Rb. Zwolle, 29-12-2010, LJN BO9237 Stichting NOP / Vereniging VOND
Stichting NOP ( Stichting Nederlands Opvangcentrum voor papegaaien) was lid van vereniging VOND, (Vereniging Opvangcentra van niet gedomesticeerde dieren). Na een uitzending van tv programma Radar over NOP, heeft het bestuur van VOND een onderzoek laten verrichten door Dorrestijn. Op basis van dat rapport besluit het bestuur van VOND om NOP te ontzetten uit het lidmaatschap (royeren).
… 2.18. Aan het eind van de op 11 juli 2009 gehouden algemene ledenvergadering van
VOND, in welke vergadering het beroep van NOP tegen het besluit tot ontzetting is
behandeld, heeft de voorzitter meegedeeld dat de ledenvergadering het besluit van het
bestuur tot ontzetting van NOP uit het lidmaatschap van VOND heeft bekrachtigd. …
4. De beoordeling
4.1. De grondslag van de vorderingen van NOP is het standpunt dat zowel het besluit
van het bestuur van 15 mei 2009 als het besluit van de algemene ledenvergadering van 11
juli 2009 vernietigbaar is op grond van artikel 2: 15 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
(BW), omdat beide besluiten zijn genomen in strijd met onder meer de norm van
redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 2:8 lid 1 BW.
4.2. NOP heeft ter onderbouwing van haar standpunt onder meer aangevoerd dat het
besluit van 15 mei 2009 niet is genomen door het bestuur van VOND zoals dat volgens de
inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel was samengesteld, dat het
bestuur van VOND het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en
dat de motivering van (de inhoud van) het besluit de toets der kritiek niet kan doorstaan.
NOP meent dat het besluit van 15 mei 2009 door de algemene ledenvergadering van VOND
vernietigd had moeten worden, omdat het besluit is genomen in strijd met de wettelijke
en/of statutaire bepalingen omtrent de wijze van tot stand komen van besluiten en wat
betreft de inhoud zozeer in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat een behoorlijk
bestuur dit niet had behoren te nemen en een goed functionerende algemene
ledenvergadering het besluit had dienen te vernietigen.
4.3. De rechtbank overweegt dat uit het bepaalde in artikel 2: 15 lid 1 BW volgt dat een
besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens (onder meer) strijd
met de redelijkheid en billijkheid die door altikel2:8 BW worden geëist.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of het bestuur van VOND bij
afweging van àlle bij het besluit betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde
personen in redelijkheid en naar billijkheid tot het besluit tot ontzetting van NOP uit haar
lidmaatschap heeft kunnen komen. Hierbij is van belang dat bij de beoordeling of zich een
grond tot ontzetting voordoet, aan het hiertoe bevoegde orgaan een marge van vrijheid
toekomt. Indien lichtvaardig wordt besloten tot ontzetting wordt gehandeld in strijd met de
normen van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW.
4.4. De rechtbank stelt vast dat VOND zelf, na de uitzending van Radar op 12 januari
2009, haar besluitvorming over deze kwestie (mede) afhankelijk heeft gesteld van de
uitkomsten van het onderzoek van Dorresteijn. Dit volgt uit de hiervoor in rechtsoverweging
2.8 deels geciteerde mededeling van VOND op haar website en ook uit de motivering van
het besluit tot ontzetting zoals die is opgenomen in de brief van 15 mei 2009.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van Dorresteijn zich nauwelijks leent
voor een korte samenvatting. Enkel in het geval het rapport in zijn geheel wordt gelezen en
(de uitgebreide weergave van) de bevindingen en de conclusies van Dorresteijn in onderling
verband en samenhang worden beoordeeld, wordt de nuance van het rapport duidelijk. Om
die reden heeft de rechtbank grote delen van het rapport van Dorresteijn in dit vonnis
geciteerd.
4.6. VOND verbindt, zoals onder meer volgt uit de brief van 15 mei 2009 en de in deze
procedure door VOND geponeerde stellingen, aan de bevindingen van Dorresteijn de
gevolgtrekking dat er sprake is van misstanden binnen NOP en dat het welzijn van bij NOP
opgevangen dieren in gevaar is, terwijl Dorresteijn zelf deze conclusies juist niet
gerechtvaardigd acht. Dit laatste blijkt niet alleen uit zijn rapport van 29 maart 2009, maar
ook uit de (ongedateerde) schriftelijke verklaring van Dorresteijn die is overgelegd als
productie 17 bij dagvaarding.
4.7. De rechtbank deelt daarom noch het standpunt van VOND dat het rapport van
Dorresteijn het bestaan van (ernstige) misstanden bij NOP bevestigt, noch het standpunt dat
het rapport van Dorresteijn de conclusie rechtvaardigt dat het welzijn van de bij NOP
opgevangen dieren in gevaar is. De aanbevelingen van Dorresteijn zien niet op het opheffen
van misstanden bij NOP, maar zien in belangrijke mate op aanpassing van de registratie van
de (verschillende categorieën) opgevangen dieren ter verbetering van de beeldvorming over
NOP, welke beeldvorming waar het gaat om het welzijn van de opgevangen dieren, door de
gebrekkige wijze van registratie van de betreffende dieren zo negatief heeft kunnen worden.
4.8. Door (ook naar derden toe) mee te delen dat de besluitvorming over de ontzetting
is gebaseerd op het rapport van Dorresteijn, terwijl voor de daarbij door VOND gebruikte
argumenten geen (voldoende) steun te vinden is in het rapport van Donesteijn, heeft het
bestuur van VOND naar het oordeel van de rechtbank de eisen van de redelijkheid en
billijkheid zoals die voortvloeien uit artikel 2:8 BW, onvoldoende in acht genomen.
4.9. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat VOND heeft nagelaten om de
conclusies die zij uit het rapport van Dorresteijn trok en de sanctie die zij daaraan wenste te
verbinden, met NOP te bespreken alvorens het besluit tot ontzetting te nemen. VOND heeft
daarmee het belang van NOP om zich tegen een voorgenomen besluit tot ontzetting – een
verstrekkend besluit waarvan VOND kon weten dat het mogelijk (imago)schade zou kunnen
veroorzaken – te verdedigen, uit het oog verloren.
4.10. VOND heeft aldus eveneens onvoldoende rekening gehouden met het
gerechtvaardigde belang van NOP om aan de gestelde bezwaren tegen het voortbestaan van
haar lidmaatschap tegemoet te komen teneinde de ontzetting te voorkomen.
Dit klemt temeer nu ook VOND zelf ruimte ziet voor een (hernieuwd) lidmaatschap van
NOP mits NOP voldoende aan de eisen van VOND tegemoet komt. Zo stelt VOND in de
conclusie van antwoord (pag. 18) immers: “[. .. ] dat, indien NOP zich opnieuw als lid van
VOND aanmeldt, voorwaarde niet alleen is dat NOP uitvoering heeft gegeven aan de
aanbevelingen uit het rapport Dorresteijn, maar ook dat duidelijk is dat zij volledig voldoet
aan de voorwaarden die VOND stelt, zoals onder meer neergelegd in de Gedragscode uit
2003.”
Bovendien is VOND, hoewel zij in haar HR een regeling heeft opgenomen ter waarborging
van de kwaliteit van de classificatie die aan VOND-leden bij toetsing aan de gedragscode is
toegekend, nimmer tot hertoetsing van (de classificatie van) NOP overgegaan. Kennelijk
zag VOND in de kritische geluiden die haar in de loop der jaren over NOP hebben bereikt
(zie de bestuursmededeling op de website r.o. 2.8.) geen aanleiding om tot hertoetsing van
het lidmaatschap van NOP over te gaan. Niet valt in te zien waarom diezelfde kritische
geluiden nu onmiddellijk tot de verstrekkende maatregel van ontzetting zouden moeten
leiden, terwijl het rapport van de onafhankelijke deskundige Dorresteijn – van welk rapport
VOND haar besluitvorming liet afhangen – geen (voldoende) steun biedt voor die kritiek.
4.11. Opmerking verdient nog het volgende.
Het onderzoek van Dorresteijn heeft zich niet uitgestrekt tot de vraag of NOP voldoet aan de
voorwaarden die voortvloeien uit het lidmaatschap van VOND. Dorresteijn heeft de situatie
bij NOP dan ook niet getoetst aan de gedragscode van VOND.
Uit het in deze procedure gevoerde partijdebat komt naar voren dat VOND het rapport van
Dorresteijn mede heeft gebruikt om enkele in dat rapport vermelde feiten en omstandigheden wel langs de meetlat van de gedragscode van VOND te leggen. Het VOND is daarbij tot de conclusie gekomen dat NOP niet aan de eisen uit de gedragscode voldoet (zie de in LO. 2.14 bedoelde bijlage bij de brief van 15 mei 2009 en het als productie 15 bij dupliek overgelegde interne advies van VOND ten behoeve van haar bestuursvergadering van 8 mei 2009).
VOND heeft in dit kader terecht gesteld dat het haar als vereniging vrijstaat om striktere
maatstaven te hanteren voor het lidmaatschap van haar leden (bijvoorbeeld afspraken over
specialisatie) dan de maatstaven waarvan Dorresteijn is uitgegaan. VOND heeft echter naar
het oordeel van de rechtbank miskend dat zij binnen de ruimte van de haar te laten
beleidsvrijheid in redelijkheid niet tot het besluit tot ontzetting van NOP (die al sinds 2000
lid is) had mogen komen op grond van die striktere maatstaven zonder daarbij hoor en
wederhoor toe te passen en NOP de gelegenheid te bieden te voldoen aan de voorwaarden
die VOND voorstaat.
4.12. VOND heeft weliswaar gesteld dat in bestuursvergaderingen de vertegenwoordiger
van NOP regelmatig op allerlei zaken is aangesproken – welke stelling door NOP deels is
betwist – en dat NOP ook vaak informeel door bij VOND betrokken personen is benaderd,
maar vast staat dat VOND vóór de brief van 15 mei 2009 nimmer op zodanige wijze kritiek
op (de organisatie van) NOP heeft geuit dat NOP hieruit had kunnen afleiden dat ontzetting
uit het lidmaatschap overwogen werd. Bovendien verliest VOND hierbij uit het oog dat
individuele leden niet met VOND vereenzelvigd kunnen worden; datzelfde geldt voor de
directeur van Stichting Aap.
4.13. Voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat de vorderingen van NOP voor
toewijzing in aanmerking komen. Dit betekent dat de overige stellingen van partijen,
waaronder die over de samenstelling van het bestuur van VOND en de inschrijving van
bestuursleden bij de Kamer van Koophandel, verder onbesproken kunnen blijven.
…
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt het op 15 mei 2009 door het bestuur van VOND genomen besluit tot
ontzetting van NOP uit het lidmaatschap;
5.2. vernietigt het op 11 juli 2009 genomen besluit van de algemene ledenvergadering
van VOND tot bekrachtiging van het onder 5.1. bedoelde besluit;