dhr.H.] van grote invloed was op de stemming onder de koorleden en daarmee op de sfeer tijdens de repetities en uitvoeringen. Door de koorleden werd aangegeven dat bij het voortduren van deze situatie een groot aantal van hen het lidmaatschap zou opzeggen. Tengevolge daarvan zou het voortbestaan van het koor bedreigd worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het laten voortduren van het lidmaatschap van eiser toentertijd gezien de hierboven omschreven omstandigheden niet van de vereniging gevergd kon worden. Zij overweegt daarbij dat het belang dat eiser had bij het uitoefenen van zijn hobby niet opwoog tegen het belang van het koor bij zijn voortbestaan. Het bestuur kon derhalve op goede gronden tot haar besluit tot opzegging van het lidmaatschap van eiser komen. De rechtbank zal de vorderingen van eiser dan ook afwijzen.