Opzegging lidmaatschap door kleine vereniging

Vzr. Rb. Rotterdam, 4-7-2011, LJN BR0226 X / Vereniging de ploeg van Ogg


Belangrijke overweging: reeds de enkele omstandigheid dat de verhouding tussen [eiser] en de meerderheid van de overige leden van de vereniging (alsmede van het bestuur) ernstig verstoord is, [levert] een situatie [op] waarin het niet redelijkerwijs van de vereniging gevergd kan worden dat zij het lidmaatschap met [eiser] laat voortduren.



Vonnis in kort geding van 4 juli 2011 



in de zaak van [eiser], tegen 
de vereniging DE VERENIGING DE PLOEG VAN OGG (PVO), 
Partijen zullen hierna [eiser] en de vereniging genoemd worden. 





  De feiten 
  In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende – voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan. 


  De vereniging heeft tot doel het behartigen en bevorderen van gemeenschappelijke belangen van eigenaren van (klassieke) auto’s. 


  In artikel 10 van de statuten van de vereniging staat, voor zover hier relevant: 


‘1. Het lidmaatschap van de vereniging eindigt: 
(…) 
c. door opzegging door het bestuur. Deze kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap te voldoen, alsmede wanneer van de vereniging redelijkerwijs niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.’ 


  [eiser] is lid van de vereniging. Op de ledenlijst van de vereniging van 2011 staan acht personen als lid vermeld, te weten: (…)


In een brief d.d. 18 april 2011 van de vereniging aan [eiser], ondertekend door [lid 1] als voorzitter en [lid 3] als secretaris, staat:

‘Op zaterdag 2 april 2011 ben je betrokken geweest bij een ernstig incident in deverenigingsloods van de PVO in de Kijfhoek.


Door de meerderheid van het bestuur van de vereniging en door de meerderheid van de leden van de vereniging, wordt een en ander absoluut ontoelaatbaar geacht voor een lid van devereniging. Daarmee staat voor de meerderheid van het bestuur vast, dat de lidmaatschapsverhouding tussen jou en de vereniging duurzaam is ontwricht.

Daarenboven heeft een meerderheid van de leden inmiddels informeel aangegeven dat zij de vereniging zullen verlaten wanneer jouw lidmaatschap zou voortduren. Het is evident, dat dit in een onaanvaardbare benadeling van de vereniging zou resulteren, zo niet in het einde daarvan.

Een en ander overwegende is de meerderheid van het bestuur tot het oordeel geraakt dat van de vereniging redelijkerwijze niet kan worden verlangd jouw lidmaatschap te laten voortduren. De meerderheid van het bestuur heeft daarom het besluit genomen om je lidmaatschap van de vereniging op te zeggen.

Dit betekent dat je lidmaatschap per 1 juli eindigt en dat je tot die datum de gelegenheid krijgt de jou toebehorende auto’s, onderdelen en gereedschappen te beheren en tevens elders onder te brengen.

Ofschoon zulks ons weinig zinvol voorkomt nu het opzeggingsbesluit door de meerderheid van de leden van de vereniging wordt gedragen, staan de statuten van de vereniging je toe om tegen deze beëindiging van je lidmaatschap in beroep te komen bij een algemene ledenvergadering. Als je dit zou doen, zal je in de gelegenheid worden gesteld deze vergadering te bezoeken en daarin het woord te voeren en van het stemrecht gebruik te maken.’

De concept-notulen van de algemene ledenvergadering van de vereniging d.d. 18 mei 2011 luiden, voor zover relevant, als volgt:

‘Aanwezig: (eiser en vier andere leden leden)
Afwezig:[lid 2], [lid 7]. Beiden met kennisgeving.’

‘2. Mededelingen: [lid 7] heeft een volmacht aan [lid 3] gegeven om in haar naam een stem uit te brengen. [eiser] controleert deze volmacht.
[lid 3] zegt dat het standpunt van [lid 2] bekend is t.a.v. de brief van het bestuur.’

‘[lid 8] besluit zich neutraal op te stellen en onthoudt zich van stemming.
[lid 4], [lid 1], [lid 3] en [lid 7] blijven achter de brief staan. Conclusie: De meerderheid van de leden van de Pvo hebben zich achter de brief gesteld.’

Het geschil

De beoordeling
Tussen partijen is niet in geschil dat zich op 2 april 2011 een incident heeft voorgedaan in de verenigingsloods aan de Kijfhoek. Partijen verschillen van mening over de precieze gang van zaken en de mate waarin de personen die bij dit voorval betrokken waren een verwijt valt te maken.
Wat van dit laatste echter ook zij, vast staat dat de verhouding tussen [eiser] en een meerderheid van de leden van de vereniging inmiddels ernstig verstoord is.
De vereniging heeft duidelijk gemaakt dat zij niet wil dat [eiser] lid blijft. [eiser] heeft ter zitting laten weten dat hij er van uitgaat dat, als hij lid blijft, vier andere leden zullen opzeggen, waarna [eiser] de vereniging met de resterende leden zou kunnen voortzetten.
Met partijen neemt de voorzieningenrechter in dit kort geding dan ook tot uitgangspunt dat [eiser] enerzijds en de vier leden die vóór de opzegging van zijn lidmaatschap hebben gestemd anderzijds, niet samen in verenigingsverband verder kunnen.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering verschillende formele bezwaren tegen het besluit tot opzegging van zijn lidmaatschap aangevoerd. Het meest vergaande bezwaar luidt dat het besluit niet door de bevoegde bestuursleden is genomen en dus nietig dan wel vernietigbaar is. [eiser] heeft in dit verband gesteld dat het bestuur van de vereniging bestaat uit de personen die als zodanig zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, te weten: [lid 1], [X] en [lid 2].

De vereniging heeft ter zitting echter terecht opgemerkt dat voor de vaststelling welke personen het bestuur vormen niet bepalend is wie als bestuurder bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven, maar dat het er om gaat wie door de algemene ledenvergadering tot bestuurders zijn benoemd. Dat de inschrijving bij de Kamer van Koophandel gedeeltelijk onjuist is, kan voor de vereniging bepaalde consequenties hebben als derden op die onjuiste informatie zijn afgegaan, maar doet aan de bestuursbevoegdheid van door de algemene ledenvergadering benoemde bestuurders niet af.
De vereniging heeft verklaard dat, op basis van benoeming door de algemene ledenvergadering, thans uitsluitend [lid 1], [lid 2] en [lid 3] deel uitmaken van hetverenigingsbestuur.
Deze verklaring is ter zitting afgelegd door [lid 1], die – naar tussen partijen vast staat – al jarenlang de functie van voorzitter van de vereniging bekleedt, en vindt steun in de door [eiser] overgelegde ledenlijsten van 2009 en 2011. Uit deze ledenlijsten blijkt bovendien dat [X] al geruime tijd geen (bestuurs-)lid van de vereniging meer is.
Gelet op het voorgaande gaat de voorzieningenrechter er bij de verdere beoordeling van uit dat [lid 1], [lid 2] en [lid 3] op dit moment gezamenlijk het bestuur van de vereniging vormen.
 

 Nu de meerderheid van het bestuur (twee van de drie) alsmede de meerderheid van de leden (vier van de zeven; de voorzieningenrechter heeft geen grond te twijfelen aan de mededeling van de vereniging ter zitting dat [lid 6] sinds 1 april 2011 geen lid meer is) tijdens de op 18 mei 2011 gehouden algemene ledenvergadering hebben aangegeven achter het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [eiser] te staan, en niet gesteld of gebleken is dat de stemverhouding inmiddels in het voordeel van [eiser] is gewijzigd, ligt het niet voor de hand dat [eiser] zijn lidmaatschap van de vereniging zal kunnen voortzetten. Voor zover het besluit in een bodemprocedure nietig of vernietigbaar mocht blijken te zijn, zullen (formele) onvolkomenheden in de besluitvorming immers door de vereniging kunnen worden hersteld, zo nodig door het nemen van een nieuw besluit.


Daarbij is van belang dat, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, daargelaten wie (de meeste) blaam treft voor het ontstaan van het huidige conflict, reeds de enkele omstandigheid dat de verhouding tussen [eiser] en de meerderheid van de overige leden van de vereniging (alsmede van het bestuur) ernstig verstoord is, een situatie oplevert waarin het niet redelijkerwijs van de vereniging gevergd kan worden dat zij het lidmaatschap met [eiser] laat voortduren.
De voorzieningenrechter gaat er derhalve van uit dat zo het lidmaatschap van [eiser] niet reeds geëindigd is, dit binnen afzienbare termijn kan worden beëindigd. Onder deze omstandigheden is het belang van [eiser] bij het gevorderde verbod onvoldoende om tot toewijzing daarvan te kunnen komen. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] dan ook afwijzen.
Daarbij gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de vereniging, zoals zij ter zitting heeft toegezegd, [eiser] na 1 juli 2011 nog enige tijd zal gunnen om zijn auto’s en overige materialen elders onder te brengen. Een termijn van drie maanden (vanaf 1 juli 2011) komt de voorzieningenrechter redelijk voor.

  De beslissing
De voorzieningenrechter

  wijst de vorderingen af,