Een merkwaardige zaak, waarbij twee personen een vereniging oprichten die tamelijk winstgevend lijkt. Een “virtuele” golfclub, als ik het goed begrijp, dat wil zeggen een soort van administratieve schakel tussen een golfer en de Golffederatie. Na enige tijd worden de (nieuwe) leden overgeheveld naar een andere organisatie doordat een contract wordt opgezegd, verbonden aan één van de twee oprichters, die ook allebei bestuurslid zijn, en nu eiser en gedaagde (allebei natuurlijke personen). Het contract was dan weer gesloten tussen de vereniging en Golflink B.V. “[Eiser] en [gedaagde] zijn (naast anderen) bestuurders en (indirect) aandeelhouders van Golflink.”

De uitspraak is opvallend, omdat de tamelijk recent ingevoerde tegenstrijdigbelangregeling van artikel 2:44 lid 6 BW aan de orde komt.

“[eiser] had op de voet van artikel 2:44 lid 6 BW [gedaagde = het andere bestuurslid] in kennis moeten stellen van de opzegging [van het contract] en de besluitvorming rondom de opzegging door Golftotaal aan [gedaagde] moeten overlaten.”

“Een complicerende factor is dat [gedaagde] op 29 juli 2025 op grond van artikel 5 lid 4 van de statuten heeft besloten om [eiser] te ontzetten als lid van GCN, op de grond dat [eiser] de vereniging op onredelijke wijze heeft benadeeld. Aangezien [eiser] op dat punt niet mocht meebeslissen vanwege een tegenstrijdig belang zoals bedoeld in artikel 2:44 lid 6 BW, mocht [gedaagde] zelfstandig tot dat besluit komen.”

[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] aanzienlijke vermogensbestanddelen van meer dan een miljoen euro heeft onttrokken aan GCN door die bedragen via Golflink door te sluizen naar zijn eigen vennootschap. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij dat heeft gedaan als beschermingsmaatregel toen het geschil met [eiser] escaleerde en dat de gelden inmiddels (nadat [eiser] als bestuurder van Golflink was ontslagen) weer terug zijn geboekt naar een bankrekening van Golflink, waar het geld hoort. Hij heeft onweersproken gesteld dat de gelden van GCN en andere werkmaatschappijen sinds 2 februari 2025 zijn gecentraliseerd op de rekening van Golflink. Niet gebleken is dat er sprake is van onregelmatig handelen of benadeling van GCN door [gedaagde]. Het is dus niet aannemelijk dat het belang van GCN wordt geschaad als de huidige situatie wordt gehandhaafd.

Opzegging lidmaatschap en vervaltermijn

Rechtbank Den Haag 10 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17785

[gedaagde] is lid geworden van de amateurtuindersvereniging [eiseres] en heeft een tuin van 200m2 in gebruik. [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat het lidmaatschap van [gedaagde] met ingang van is 1 januari 2024 beëindigd. Deze vordering wordt toegewezen. Voorafgaand aan de opzegging heeft de algemene vergadering een besluit tot opzegging genomen. De vernietigbaarheid van dit besluit kan, vanwege het verstrijken van de wettelijke vervaltermijn, niet ingeroepen worden. 

Aan de formele vereisten voor opzegging van het lidmaatschap is voldaan. Op 1 november 2023 heeft het bestuur het bestuursbesluit genomen om het lidmaatschap van [gedaagde] op te zeggen. Dit besluit is ter goedkeuring voorgelegd aan de algemene vergadering op 25 november 2023 en bij besluit van die datum heeft de algemene vergadering ingestemd met het bestuursbesluit. Op 1 december 2023 heeft [eiseres] het lidmaatschap opgezegd per 1 januari 2024. Als uitgangspunt geldt daarom dat het lidmaatschap op 1 januari 2024 is geëindigd.

Lees verder “Opzegging lidmaatschap en vervaltermijn”

Personen weigeren als lid – criteria naast de statuten?

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 september 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6128

De [school] te [plaats] , wordt in standgehouden en bestuurd door de Vereniging. Eisers willen lid worden van de Vereniging. De Vereniging heeft eisers niet toegelaten als lid omdat zij niet voldoen aan de door de Vereniging gestelde criteria dat men lid is van één van de drie kerken te [plaats] en één kind of kinderen op de school heeft. Eisers willen nu via de rechter toegang tot het lidmaatschap verkrijgen door te vorderen dat uitsluitend de toelatingscriteria van de statuten gelden, waarin het lidmaatschap van één van de drie kerken en het hebben van een of meer kinderen op de school niet als toelatingsvereisten zijn opgenomen. 

De rechtbank stelt het volgende voorop. Het recht op vrijheid van vereniging is verankerd in onder meer artikel 8 Grondwet en artikel 11 EVRM. Dit recht omvat niet alleen de vrijheid om zich met anderen te verenigen, maar ook de vrijheid van een vereniging om zelf te bepalen met wie zij zich wenst te verenigen. Tot de kern van deze autonomie behoort de bevoegdheid om te beslissen over de toelating van nieuwe leden. De statuten van de vereniging kunnen criteria voor toelating bevatten. Het staat een vereniging in beginsel vrij om bij de beoordeling van lidmaatschapsaanvragen aanvullende of niet in de statuten neergelegde criteria te hanteren, mits deze niet in strijd komen met de wet, de statuten of de algemene maatstaf van redelijkheid en billijkheid (art. 2:8 BW). 

Uitsluitend wanneer de weigering van een lidmaatschap in strijd is met deze grenzen, kan de rechter ingrijpen. De rechter kan het toelatingsbeleid slechts marginaal toetsen: alleen wanneer het belang van de betrokkene bij toelating veel groter is dan het belang van de vereniging bij haar weigering, kan de vereniging gehouden zijn de betrokkene alsnog als lid toe te laten. Buiten die uitzonderingen komt de vereniging een ruime beoordelingsvrijheid toe om over toelating van leden naar eigen inzicht te beslissen.

Het staat de Vereniging, gelet op het grondrecht van vrijheid van vereniging, in beginsel vrij om te bepalen wie zij als lid wenst toe te laten. Tot die vrijheid behoort eveneens het hanteren van aanvullende of niet-statutaire criteria bij de beoordeling van een lidmaatschapsaanvraag. De rechter dient deze vrijheid te respecteren, tenzij sprake zou zijn criteria die voorbij de grenzen gaan zoals in de hieraan voorafgaande rechtsoverweging zijn genoemd. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Noot: ik weet niet of deze uitspraak de heersende leer helemaal juist en volledig weergeeft. Ik zou ook niet direct weten wat het effect is van de anti-discriminatieregelgeving op de grondwettelijke vrijheid van vereniging. 

Schuldbekentenis penningmeester ongeldig

Rechtbank Oost-Brabant 26 juni 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:3640

[eiser in verzet, oorspronkelijke gedaagde] is in 2023 bestuurder en penningmeester geweest van [de vereniging, de gedaagde}. .

Op 5, 6 en 7 juli 2023 heeft [gedaagde in verzet, oorspronkelijke eiseres] een zeskamp georganiseerd.

Na het zeskamp ontbreekt de opbrengst.

Dan constateert de vereniging dat er EUR 20.000 in contanten ontbreekt.

De penningmeester ondertekent een schuldbekentenis.

De rechtbank: “De kantonrechter is van oordeel dat het beroep van [de penningmeester] op misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 lid 4 BW slaagt. Dit wordt als volgt toegelicht.

(zie hieronder)

De uitspraak bevat een aantal nuttige gezichtspunten over wat je als bestuur (niet) moet doen als er contant geld is verdwenen.

Lees verder “Schuldbekentenis penningmeester ongeldig”

De Ondernemingskamer treft maatregelen bij een vereniging

Bij de vereniging FNV benoemt de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam twee leden van de raad van toezicht (met beslissende stem).

Overigens, één van de partijen is “FNV PERSONEEL”. “FNV Personeel heeft geen rechtspersoonlijkheid en is een subsector van de sectorale afdeling Diensten van FNV.”

Op zich is het opvallend dat een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid kan procederen, maar dat punt laat ik hier rusten. De partij is namelijk (ten minste) op een andere grond niet ontvankelijk, als volgt:

“Op grond van artikel 2:346 lid 1 onder a BW zijn de 480 leden van FNV gezamenlijk bevoegd de Ondernemingskamer te verzoeken een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken van FNV. Ingevolge artikel 2:347 BW kan een dergelijk verzoek ook worden gedaan door – kort gezegd – een vereniging van werknemers die ten minste twee jaar volledige rechtsbevoegdheid bezit. FNV Personeel is niet een dergelijke vereniging, nu zij geen volledige rechtsbevoegdheid bezit. Dit betekent dat FNV Personeel niet ontvankelijk is in haar verzoek.”

artikel 2:346 lid 1 onder a BW : Tot het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 345 zijn bevoegd: a. indien het betreft een vereniging, een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij: de leden van de rechtspersoon ten getale van ten minste 300, of zoveel leden als ten minste een tiende gedeelte van het ledental uitmaken, of zoveel leden als tezamen bevoegd zijn tot het uitbrengen van ten minste een tiende gedeelte der stemmen in de algemene vergadering of zoveel minder als de statuten bepalen;

De toepassing is, voor verenigingen, beperkt tot “de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die een onderneming in stand houden waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld”

De wet op de ondernemingsraden, artikel 2 lid 1: “De ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, is in het belang van het goed functioneren van die onderneming in al haar doelstellingen verplicht om ten behoeve van het overleg met en de vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen een ondernemingsraad in te stellen”